Je as danste een moment op de zuidenwind
en loste op boven het duin, als een traan in zee.
Ik had het niet verwacht, maar het viel me mee:
als ik hier voortaan kom, adem ik je immers in!

Zal ik dan ook de geuren weer opsnuiven
van je haren, je parfum en je warme schoot?
Je mond zo lang nadat ik naar je toe boog
voor een laatste kus, en wat was hij zuiver.

Nu kus ik lucht en zon en wind en wolk,
een sprietje gras, een veertje aan een tak,
maar ook de langste en de scherpste doorns,

en prikkeldraad en een gebroken glas,
opdat ik bloeden zal, mijn lieveling,
tot het de hele mensheid doordringt.


Het regent harder per minuut,
mijn lege helft staat al vol water.
De andere, onder een paraplu,
voelt zich per voetstap desolater.

Een rund loeit angstig door het bos,
de stammen glimmen kil en akelig
en je breekt nog wat verder van mij los
en weer wat minder vloeien wij samen.

Toch klaart het in het westen al wat op,
alles valt na verloop van tijd wel mee –
men staakt de strijd en hijst de vlag in top,

en veegt het stof van zijn bestaan bijeen
en werpt het van een duintop in de wind
en danst weer met degeen die men bemint.


Ik liep in het diffuse duinlicht voor me uit te dromen,
toen niet ver van mij af een drietal schoten kraakte.
Het was duidelijk, dat ze hun prooi vol raakten:
een pijnkreet weerklonk uit een groepje bomen,

en een edelhert, dat hevig bloedde uit de flanken,
wankelde tevoorschijn en keek mij aan met een blik
waar ik, als ik nog tranen had, om zou moeten janken,
zo sterk herkende ik er met een schok de jouwe in,

op je ziekbed in de laatste dagen voor je dood:
verschrikt maar al onthecht, verdrietig maar gelaten,
vol pijn, maar niet meer in staat om daarover te klagen.

Het arme beest zakte al door een achterpoot,
strompelde nog wat voort en viel toen op zijn zij.
Het kreunde tot zijn blik brak, net als jij, net als jij.


Er is alleen maar jij,
het duin egaal berijpt.
Er is alleen maar jij,
de hemel wolkenvrij.

Er is alleen maar jij,
de lage zon felrood.
Er is alleen maar jij,
er is alleen maar dood.

Buiten elke tijd,
boven alle stof
is er alleen maar jij.

Ik kan wel doen alsof
er nog meer dingen zijn,
toch is er alleen maar jij.

Pieter Boskma publiceerde veertien dichtbundels, waarvan Mensenhand (bekroond met de Ida Gerhardt Poëzieprijs), Zelf (nominatie VSB Poëzieprijs) en Tsunami in de Amstel de recentste zijn. Verder publiceerde hij de roman Een foto van God, het roman-gedicht De aardse komedie en de verhalenbundel Westerlingen.

Meer van deze auteur