Nadat de wereld in december 2010 was verrast door de opstandige bevolking van de Tunesische provinciestad Sidi Bouzid, wier verzet tegen onderdrukking de Arabische wereld als een zandstorm zou opschudden, heeft het nog een poos geduurd voordat de mondiale media hun opwinding de baas werden. Inmiddels baant een conservatieve regeringscoalitie in Tunesië zich een weg tussen godsdienstige radicalen en progressieven door. In Libië probeert men een verkiezingsuitslag in een regering om te zetten. In Egypte ontwikkelt de strijd zich tot een driehoeksverhouding van militair establishment, Moslimbroeders en revolutionairen. Jemen heeft weer zijn vertrouwde positie ingenomen van land-dat-alleen-in-het-nieuws-komt-als-er-iemand-wordt-ontvoerd. Bahrein maakt zich achter de schermen op voor een volgende confrontatie en over Syrië zegt al maandenlang steeds een nieuwe gezaghebbende spreker dat de situatie zich ontwikkelt in de richting van een burgeroorlog. Ook spektakel slijt.

Toch is de betekenis van de Arabische wereld veranderd. De Arabische revoluties en revoltes doorbreken een reeks vooronderstellingen en stereotypen. De vooronderstellingen kwalificeren de Arabische wereld als statisch en beheerst door godsdienstig gezag. Het stereotype dat eruit volgt is dat van de Arabische wereld als een cultureel-maatschappelijk fotonegatief van de dynamische en seculier-democratische westerse beschaving. Dat spel van de complementariteit van het ideale zelfbeeld met de stereotiepe buitenwereld is universeel, en zal vast op allerlei manieren blijven bestaan in de culturele relaties tussen Europa en Arabië. Maar toch. De beelden van miljoenen Arabieren die hun leven wagen onder de slogan ‘brood, vrijheid, maatschappelijke rechtvaardigheid’ raakten een snaar. Niet eerder voelden westerse publieken zoveel instemming en sympathie bij het aanzien van Arabische mensenmassa’s, vooral in die eerste maanden van volksopstanden in Tunesië en Egypte.

Als om de verbondenheid van de Arabische opstanden met de westerse beschaving te onderstrepen, stortten vele media zich op het revolutionaire gebruik van Twitter en Facebook. Verbazing op verbazing. Arabieren die twitteren, tweets over de vrijheid. Sociale media werden kortstondig de toetssteen van verwestersing, het gebruik ervan een bewijs van lidmaatschap van de westerse beschaving. Hoewel sociale media goed samen kunnen gaan met pluriformiteit en zo een liberaliserend effect kunnen hebben, kon het hosanna over verwestersing en liberalisering wel iets minder. Sociale media mogen in Amerika zijn uitgevonden, maar dat geldt ook voor de telefoon, en telefoneren is daarmee nog geen wezenlijk westerse daad. Belangrijker dan de vorm waren de inhoud en de manier waarop de opstand vervolgens de wereld over ging. ‘Tahrir’ werd een revolutionaire merknaam voor een nieuwe burgerlijke ongehoorzaamheid die zich tot ver voorbij de Arabische wereld liet zien en horen, van Athene, Madrid en New York tot aan het Beursplein. Dat een deel van de Egyptische jongeren zich in een eerder stadium had laten informeren door de Servische studentenbeweging Otpor, duidt al met al op een verbazingwekkend internationaal karakter van het fenomeen.

Dit themanummer van De Gids heeft een precedent. Eénmaal eerder, in 1980, verscheen er een Gids die geheel gewijd was aan de Arabische wereld, onder het gastredacteurschap van Jan Just Witkam. Witkam begon zijn ‘Ten geleide’ met de constatering ‘[d]at de Arabische wereld steeds dichterbij komt’. Het was zijn bedoeling om de interactie tussen de Arabische en de westerse wereld te tonen. Kennelijk is de Arabische wereld dynamischer dan de arabistiek, want onze huidige doelstelling is niet wezenlijk anders. Noch wordt de gewaarwording uit het vorige nummer weersproken. Waar de Arabische wereld in 1980 dichterbij kwam, is nu de logische constatering dat ze dichtbij is.

De Gids van Witkam verscheen een jaar na het uitbreken van de Islamitische Revolutie in Iran. Door die gebeurtenis had de gedachte zich opgedrongen dat de islam een onherroepelijk politieke godsdienst is, waar we nog veel van zouden gaan horen. De Arabische Gids van 2012 verschijnt nog geen twee jaar na het uitbreken van de Arabische lente. Ook deze revolte dringt een gedachte op. Het pluriforme en niet zelden liberale idealisme van de massale opstanden verdrijft de existentiële angst voor het klassieke islamitisch fundamentalisme.

In beide gevallen werd er in academische kring al jaren vóór 1979 en al jaren vóór 2011 voorzegd dat er respectievelijk een tijd van islamisme en post-islamisme was aangebroken. Het begrip ‘post-islamisme’ is vooralsnog alleen in gebruik onder academici, die hiermee uitdrukking geven aan het demasqué van het idee van de revolutionaire islamitische staat. Talloze radicale bewegingen hebben in de afgelopen tien tot vijftien jaar de wapens neergelegd. Overal waar mogelijk hebben islamisten zich laten verkiezen in parlementen, wat voorheen door hen gekwalificeerd werd als kufr, ongeloof. Het momentum voor een mondiaal islamitisch alternatief is allang voorbij. Dat werd onderstreept door de opstanden in de Arabische wereld, die nergens door islamisten werden geïnstigeerd. Wat het post-islamisme zal brengen, meer dan het voorbij zijn van de radicale fase van het islamitisch fundamentalisme, is de grote vraag. We pretenderen niet nu al te weten hoe die beantwoord gaat worden, maar deze Gids wil wel een kader bieden dat de lezer voorbereidt op het antwoord op die grote vraag.

Ongeacht de verdere ontwikkelingen in de Arabische wereld moet vandaag worden vastgesteld dat de culturele afstand tussen het noordelijk en het zuidelijk Mediterraan bekken kleiner is dan vaak wordt aangenomen. De afstand tussen Oost en West is vaak niet groter dan die binnen Oost en West (vergelijk Saoedie-Arabië met Tunesië, of Zwitserland met Portugal). De relativiteit en zelfs onwaarachtigheid van de stelling dat Oriënt en Occident wezenlijk van elkaar verschillen, kan worden geïllustreerd aan de roemruchte frase – vaak aangehaald als ware het een verklaring: ‘East is East and West is West and never the twain shall meet.’ Van de tallozen die deze dichtregel hebben geciteerd is er kennelijk niet één die het gedicht in zijn geheel heeft gelezen, waarin Kipling toch echt het omgekeerde betoogt van wat het beroemde citaat lijkt te willen zeggen. Het eerste couplet volstaat:

Oh, East is East, and West is West, and never the twain shall meet,
Till Earth and Sky stand presently at God’s great Judgment Seat;
But there is neither East nor West, Border, nor Breed, nor Birth,
When two strong men stand face to face, though they come from the ends of the earth!