In 1976 of ’77 bracht het net gevormde team Psychosociale Hulpverlening van het Groningse Rutgershuis een kennismakingsbezoek aan het toenmalige Instituut voor Medische Psychotherapie (IMP). Wij de jeugdige nieuwkomers, zij de gevestigde, hoogopgeleide senioren, vrijwel allemaal psychoanalytici. Men was oprecht geïnteresseerd in wat er met de nieuwe gedragstherapeutische methode bereikt kon worden en welke problemen wij tot ons takenpakket rekenden. Toen bleek dat wij ook mannen voor impotentie in therapie hadden, reageerde het gezelschap echter geschokt, om niet te zeggen territoriaal. Hoe konden wij pretenderen competent te zijn bij problematiek die toch onveranderlijk voortkwam uit castratieangst! Daarvoor was toch echt een veel solidere opleiding nodig.

Het kwam die middag niet meer goed en ik vrees dat wij maar weinig doorverwijzingen kregen van het IMP. Nog geen tien jaar later was de situatie radicaal gedraaid: mannen die zich met erectieproblemen bij de GGZ meldden, werden al aan de telefoon ontmoedigd in therapie te gaan, ook als de problematiek evident psychogeen was. Elders was de situatie identiek, bleek mij als gastdocent bij een in-service seksuologieopleiding van de RIAGG Zuid-Limburg, een groep waar nog een flink contingent psychoanalytisch geschoolden aan deelnam. Op de vraag wie er weleens een man met een erectieprobleem had behandeld, ging er geen enkele vinger de lucht in.

Kinderen zijn seksueel

Freud was een taboedoorbreker; hij zag seks waar andere mensen het niet zagen, en ook liever niet wilden zien. De meeste ontdekkingen over geslachtsverschil en seks doen kinderen al op voor hun vijfde, meende Freud. Toen hij deze observaties in 1896 tijdens een openbaar college besprak, kwam de zaal in opstand. In John Fords biografische film werd dit een fraai pandemonium. Ook tegenwoordig wordt nog vaak paniekerig gereageerd op seksuele activiteiten van jonge kinderen, maar daar staan gelukkig ook veel ouders tegenover die zonder schroom met elkaar hun observaties delen over de seksuele nieuwsgierigheid van hun kleuters.

Na Freud is het taboe nooit meer zo massaal geweest, hoewel latere analytici over seks veel zwijgzamer werden. Het stigma van onfatsoen kon Freud negeren, maar mindere goden bleven kwetsbaar. Ter vergelijking: Arthur Schnitzler schreef zijn amorele zedenschets Reigen in 1900 en heeft tot 1921 moeten wachten voor het stuk in première mocht gaan.

Freuds concepten zitten niet meer in het dagelijkse werkarsenaal van de psychotherapeut, maar penisnijd en castratieangst zijn wel degelijk bruikbare begrippen. Iedere seksuoloog heeft weleens een vrouw gesproken die in haar jeugd een tijd lang altijd een rolletje pepermunt in haar onderbroek stopte of weleens probeerde om staande tegen een boom te plassen. In caféconversaties is de castrerende vrouw een term die geen uitleg behoeft. Arnon Grunberg meldde in zijn Mensendokterrubriek in Vrij Nederland dat hij rond zijn achttiende veel banger was voor de vagina dan voor de dood. Tegenwoordig komen nogal wat vrouwen tot de gênante ontdekking dat hun partner seks met internetporno veel makkelijker vindt dan seks met een echte vrouw.

Het vaginale orgasme

Helaas was Freuds langst nawerkende bijdrage aan de seksuologie negatief: hij gaf het vaginale orgasme, dit oeroude atavisme, een eigentijds intellectueel ponteneur. In Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie (1905)formuleerde hij de Clitoro-Vaginale-Transfertheorie: de volwassenwording van vrouwen vereist dat hun kinderlijke, clitorale lustbeleving uitdooft ten faveure van nieuwe, vaginale verlangens. Freud gaf ruimte aan de gevoelens die jonge meisjes aan hun clitoris beleven en dat mag zeker weer een taboedoorbraak genoemd worden, maar grote meisjes moeten accepteren dat ze voor hun seksualiteit afhankelijk zijn van een man en zijn penis. Lukt die transfer hun niet, dan labelt Freud hen frigide. Dat naargeestige woord bestond al langer, maar Freud gaf er een exclusieve definitie aan.

Het is verbazingwekkend dat het vaginale orgasme op Freuds gezag zo snel opgenomen werd in de canon van overtuigingen over goede en slechte seks, want hij is er zelf niet vaak op teruggekomen. In de honderden pagina’s van de Gesamtwerke zijn maar drie relevante alinea’s te vinden, en voorts is er één vooraankondiging in een brief aan zijn intellectuele sparringpartner Wilhelm Fließ. Sommige volgelingen droegen het concept met veel meer passie uit. Een monografie uit 1934 van de Weense artsen Hitschmann en Bergler, Die Geschlechtskälte der Frau, was evident bedoeld om zo veel mogelijk vrouwen te doordringen van hun frigiditeit. Geen typografisch middel werd geschuwd om de ernst van de situatie te onderstrepen:

Unter F r i g i d i t ä t verstehen wir die vaginale O r g a s m u s u n f ä- h i g k e i t d e r F r a u. Dabei spielt es für den Effekt der Frigidität keine Rolle, ob die Frau während des Koïtus kalt bleibt ob erregt ist, ob die Erregung schwach oder stark ist, ob sie am Anfang oder am Ende langsam oder jäh abbricht, ob die Erregung bei den Vorlustakten aufgezehrt wird oder von Anfang an fehlt. Das e i n z i g e K r i t e r i u m der Frigidität ist das A u s b l e i b e n d e s vaginalen O r g a s m u s.

Freud vs. Bonaparte

Pas in 1924 kreeg Freuds Transfertheorie serieuze oppositie, ironisch genoeg van een vrouw die zich zou ontwikkelen tot de troost van zijn levensavond. Prinses Marie Bonaparte was tweeënveertig toen ze zich, wakend aan het sterfbed van haar vader, verdiepte in Freuds gedachtegoed. Kennelijk was de tijd rijp voor reflectie op haar bizar traumatische jeugd.

Marie was de enige dochter uit het opportunistische huwelijk van een straatarme prins (kleinzoon van Napoleons oudste broer) en een niet-adellijke, maar steenrijke dochter van de man die het casino van Monte Carlo tot bloei gebracht had. Moeder overleed een maand na Maries geboorte en vader en oma maakten er geen geheim van dat zij daar buitengewoon gelukkig mee waren. Sterker nog, de dochter heeft vanaf haar vroegste jeugd roddels gehoord dat moeder vergiftigd was door vader en oma. Zij mengden ook een forse dosis sadisme in Maries opvoeding. Prins Roland lijkt de in zijn tijd courante vrouwenverachting krachtig uitgeleefd te hebben op zijn dochter. ‘Als ik je in een bordeel tegenkwam, dan zou ik zeker niet voor jou kiezen’,dat is niet leuk om te horen van je vader. Een levenslange twijfel aan haar volwaardigheid als vrouw was het gevolg.

De echtgenoot die vader voor dochter vond, was de tweede zoon van de Griekse koning, an excellent catch qua prestige en kapitaal, maar helaas erotisch niet in vrouwen geïnteresseerd. Met zijn tien jaar oudere oom Waldemar, door de kinderen Papa deux genoemd, ontstond een soort mariage à trois. Maries seksleven werd bepaald door een lange rij minnaars, die haar keer op keer lieten voelen dat het toch wel bijzonder vervelend was dat zij niet ‘normaal’, dus vaginaal, in de missionarispositie, klaar kon komen.

Voor Marie, net zo sterk als voor Freud, was het een vanzelfsprekendheid dat de vrouw tijdens de coïtus moet klaarkomen en dat zij daarbij onder hoort te liggen. Wat betreft frigiditeit zag Marie zichzelf dus als ervaringsdeskundige en Freuds strenge oordeel over de onvolwaardigheid van de frigide vrouw las zij dan ook met berustende instemming. Later, toen zij zich tot een uiterst productief psychoanalytisch auteur had ontwikkeld, heeft zij over frigiditeit teksten geschreven die qua misogynie Freud en Hitschmann en Bergler ruimschoots overklassen.

Een dissidente hypothese

Echter, de clitoro-vaginale overdracht kwam Marie volstrekt bizar voor. De gedachte dat de clitoris haar gevoeligheid kan verliezen kon ze niet rijmen met haar eigen ervaringen. In haar kleuterjaren had ze orgasmes als ze op vaders nek paardje mocht rijden, en als ze zichzelf met een minnaar toestond om tijdens de coïtus boven te zitten, dan bereikte ze haar orgasme door te zorgen voor wrijving in het clitorisgebied. De relatie clitoris-orgasme leek haar een essentieel biologisch gegeven. Eigentijds geformuleerd: dat zit in de hardware.

Vanuit Maries perspectief luidde de hamvraag: hoe kan het dat sommige vrouwen wel, en andere niet klaarkomen tijdens de coïtus? Tegenover Freuds psychologische theorie postuleerde zij een anatomische factor, en wel een verschil in de afstand tussen clitoris en vagina-ingang. Die hypothese is toetsbaar en dat ging zij met voortvarendheid doen. In 1924 verscheen, onder het pseudoniem A.E.
Narjani, Considérations sur les causes anatomiques de la frigidité chez la femme. Bij tweehonderd vrouwen had ‘Narjani’ de afstand clitoris-urethra gemeten en de verschillen waren inderdaad niet verwaarloosbaar. Bij de vrouwen die bereid waren geweest om te antwoorden op de vraag of zij ‘normaal’ een orgasme konden bereiken bleek bovendien dat Maries hypothese volledig bevestigd werd. En inderdaad: haar eigen clitoris bevond zich in de problematische range.

Helaas, vanuit 2013 gezien is haar dataset meteen door te prikken als too good to be true. En in haar eigen tijd werd, na de onthulling van haar pseudoniem, al snel gemompeld dat het wel erg onwaarschijnlijk was dat tweehonderd vrouwen zich aan deze dame genitaal hadden blootgegeven.

Freud werd door collega’s schriftelijk gevraagd naar zijn oordeel over Narjani’s onderzoek en hij riposteerde dat de ongevoeligheid van de vagina toch echt het hoofdprobleem was. Enige maanden na deze correspondentie werd hij benaderd door Marie Bonaparte, die bij hem in analyse wilde gaan. Wist hij toen al dat zij en Narjani dezelfde persoon waren? Hoe heeft hij daarop gereageerd? In 2020 wordt het embargo op het gigantische archief van de prinses in The Library of Congress opgeheven, en verwacht mag worden dat deze kwestie dan zal worden opgehelderd.

Wat we al wel weten is dat de 69-jarige analyticus en de 43-jarige prinses een relatie van wederzijdse idealiserende overdracht ontwikkelden. Marie heeft zich met hart en ziel in haar analyse gestort en al snel werd zij, mede dankzij haar onbeperkte financiële middelen, een invloedrijke propagandiste voor de beweging. Haar warme steun heeft Freud enorm geholpen om de lethargie te overwinnen waarin hij was afgegleden als gevolg van de helse pijnen waarmee de behandeling van zijn kaakkanker gepaard ging. Maar haar moedigste en spectaculairste aandeel leverde zij in 1938, toen zij de emigratie van het gezin-Freud vanuit het fascistische Oostenrijk naar Londen voor elkaar kreeg. Zonder Maries diplomatieke contacten was dit nooit gelukt.

Maries hypothese getoetst

Ondanks haar enorme toewijding aan de psychoanalytische zaak lijkt deze analysante nooit enige illusie gekoesterd te hebben dat psychotherapie haar frigiditeit zou kunnen genezen. Daarin was zij trouw aan haar eigen theorie en die inspireerde haar tot een pragmatische gedachtegang. Als haar clitoris te ver van haar vagina verwijderd was, dan zou dit toch operatief veranderd moeten kunnen worden? In Wenen vond ze in Jozef Halban een chirurg die bereid was het experiment met haar aan te gaan. Samen beproefden ze de ingreep op een kadaver; toen hun inschattingen plausibel bleken, ging zij zelf onder het mes.

Freud vond het vreselijk, en hij werd in zijn verwachtingen bevestigd: het werkte niet. Marie kon het échec aanvankelijk niet accepteren; ze heeft nog twee keer een heroperatie ondergaan, maar uiteindelijk verdienen Bonaparte en Halban ons respect vanwege hun terughoudendheid. Er zijn maar enkele vrouwen aan deze ingreep onderworpen, voordat ze hun dwaling onder ogen zagen.

Van Maries hypothese kan men zeggen dat die voortkwam uit haar persoonlijke, lijfelijke ervaringen, en ook de afloop getuigt van een nuchter soort empirisme. Pragmatisch, op het grofstoffelijke af. Van Freuds theorie is de genese veel moeilijker mee te voelen. De verschuiving van de clitorale sensibiliteit vaginaalwaarts lijkt een gedachteconstruct dat niet gebaseerd is op enige concrete observatie. Een idee-fixe van een abstract, haast esoterisch karakter.

Een poging tot begrijpen

Nu had Freud, in vergelijking met Marie, maar weinig eigen ervaringen waarop hij zich kon baseren. Over zijn seksleven is niet veel bekend, maar het is plausibel dat zijn vrouw Martha zijn enige sekspartner geweest is. In bed was hun vrijheid bovendien ernstig beperkt, want Freud had bezwaren tegen alle vormen van anticonceptie. Daarin was hij een typische negentiende-eeuwer, nog diep gebuktgaand onder de vloek van Tissot, de zeloot van de gevaren van masturbatie. Sinds 1906 werd tijdens de woensdagavondbijeenkomsten bij Freud thuis met enige regelmaat aandacht besteed aan de kwestie of masturbatie leidt tot neurasthenie. Wilhelm Stekel was toen de enige die zelfbevrediging durfde vrij te pleiten en die betoogde dat het de schuldgevoelens en de hypochondere angsten zijn die het neurotische syndroom veroorzaken. Freud was displeased en waarschijnlijk was het mede dit dissidente standpunt dat leidde tot Stekels verwijdering uit Freuds inner circle.

Van vrouwelijke seksualiteit had Freud dus maar weinig zelf geobserveerd en veel zelfvertrouwen zal hij niet gehad hebben. Bekend is dat hij zijn zoons voor hun voorlichting naar een collega verwees en in zijn correspondentie vinden we op enkele plaatsen neerslachtige toespelingen op een problematische potentie.

Al met al komt de Clitoro-Vaginale-Transfertheorie over als een koppig voortgezet gedachte-experiment, waarvan Freud de ondergang niet meer heeft hoeven meemaken. Kort na zijn dood in 1939 toonde Alfred Kinsey op getalsmatige basis aan dat het vrouwelijke reactiepatroon uiterst variabel is. Anne Koedt publiceerde The Myth of the Vaginal Orgasm,een feministische ondermijning van Freud. Het Hite Report en het onderzoek van Nancy Friday naar de seksuele fantasieën van vrouwen completeerden het beeld.

De psychoanalytici konden dat natuurlijk niet over hun kant laten gaan. Kinsey was in hun ogen een naïeveling omdat hij kritiekloos geloofde wat zijn geïnterviewden hem vertelden, terwijl iedere dieptepsycholoog toch kan doorzien waarom vrouwen hun insufficiëntie bagatelliseren, hun schaamte verdoezelen. Kinsey probeerde van pathologie de norm te maken! Het is ook bepaald niet onbegrijpelijk dat analytici moeite hadden met het normaliseren van een ‘ziekte’ waar de overgrote meerderheid van de vrouwen aan ‘leed’, en waaraan dus een goedbelegde boterham te verdienen viel. Tegenwoordig zien we een vergelijkbare dynamiek: de farmaceutische industrie stimuleert doelgericht allerlei onderzoek dat het grote publiek ervan moet doordringen dat heel veel vrouwen (43 procent!) lijden aan female sexual desire disorder.

Freud tegenspreken is nog heel lang ondenkbaar geweest. Een van de grondleggers van de Amerikaanse seksuologie, Harold Lief, was in 1947 in groepssupervisie bij A.A. Brill, Freuds eerste vertaler naar het Engels. Brill besprak een vrouw die door een analyticus de diagnose frigiditeit opgeplakt had gekregen. Ze kwam voor somberheid, maar had inderdaad nooit een vaginaal orgasme gehad. Haar depressie verergerde door de belasting met het nieuwe stigma. Gelukkig ruilde ze deze analyticus in voor Brill, die haar geruststelde terzake van het haar aangeprate probleem, waarna de therapie snel in een constructieve fase kwam. Harold Lief, jong en enthousiast, veronderstelde dat Brill deze exemplarische casus wel snel zou publiceren, maar Brill reageerde alsof hij een klap in z’n gezicht gekregen had. Zwart op wit schrijven dat ‘de meester’ feilbaar was? No way.

Latere pleitbezorgers van het vaginale orgasme

Psychoanalytici, vooral de Amerikaanse, hebben een wat stoffig, antiseksueel imago, maar ook onder de hippe nazaten van Freud is het geloof in het vaginale orgasme nog lang niet dood. Wilhelm Reich stelde het orgasme centraal in zijn cathartische lichaamswerk en hoewel hij aan het einde van zijn leven onmiskenbaar krankzinnig was, kan men overal ter wereld nog steeds neo-reichiaanse therapie volgen. Zijn geestelijk erfgenaam Alexander Lowen bouwde Reichs ideeën uit tot bio-energetica en ook Lowen propageerde dat er slechts één manier is waarop man en vrouw een gezond orgasme kunnen beleven, en dat is de coïtus in missionarishouding, waarbij de man zich ongeremd overgeeft aan zijn oerdriften en de vrouw daarin meegesleurd wordt. Het woord clitoris is taboe in bio-energetische kringen.

Sinds een jaar of tien roert zich Stuart Brody, een psycholoog uit Glasgow, met een groepje co-auteurs, meest van het mannelijk geslacht. Bladeren we zijn publicaties door, dan ontkomen we niet aan de indruk dat Brody fanatiek bezig is om ons een reactionair man-vrouwbeeld aan te smeren als panacee voor geestelijk welbevinden. Vaginale orgasmes geven veel meer bevrediging, zeker als de partners gelijktijdig klaarkomen. Hoe minder tijd de minnenden verspillen aan voorspel, hoe bloeiender de relatie, zeker als er geen condoom gebruikt wordt. Variatie dient gewantrouwd. De man moet natuurlijk wel een solide uithoudingsvermogen hebben, en een lange penis strekt ook zeker tot voordeel. Vaginale anorgasmie blijkt te correleren met onveilige hechting in de vroege jeugd, zich manifesterend in onvolwassen relatiepatronen: vermijdende en angstige hechting. Idem voor primitieve afweerreacties in hun coping style.

Soms overschrijdt Brody onmiskenbaar de grens naar het groteske. Voortbordurend op een ouder onderzoek waarin homo- en heteroseksualiteit zich uit het looppatroon lieten aflezen, liet hij vrouwen observeren terwijl zij een stukje liepen. Goed geïnstrueerde observatoren konden daaruit trefzeker inschatten of de proefpersoon wel of niet in staat was tot vaginale orgasmes. De resultaten waren significant, en dat bij slechts zestien observaties.

Brody’s definitieve inlijving in de glamourgroep die de kolommen van populair-psychologische magazines mag vullen, volgde na zijn onderzoek naar de cupidoboog. Dit is een bovenlip in de vorm van een omgekeerde W, met een kuiltje onder het neustussenschot en een, voor pruilen heel bruikbaar, prominerend middelpuntje op de grens tussen huid en lippenrood. De cupidoboog is als schoonheidsteken tegenwoordig zo populair dat er nogal wat fillers in geïnvesteerd worden. Recent is ook een kleine plastische ingreep in de aanbieding. Brody’s internetonderzoek bewees dat vrouwen met een geprononceerde cupidoboog bovengemiddeld scoren op het vermogen tot vaginale orgasmes. Misschien namen zijn respondentes de vragen over hun lipvorm niet al te serieus, want 91 van de 258 (35 procent) kon de vraag niet beantwoorden ‘omdat zij geen spiegeltje bij de hand had’. Dit lijkt mij de internetvariant van een opgestoken middelvinger. Ook evidence-based onzin blijft onzin.

Een hoopvol perspectief

Recent wordt de kloof tussen psychoanalyse en seksuologie weer overbrugd door de onderzoekers uit de hechtingsschool, voortgekomen uit de ideeën van Bowlby (Attachment and Loss, 1969). Het libidobegrip van orthodoxe analytici wordt vooral ingekaderd in de triade vader, moeder, kind, en bij de jongetjes hangt altijd de geur van testosteron in de lucht. De hechtingsschool zoekt meer naar de aan- of afwezigheid van basale veiligheid in de vroegste diade (doorgaans de moeder-kindrelatie), en het hormoon dat daarbij een sturende rol speelt is oxytocine (in populair-psychologische literatuur: het knuffelhormoon).

De verwevenheid van psyche en soma wordt zeer serieus genomen in de hechtingsschool; een gedeelte van de onderzoeksliteratuur vindt men in het superspecialistische tijdschrift Psychoneuroendocrinology. Wie te weinig basic trust opgebouwd heeft, zal ook in zijn eigen lichaam elementen van onlust tegenkomen, en de geslachtsorganen zijn vaak het griezeligste gebied. Onveilige hechting in de vroege jeugd leidt tot problematische relatiepatronen in de volwassenheid: angstige of ontwijkende toenadering, zich krachtig manifesterend in erotisch contact. Binnen deze psychotherapiepraktijk is het accent verschoven van individuele naar relatietherapie en in dat kader is de integratie van de pure lust en intimiteit een voor de hand liggende focus.

Deze nieuwe generatie psychotherapeuten lijkt geen moeite te hebben met praten over seks. Overigens toont de hechtingsschool wel compassie met de vorige generatie analytici. Dat zij seksuele onderwerpen liefst negeerden is mede een reactie op narigheden uit de eerste decennia, toen de beweging wel degelijk stevig afgestraft werd voor haar aanvankelijke nieuwsgierigheid naar het seksuele.

Met dank aan Hanna Stouten en Harrie Stroeken, voor hun enthousiaste steun bij het bronnenonderzoek.