Hoe populair is poëzie in de Arabische wereld? De geschiedenis van de Arabische dichtkunst gaat vijftienhonderd jaar terug, maar het exacte antwoord kan pas sinds kort worden gegeven. Het televisietoernooi Dichter van het miljoen, in Aboe Dhabi in de Emiraten, wordt iedere avond door twintig miljoen kijkers gevolgd. Minder dan de 350 miljoen kijkers voor de EK-finale Italië-Spanje, maar toch een megashow. Het aantal is vergelijkbaar met dat van de finale van American Idols van dit jaar, die ruim 21 miljoen fans aan het scherm gekluisterd hield. In Amerika is dat nog geen 7 procent van de bevolking, in de Arabische Golfstaten ongeveer twee derde van de burgers.

American Idols leverde de inspiratie voor Dichter van het miljoen (Sha’ir al-Malyun), genoemd naar de hoofdprijs van ruim een miljoen dollar – zoals CNN de inspiratie leverde voor de nieuwszender Al-Djaziera. In de Arabische wereld laten de Golfstaatjes van de Emiraten en Qatar zich meer en meer gelden. Op het gebied van Arabische massacultuur hebben zij de traditionele centra in Egypte, Irak en Libanon verdrongen. Wat zij hebben, en de andere niet, is voldoende kapitaal, politieke stabiliteit en consumentenvrijheid. Het gaat om de combinatie, want de eerste twee voorwaarden zijn wel aanwezig in Saoedi-Arabië, maar de laatste niet. De drang naar amusement van dit soort heeft Saoedi-Arabië uitbesteed aan de kleine Golfstaten. Het vrome koninkrijk houdt de eigen zuiverheid in stand met gedoogbeleid tegenover de wat lossere buren.

Zoals American Idols is geworteld in de Amerikaanse popcultuur, is Dichter van het miljoen voortgekomen uit de ‘Nabati’-poëzie. De taal van Nabati-dichters is ontleend aan de spreektaal en wijkt dus flink af van het ‘correcte’ standaard-Arabisch. Eeuwenlang was kennis van de schrijftaal op het Arabisch schiereiland voorbehouden aan een kaste van godsdienstgeleerden en geletterde stedelingen. Maar de grote massa van emirs en sjeiks, bedoeïenen, boertjes en parelvissers moest het in de communicatie doen met de tong en de oren, en had alleen de lichaamstaal voor de ogen. Wie iets belangrijks te zeggen had, en graag wilde dat het werd doorverteld en deel werd van het collectieve geheugen, bediende zich van de taal van de volkspoëzie. Nabati is meer dan een dichtvorm. Het is een taal en cultuur die eeuwenlang van hoog tot laag even vanzelfsprekend werd gedeeld en genoten als de bodempjes groene kruidenkoffie die bij de voordracht horen. Daarom is Dichter van het miljoen zo populair. Niet alleen in de Emiraten, maar evengoed in Saoedi-Arabië en Koeweit, al kan de show daar niet worden opgenomen.

De sensatie van 2010 was de van top tot teen in het zwart gehulde Saoedische Hissa Hilal, die zich als dichteres Rimiya (‘gazelle, hinde’) noemt. Terwijl zij door het spleetje van haar hoofddoek de wereld in keek, als door de schietgaten van een vesting, richtte zij haar pijlen op de fatwa’s van extremistische schriftgeleerden. Dat was goed voor de derde prijs. Geen miljoen, maar genoeg om een huis in Riyadh te kopen. Vooral in het Westen baarde haar optreden opzien. Een Saoedische vrouw in niqab die vanaf de dichterstroon op het toneel, voor miljoenen kijkers, van leer trekt tegen islamitische zeloten. De harde kern op eigen terrein aangevallen door de eigen soort? Een stem gezwachteld in zwarte doeken die roept om bevrijd te worden? En daarvoor niet wordt gestraft maar beloond? Een lichaam dat de slavernij van het dogma wil afwerpen? Voor niet-ingewijden een fascinerend en mysterieus schouwspel.

Misschien was dat ijdele hoop op sensatie. Toont Hissa niet eerder de wereld van verschil tussen conservatieve en radicale islam? Dat symbolen en levensstijl met een islamitisch karakter niets van doen hoeven te hebben met extremisten en geweld? Zo bezien was Hissa een pr-succes voor de gevestigde orde, die bezorgd is over het imago in het Westen. Niet voor niets worden haar boeken uitgegeven en aangeprezen door de Autoriteit voor Cultuur en Erfgoed van Aboe Dhabi.

De eerste prijs ging naar een dichter uit Koeweit. Zijn hele stam was gemobiliseerd om de realityshow in Aboe Dhabi te bombarderen met stemmen. Gefortuneerde stamgenoten staken kapitalen in zijn campagne. Hissa moest het doen zonder tribale steun. Het gedicht waarmee zij de derde prijs behaalde verscheen een jaar later in een bundel met de titel Verlichting en heet ‘Kwaadaardige fatwa’s’. De meest aangehaalde regels zijn de openingsverzen:

Ik zag het kwaad uit de ooghoeken van fatwa’s

Loeren hoe boze haram werd geroerd door halal.

Als ik oplicht wat de gezichten eronder toedekt,

Toont het monster onder de sluier zijn ware gedaante:

Een gruwelgeest, vol venijn en blind barbarendom,

Gewikkeld in doodsgewaad, met gordel aangesnoerd,

Wil hij van het leven scheiden en vooral meer dan dat,

Anderen meesleuren op weg naar het grote Niets.

In de woestenij van politiek klinkt zijn gehuil,

Als hij jaagt op geesten die hunkeren naar vrede,

Oprechtheid verwelkt, waarheid onmachtig zich te verheffen,

Het vrije woord vertrapt, bevreesd zich uit te spreken.

De verzen hekelen fatwa’s die ophitsen tot zelfmoordaanslagen door een hemelse beloning in het vooruitzicht te stellen. Genoemd werd de fatwa van sjeik Barrak tegen ‘vermenging’. Iemand die er geen probleem in ziet dat mannen en vrouwen zich in één ruimte bevinden voor werk of onderwijs, verdient volgens de sjeik de dood.

De strafmaat gaat wat ver, maar verder zegt de sjeik niets bijzonders. In Riyadh ontving onze ambassade eens een nota van de Saoedische autoriteiten over het voornemen een receptie te geven aan boord van het marinebevoorradingsschip Hr. Ms. Zuiderkruis. De nota stelde als voorwaarde dat er aan boord geen ikhtilat, ‘vermenging van seksen’ zou plaatsvinden. Maar het eerste dat we zagen toen het schip aan de kade van Djedda afmeerde, was een boomlange, in hagelwit pak gestoken blonde vrouw die het touw van de reling langs de loopplank omlaag vlocht. Geen spoor van de voorgeschreven segregatie. De autoriteiten aan wal keken gebiologeerd toe, maar gedroegen zich voorbeeldig, alsof ze niet anders gewend waren: het woord ikthilat viel niet één keer. De soep werd niet zo heet gegeten. Op een internetsite waar Hissa werd verketterd vroeg iemand naar het adres van ‘deze vrouw’. Dat ging de westerse media in als ‘bedreigingen met de dood’, maar ook in dit geval gebeurde er niets.

Hissa ontkende dat ze het speciaal gemunt had op de ‘fatwa’ van Barrak. Het ging haar om de ‘ongeregelde chaos van bloeddorstige fatwa’s’ in het algemeen. In Saoedi-Arabië riep haar optreden zowel lovende als boze reacties op. De religieuze scherpslijpers van het type moetawwa (religieuze politie) stellen alleen al het geluid van een vrouwenstem voor een vreemd gehoor gelijk aan ‘aura, de schaamdelen waarvan het vertonen een gruwel is. Het verweer van Hissa was dat er geen bezwaar kan zijn tegen ‘witte vermenging’: het op eerzame wijze met elkaar omgaan van mannen en vrouwen, bijvoorbeeld in het onderwijs of op conferenties. En dat zij zich vertoonde aan tienduizenden was geen ‘aura, meende zij, omdat zij gehuld ging in een vormloze zwarte bedekking die alles te raden liet.

De felste protesten klonken op de website van de ‘Anaza-stammen, die zichzelf beschouwen als het puikje van de bedoeïenenaristocratie: zij distantieerden zich van Hissa en verklaarden dat haar stam, de Malihan, niet tot ‘Anaza mag worden gerekend. Hissa behoort in hun ogen tot de Sardiyya, een kleine stam in Syrië en Jordanië. Met andere woorden, zij behoort tot een tweederangsstam uit de noordelijke rand van de woestijn, waar verloedering vrij spel heeft door de nabijheid van Palestijnen, Egyptenaren en andere boertjes. Die gaan vanouds slonziger om met de zeden, en dus is de zuiverheid van het ras bij hen minder gewaarborgd. Iedere Saoediër begrijpt onmiddellijk de strekking van deze tribale analyse: Hissa is een vrouw van lager allooi, uit een familie met een twijfelachtig zedelijk besef. Dat verklaart waarom zij zichzelf te grabbel gooit. Incident gesloten. Zij hoeft niet serieus te worden genomen. Zolang er maar geen misverstand is dat ‘Anaza er geheel buiten staat.

En de werkelijke Hissa Hilal? Haar held is de bejaarde Saoedische koning Abdallah: ‘een sterke, dappere man die het land in enkele jaren met reuzenstappen vooruitbracht en voor elkaar kreeg wat niemand anders had gekund’. Volgens Hissa zijn de omgangsvormen onder druk van de benepen geestelijkheid, en uit angst van de machthebbers om minder strikt te zijn dan de extremisten eisen, steeds onaangenamer geworden. Tot het bijna niet meer te harden is, zo verstikkend. Als voorbeeld geeft zij dat sommige mannen hun vrouwelijke verwanten zelfs niet meer groeten.

Om het nog wat sappiger te maken wordt Hissa (45) in de media aangeduid als een ‘Saoedische huisvrouw’ en moeder van vier kinderen. Tot haar verdriet kon zij niet naar de universiteit. Zij komt uit een ander milieu dan de verveelde, tijddodende Saoedische Sex-and-the-City ‘Meiden van Riaad’ in het boek van Rajaa Alsanea. Hissa verrichtte administratief werk in een ziekenhuis, maar haar liefde was van jongs af de poëzie. Zij publiceerde in verschillende bladen in de Golfstaten. Jeugdherinneringen heeft zij aan het woestijnleven in het Saoedische noordwesten. Later woonde zij met haar ouders onder meer in Bahrein.

Uit de reisliteratuur weten we dat het in het noorden van het schiereiland vrijer ademen was dan in het onverdraagzame hart. De dynastie van de Ibn Rashids in de stad Hail, bijvoorbeeld, was ‘bedoeïens’, anders dan de streng religieuze ordening van de Saoeds in centraal-Arabië. Dat onderscheid is nog steeds terug te vinden. Vanwege zijn moeder wordt de huidige koning Abdallah gezien als ‘noorderling’. Voordat hij koning werd gaf hij leiding aan de Nationale Garde: een militaire formatie op basis van rekrutering uit de stammen. Zijn schoonfamilie heeft takken in Syrië en Irak. Dat zou de ontspannen houding verklaren die Hissa in hem bewondert.

In 2009 verscheen in Aboe Dhabi een door Hissa samengestelde bloemlezing, Verstoting en huwelijksontbinding in de poëzie: een bloemlezing over de positie van de vrouw in de stammenwereld met Nabati-poëzie als getuige. Hiervoor putte Hissa vooral uit Dichteressen uit de woestijn van Ibn Raddas. In de jaren tachtig gaf Ibn Raddas mij bij hem thuis in Riyadh uitleg bij de tekst, en vertelde hoe hij de gedichten verzamelde tijdens reizen als inspecteur van onderwijs. De verzen die hij noteerde werden mondeling overgeleverd en dateren vermoedelijk uit de periode tot ca. 1950, toen veel van de traditionele leefwereld, zoals het leven van de bedoeïenen in de woestijn, nog intact was.

Bij het lezen van Ibn Raddas viel Hissa van haar stoel van verbazing. Honderd jaar geleden hadden vrouwen in Arabië veel meer te vertellen dan nu. Zij verkondigden openlijk hun mening: over hun echtgenoot en andere mannen, over hun wereld, over hun grieven en wensen, geluk en ongeluk. Er werd naar ze geluisterd, ook door mannen en zelfs door heersers, en vaak werd hun verzoek ingewilligd of hun advies overgenomen. Het was heel gewoon dat de vrouw de man bewoog tot verstoting of zich wist los te kopen uit het huwelijk, bijvoorbeeld door teruggave van de bruidsprijs. Hun gedichten konden een wapen zijn in die strijd. Belangrijkst van al: vrouwen werden beschouwd als volwaardige menselijke wezens. En nu? Volgens Hissa wordt de vrouw ingeprent dat zij een taak heeft als bevruchtingsvat en broedmachine.

Hissa schrijft dat ze met deze bloemlezing laat zien hoe diep de maatschappij is gezonken. De vrouw zoals zij nu wordt voorgesteld: een wezen dat willoos is overgeleverd aan haar seksuele driften en dat de man nodig heeft om die in goede banen te leiden. Stel daar tegenover de fiere, zelfbewuste vrouw van toen die de man partij kon geven. Bijvoorbeeld het idool van Hissa: Mudi, de scherpzinnige en literair begaafde dochter van Saad al-Dahlawi, de emir van het plaatsje al-Rass, die verschillende mannen versleet en van alle kanten onder vuur werd genomen omdat zij openlijk over haar gevoelens sprak in haar gedichten en in de clinch ging met haar exen.

Zoals de titel zegt, gaan de meeste gedichten over echtelijke relaties. Vrouwen die slecht werden behandeld of ongelukkig waren in het huwelijk riepen in verzen de hulp in van familie of nobele buitenstaanders. Of ze namen de vlucht. Hissa geeft het voorbeeld van haar vader, Hilal Ayid al-Malihan, die veertig jaar geleden een getrouwde vrouw onderdak en bescherming bood. Haar vader zei op haar smeekbeden: ‘Het komt goed. Bij God en mijn snor hier, zowaar als ik je broeder ben, zeg ik je dat ik zal zorgen dat hij je verstoot.’ In afwezigheid van Hissa’s vader probeerde haar man haar te ontvoeren. Woedend over deze schending van zijn ‘gezicht’ (eer), dwong hij de man de formule van definitieve verstoting uit te spreken. En zoals het hoorde kreeg Hissa’s vader door een vrouw lof toegezwaaid in een versje:

Breng mijn groet aan Hilal als je hem ziet,

Groet de onvermoeibare koffiezetter,

Van naam en faam onder alle stammen,

Redder in nood van iedere vluchteling.

Zo grijpt ook de moderne, sluierdragende Hissa de gelegenheid aan om een graantje mee te pikken van het aloude, bijna heidense Arabische genre van het snoefgedicht. Verzen bedoeld om eigen geslacht en stam in de vaart der volkeren op te stoten.

Hissa spreekt goed Engels, zij weet wat er in de wereld te koop is. Maar in haar uitleg zoekt zij de weg van de minste weerstand. Zij beweert bijvoorbeeld dat de onderdrukking van de vrouw het gevolg is van eeuwen van Turks-Ottomaanse overheersing. Want zij meent dat de zuivere, oorspronkelijke islam van de Arabieren, die nu verborgen wordt gehouden door de gevestigde orde, vrouwvriendelijk was. Zij laat na te vermelden dat Saoedi-Arabië tot stand kwam door onderwerping van de bedoeïenen aan de religieuze ideologie van het centrale gezag. De beperkingen die werden opgelegd, ook aan de vrouw, waren geen toeval.

De gedichten in de bundel zijn vaak aangrijpend. De stemmen spreken tot het hart en brengen de vrouwen als persoon bijna tastbaar nader. De dichteressen gebruiken verbluffende beelden en benoemen dingen onomwonden, op de gepassioneerde en ook licht melancholieke toon die een reiziger als Charles Doughty zo treffend wist weer te geven. Maar Hissa neemt aan dat de gedichten getrouw aan het origineel zijn en dat de inhoud overeenstemt met de werkelijkheid van toen. Dat lijken naïeve veronderstellingen. Maar zij passen wel in Hissa’s strategie.

Het jaar na publicatie van de bloemlezing stootte zij door in Dichter van het miljoen – alles met steun van de autoriteiten in de Emiraten. In Saoedi-Arabië staat zij aan de kant van de voorzichtige hervormers in de kring van koning Abdallah. Hissa is dus eerder onderdeel van de moderne, conservatieve hoofdstroom dan een wilde vrijdenker in het zwart. Het moment is volgens haar gekomen om de vrouw in de Golf, en vooral Saoedi-Arabië, te bevrijden van een tiranniek systeem van bevoogding, dat ook veel mannen ongepast vinden.

De gedichten die zij aantrof bij Ibn Raddas en anderen waren te mooi om niet voor dat doel te gebruiken. En het moet gezegd: ze zijn mooier en opwindender dan haar eigen abstracte wereld in vers. Maar belangrijker is dat Hissa zoekend naar argumenten de deur naar een schatkamer heeft gevonden: de mondelinge overlevering die een alternatieve versie van het verleden heeft bewaard en asiel heeft verleend aan een cultuur op de vlucht voor de ideologische kaalslag.