Je komt in die uren bijna tot stilstand,
weet niets, klaart niets,
in die ruimte die geen ruimte is maar eigenlijk weinig bijzonders,
als je hoest of niest dan bedek je je mond in dat niemandsland,

het is niet ver na middernacht maar het licht staat pal op je ogen,
geen daglicht, maar dat verzengende,
gemaakt van knetterend hout,
razend en snel kruipt het op je af, woedend,
oranje, het drukt die hele flauwe façade weg
van gebouwen en straten en wolken en heuvels.

Ik heb het niet gedaan ik zweer het je, ik heb het niet gedaan.

Maar je staat al buiten, want niemand doet open,
je huid nog vettig van de slaap,
je voeten plat op de aarde waar je bijna wortel schiet

en dan weerklinkt een onverhoeds oehoe en je snapt het niet,
waarom je plotseling begint te rennen, door primaire kleuren overmand –
wat een gek gezicht moet dat zijn –,
waarom je deze kleren draagt, ijdel en klassiek en transparant,
waarom je figureert in zo’n belabberd plot,
waarom je ziek bent,
waarom je blablabla.

Alles, wat je teniet hebt gedaan en de schade,
aangericht, al het dierbare smeulend en geblakerd –
buiten adem weet je het weer,
waarom je al die tijd op mij hebt gewacht.

En waarom tevergeefs.

Alfred Schaffer (1973) is dichter en woonachtig in Zuid-Afrika.

Meer van deze auteur