O nder leken bestaat een romantisch beeld van de journalist als moderne ridder, hoeder van recht en moraal. Een paar jaar geleden werd dat weer eens smakelijk opgedist door George Clooney met zijn film Good Night, and Good Luck, waarin een dark & brooding kettingroker zijn nachtrust opoffert voor de jacht op politieke wantoestanden.

Als het om diepere journalistieke motieven gaat: ik ben niet zo van de heroïsche taken van de journalist, wel van de journalistiek als professie, die vooral het algemeen belang, de belangen van de gemeenschap op het oog moet hebben.

Die Clooney-film gaat over Edward R. Murrow. Over hem heb ik veel gehoord, want mijn tv-docent op Columbia University was Fred W. Friendly, de producer van Murrow – die had het allemaal meegemaakt, die had McCarthy helpen ontmaskeren. Dus daar komt mijn inspiratie wel vandaan, en ook van de muckrakers en geoefende buitenlandcommentatoren en -correspondenten die daar lesgaven en de journalistiek als baanveger van de democratie bepleitten. In die zin heb ik in Groningen [waar Chavannes hoogleraar journalistiek is, EW] ook getracht de essentie van het vak over te dragen. Zelf heb ik meer beschreven (het buitenland) en geanalyseerd (in het binnenland) dan in de modder gegraven. Ik denk dat grote verbanden tonen even nuttig is als specifieke misstanden aan de kaak stellen, het is allebei essentieel. Ik hou van goed schrijven, slim doorgronden, minder van de personality-tendensen in de journalistiek, die vooral op tv zwaar opgeblazen reputaties geven die het vak eerder zoekmaken dan bevorderen.

Hoe staat de journalistiek er vandaag de dag voor? Het heeft langzamerhand de reputatie van een vak in verwarring dat met bokkensprongen de aandacht van het publiek moet vasthouden.

Misschien is het niet gek om te beginnen met twee recente dramatische en tegenstrijdige nieuwsberichten uit Amerika. Er zijn daar in de journalistiek tientallen, zo niet honderden titels verdwenen en duizenden banen verloren gegaan. Het ene, opzienbarende bericht is dat de oude, slimme belegger Warren Buffett, die altijd miljarden verdiende door oude bedrijven te kopen waar hij verstand van had, een hele serie regionale kranten heeft gekocht.Daar ziet hij dus iets in, hij doet dat heus niet om ze te redden. Hij denkt dat de prijs nu genoeg gedaald is, en dat ze tijd van leven hebben. Het zijn zeer plaatselijke kranten uit kleinere steden die een rol vervullen in hun samenlevinkje en waarvan hij kennelijk denkt dat hij er geld aan kan verdienen.

Het andere bericht, dat ertegenover staat en dat Amerika schokte, is dat de grote krant van New Orleans, The Times-Picayune, ophoudt als dagblad, dat die in het vervolg op woensdag, vrijdag en zondag uitkomt, en verder online. Dat is dáárom een soort iconisch nieuws omdat de redacteuren van die krant tijdens de ramp in New Orleans onafgebroken bleven berichten, terwijl hun huis onder water stond – families hebben elkaar op die manier teruggevonden. Het enige wat er van die stad nog stond was de krant. En die houdt op iedere dag te verschijnen. Het grootste deel van de week zijn er nul advertenties. Je hebt in Amerika niet veel inkomsten uit abonnementen, en ook minder uit losse verkoop, dus ze moeten het hebben van advertenties, traditioneel. De uitgever is een krantenfamilie die echt van kranten houdt en in verschillende steden kranten heeft, en die gaat dus nu met deze toch nog vrij grote krant dit experiment aan en hoopt dat hij op die manier winst kan maken.

Is dat werkelijk dramatisch? Hebben we iedere dag een krant nodig?

Op zo’n tweede pinksterdag, als er geen krant komt, ben ik een beetje ontregeld. Het is ook wel fijn, want de stapel wordt niet groter, maar het is toch wat stuurloos wakker worden zónder.

Er wordt wel gesteld dat er een heleboel pseudo-nieuws in het leven wordt geroepen; misschien is er gewoon niet genoeg nieuws te brengen?

Dit raakt aan de rauwste zenuw van de journalistiek. We weten allemaal dat het niet meer zo is dat de krant of het NOS-journaal zegt hoe het zit; het is helaas ingewikkelder. Maar met de opkomst van de al niet meer zo nieuwe media, en de lang niet zo heel erg sociale media, zien we dat feiten en opinies door het universum buitelen en dat iedereen alles weet of makkelijk kan weten, de hele dag door – maar niet weet of een bericht waar is, of dat het een gerucht is, een mening, een politiek standpunt. Dus aan de ene kant hebben veel mensen een nonchalant gevoel over die kranten die achteraan komen sukkelen, dat brave journaal, en aan de andere kant realiseren ze zich op allerlei momenten dat ze behoefte hebben aan de feiten, die geduid worden en gecheckt zijn. De dagelijkse pagina 2 en 3 van nrc.next zijn een duidelijk antwoord op die behoefte; het is een regelrecht uit Amerika geleend voorbeeld. De Washington Post heeft een project (www.washingtonpost.com/blogs/fact-checker), en in Philadelphia is een project ontwikkeld (www.factcheck.org/) dat met charitatief geld en door het Annenberg Public Policy Center ondersteund wordt om de feiten te checken, omdat er zo ontzettend veel geroepen wordt, door beide zijden van het politieke spectrum, maar met name door de Tea Party en de zeer conservatieve vleugel van de Republikeinen, die feiten en de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek als meningen in de hoek zetten.

Is dat checken van feiten niet sowieso een basisfunctie van de krant, en ondergraaft zo’n rubriek niet juist de geloofwaardigheid van de rest van de krant?

Er zijn natuurlijk, behalve de redacteuren die het nieuws verwerken, redacteuren die analyses en achtergronden en columns schrijven en die hun uiterste best doen met hun kennis en ervaring en contacten vast te stellen wat de feiten zijn, maar er zo’n aparte rubriek van maken is ook een soort zelfdiscipline, het geeft aan wat eigenlijk de norm is.

Tegelijk is het een erkenning van het feit dat de klassieke journalistiek aan alle kanten tegelijk is ingehaald; de journalistiek is zélf New Orleans, de dijken zijn doorgebroken, van alle kanten rukt het water op. Want bijna alle kranten zijn in handen van commerciële partijen die rendement willen, de advertentiestanden zijn met de conjunctuur twee keer naar beneden gegaan en nooit meer omhoog gekomen. In Nederland was de verhouding tussen advertenties en abonnementen altijd anders dan in Amerika; in Amerika moest de krant bijna helemaal bestaan van advertenties, bij NRC bracht de lezer van oudsher ongeveer twee derde op en kwam een derde uit advertenties, maar dat is niet meer zo. De lezer brengt nu drie kwart van de inkomsten op, de adverteerder een vijfde. Als de adverteerder zijn deel niet meer opbrengt en de lezers denken: ik kan ook wel zonder krant, of ik koop hem los in het weekend, dan wordt het lastig. Dus zie je dat kranten proberen bij te verdienen met producten en reizen, lezingen en dingen die de lezers als gemeenschap aanspreken en ook als marketingeenheid, en dat gaat soms tot de pijngrens. Maar ik denk dat de lezers liever een fatsoenlijk glas wijn krijgen aangeboden dan dat hun krant niet meer komt.

Is dat dan een serieuze inkomstenbron?

Het is bij allerlei kranten in de westerse wereld al 10, 15, 20 procent van de begroting, dat kan je niet zomaar missen. En een bijlage als NRC DeLUXE brengt genoeg advertentie-inkomsten op om drie à vier redacteuren van te betalen – wat niet wil zeggen dat zo één op één wordt geredeneerd; het is een deel van het huidige verdienmodel.

Ik heb begrepen dat voor het scheppen van een lezersgemeenschap, zoals met de leesclub van NRC is geprobeerd, het animo zeer gering was.

Als je kijkt naar de hoeveelheid lezingen die hoofdredacteur Vandermeersch in het land geeft, en de drukte op de Nacht van de columnist in de Amsterdamse Stadsschouwburg, de avonden van NRC en de Volkskrant in De Rode Hoed, dan is het dichterbij halen van de krant en de redacteuren, en af en toe wat overleggen, blijkbaar toch wel gewenst.

Laat ik maar eerlijk zeggen: ik had gedacht dat dat harder zou gaan toen ik in 2005 in Nederland terugkwam met een groot enthousiasme over de interactiviteit van het bloggen in Amerika. Dat is de toekomst, dat gaan we in Nederland ook doen, stelde ik me voor. Ik ben met mijn eigen Opklaringen begonnen met een forum en een e-mailadres eronder in de gedachte dat je een soort gemeenschap zou kunnen vormen waar mensen af en toe langs kunnen komen om van gedachten te wisselen. Ik dacht dat het een deel van de functie van de krant kon worden, de discussie rond onderwerpen, standpunten, redacteuren, in een gemeenschap rond NRC Handelsblad – en dat zou net zo goed kunnen rond de Volkskrant of Trouw –, georganiseerd volgens digitale interessegemeenschappen: medici en andere vrijwillig en onvrijwillig geïnteresseerden in de zorg, mensen die geboeid zijn door juridische onderwerpen en staatsrecht, grenzend aan politiek, milieu, onderwijs. Waarbij de krant onderwerpen signaleert en de journalistiek dus meer een sjerpa-functie krijgt: gidsen door het onbekende hoogland, reizen waarop mensen meegaan, vrijblijvend maar uitgaand van gedeelde interesses. Folkert Jensma heeft dat met zijn juristenblog bewonderenswaardig voor elkaar gekregen, daar wordt veel op gereageerd, ook door juristen die ertoe doen. Ikzelf heb op mijn eigen blog ook vrij veel reacties gehad, maar dat had te weinig van een open, onderwerpgerichte discussie; mensen gingen vooral met zichzelf in gesprek of gingen elkaar zitten afkatten. Daarvoor hoeft de krant geen podium te bieden. Weblogs zouden kunnen functioneren als een activistisch elektronisch dorpshuis, maar in Nederland is de realiteit heel anders. De gespecialiseerde weblogs doen het goed – de economenblogs Me Judice en dat van ESB, de mamablogs, voor professionele moeders – maar het enige algemene blog dat goed werkt is Sargasso. De webfora van de twee grootste kranten dienen vooral voor het uitschreeuwen van vrij slordig geformuleerde meningen. Tot een echt publiek debat komt het niet. Dan heb ik het nog liever gepolariseerd zoals in Amerika. Wij zijn nog steeds een leunstoeldemocratie, maar dan met dat schreeuwen.

Waarom kan dat scheppen van een serieus blogleven hier niet van de kwaliteitskranten uitgaan?

Bij The New York Times leverde Judy Warner zo’n moederblog en dat had zo veel navolging dat het tot een boek en later een papieren column is uitgegroeid. Wij hebben hier nog niet de overtuiging of de luxe dat gezegd wordt: jij gaat nu een blog schrijven en dat is je werk. Journalisten hebben het veel te druk; een blog is een dagtaak, en als je ook op reportage moet, grote stukken moet schrijven en interviews moet maken, dan is dat ernaast niet vol te houden. Daarbij is het lastig terug te verdienen, in een klein land dat daar geen traditie in heeft; voordat je voor toegang kunt laten betalen moet je eerst de lezers zien te vangen. Op de grote Amerikaanse markt werkt dat beter: ik heb Josh Marshalls blog talkingpointsmemo.com in elf jaar zien uitgroeien tot een zelfstandig bedrijfje en een serieus journalistiek medium met een hele groep redacteuren en stagiairs; The Huffington Post is succesvol volgens een ander model, als centraal dorpsplein voor interessante blogs, aangevuld met spannend nieuws en filmpjes, waardoor de bloggers ook meer verkeer hebben gekregen – geen betaling.

Twitter is in Nederland wel heel groot geworden, hoe verklaart u dat?

Nederland heeft de politieke-weblogdiscussie overgeslagen en is als een gek gaan twitteren, dat is heel fascinerend. De helft van de Tweede Kamer zit tijdens debatten met elkaar, met de journalistiek en met een ruimer wereldje eromheen te communiceren, al dan niet over wat er ter plekke wordt besproken. Het is voor wie het wil volgen heel handig – het is weliswaar uit eigen partijpolitiek standpunt, maar je hoort toch wat die en die en die ervan vinden. Bij GroenLinks is onlangs via Twitter de procedure omtrent de lijsttrekker, die democratisch door het congres was aangenomen, door partijprominenten en de talloze ‘retweets’ op de knieën gedwongen. In de Twitterwerkelijkheid kreeg het woord ‘procedure’, naarmate de brave amateurvoorzitter het vaker gebruikte, een persifleuze klank, terwijl zo iemand probeert zich ordelijk te gedragen en zich aan de afspraken te houden. Zo ondermijnt een instrument dat wordt gehanteerd uit naam van de democratie soms juist democratische structuren.

Ik begrijp daar niets van; hoe kunnen verstandige mensen de consistentie zo uit het oog verliezen en zich zo uitleven in de vluchtigheid van dit medium?

Een paar dingen begrijp ik er wel van: politici moeten een denkbeeldige achterban ervan overtuigen dat ze iets voor ze doen. Zeker nu je vaker dan om de vier jaar verkiezingen hebt, is het een hele toer om zichtbaar te blijven. Een van de dingen die ik politici zie doen op zo’n vrijdag of maandag dat het parlement dicht is, en ze vermoeden dat de kiezers denken: die hebben weer een lekker lang weekend van vier dagen, is twitteren op maandag om kwart over acht: ‘Zit alweer in de trein naar Vlagtwedde’, ‘Ga jongerencentrum bezichtigen’. Het is deel van een publieke opinie die vluchtig is, die iedere keer laatsteminuutfeiten en -impressies tot zich neemt en op grond daarvan oordeelt, en ook snel iemand kan afbranden. Agnes Kant, die toch afkomstig was uit een partij met een stevige traditie en een vrij centrale leiding, heeft niet kunnen overleven in de werkelijkheid van Twitter, televisie, impressiegolfjes. Weg.

Kan de krant daar dan niks tegenover stellen?

De krant opereert in diezelfde wereld, probeert niet tegen te hangen maar probeert natuurlijk wel vanuit zijn eigen verplichting het nieuws zo ordelijk mogelijk te brengen, en zo snel mogelijk uit te leggen wat het nieuws betekent. Het is nog steeds zo dat alle omroepen en ook alle twitteraars een enorm probleem zouden hebben als er een maand lang geen enkele krant zou uitkomen.

Die twitteraars zijn geen andere mensen dan de lezers van die kranten. Gegeven het snelle en het vlottende – ik wil het niet alleen negatief duiden –, je kan ook zeggen: het opener politieke klimaat, waarin burgers en geïnteresseerden dichtbij zitten, is er dus een noodzaak om vaker te communiceren, te laten weten wat je vindt, waar je je over opwindt, wat voor initiatieven je neemt. En er is ook een soort collegialiteit: Er was ooit een wetsontwerp over dat en dat onderwerp, weet iemand dat nog? Binnen een minuut heb je drie antwoorden. Er zitten ook leuke kanten aan. Twitter is in Nederland als een impulsmedium ontstaan dat wel degelijk sociale cohesie geeft. Het kan ook gebeuren dat iemand je wijst op een geweldig artikel in een buitenlandse krant, en met trefwoorden is het de snelste manier van zoeken.

Wat ik ook graag wil aansnijden is de convergentie waarvan we verwachtten dat die snel zou doorbreken, dat alle media één zouden worden. Het verschil tussen tekst-, geluids- en beeldmedia zou vervallen. Het verschil tussen televisie en computer zou wegvallen. Het bedrukken en rondbrengen van dooie bomen wordt zowel uit milieu- als uit kostenoogpunt echt een luxe-operatie. Als de bulk van het nieuws en de communicatie en opinie-uitwisseling via elektronica gaat, vervalt het natuurlijke verschil tussen wat we omroepen, kranten en weekbladen noemden. Het voordeel daarvan is dat die verschillende journalistieke tradities en daarmee de krachten en talenten van de redacties bij elkaar kunnen worden gevoegd om het journalistieke kernwerk te doen, namelijk proberen te kijken wat er echt gebeurt. De klant heeft dan de keuze tussen geschreven, eventueel geprinte tekst of beeld en geluid, nieuws, analyse of achtergrondinformatie.

Ik had eind vorige eeuw het idee dat je toe zou groeien naar een soort belevingsgemeenschappen, bijvoorbeeld NRC met De Groene, VPRO en misschien de NOS of NTR, en eenpoule van Volkskrant, VARA en Vrij Nederland. Dat je voor mensen met eenzelfde levensgevoel en interesse verschillende vormen van nieuws en amusement kreeg. Dat onderscheid tussen nieuws en amusement is al theoretisch, veel nieuws wordt als amusement geconsumeerd; maar het kan ook tot iets serieus leiden, of tot een reisje, of verhitte discussie. En ik had zo’n idee dat je op je computer, en een paar jaar later op je iPad, televisie zat te kijken en dan linkte naar een _Telegraaf-_bericht, als je in dat cluster zat, en dat daar wel degelijk geld voor te vragen was, of dat het zo met reclame doorzeefd was dat dat niet nodig was. Dat is dus minder hard gegaan dan ik had verwacht. Mensen zitten nog vrij veel voor de televisie. Er zijn nog allerlei politieke, juridische en commerciële belemmeringen om klassieke omroepinhoud sneller beschikbaar te maken op iPad en computer, omdat men het verdienmodel nog niet in orde heeft. Maar technisch en qua levensstijl en belevingspatroon zijn er al miljoenen burgers aan toe, want ’s avonds om 21.15 uur aanwezig te moeten zijn voor een programma, dat past steeds minder mensen.

De Volkskrant en NRC dachten dat ze naar een dergelijk model toe moesten groeien, die hebben televisieafdelingen gehad, maar dat bleek een vak te zijn, dat kan je niet zomaar erbij doen. Er is heel hard aan gewerkt, maar de inkomsten waren onzeker, en in een tijd dat er sowieso bezuinigd moest worden kon daarvoor niet zomaar tien man worden aangesteld. Het is allemaal teruggedraaid. Ik geloofde toen, en nu nog steeds, meer in de combinatie van de bestaande specialisten. Maar er zijn dus allerlei omroeptechnische barrières, die onlogisch zijn voor mij als consument: ik mag Nieuwsuur morgen op mijn iPad kijken, maar niet op het moment dat het wordt uitgezonden. Met het journaal kan dat wel, de NOS doet ontzettend zijn best. Daar wordt gezegd: alles wat wij maken is al betaald, dus iedereen mag het overnemen. Het zou heel logisch zijn als kranten dat zouden doen, maar toch zie je dat nog nauwelijks gebeuren, het schiet niet op. Het wordt ook door omroepen afgeremd. Kranten vinden dat de publieke omroep te veel op zijn website zet, met subsidie.

Het zou goed zijn als er in de politiek een open en innovatief medialandschap geschetst wordt, in plaats van de publieke omroep te slopen, wat de afgelopen anderhalf jaar is gebeurd. Het algemeen belang is gediend met een open, innovatief bestel. De commerciële werkelijkheid voorziet daarin maar zeer ten dele.

Waar blijft in zo’n constructie de redactionele vrijheid van de media?

Daar moet je goed over nadenken. Ik ben het er niet mee eens dat de publieke omroep een staatsomroep is, zoals door de PVV wordt geroepen, en in Amerika door FOX. Er is in Nederland zo veel diversiteit, zo werkt dat niet.

Wat de kranten betreft: ik zou het liefst zien dat een aantal met een publieke-dienstverleningskarakter door stichtingen of belangeloze uitgevers wordt uitgeven. De Persgroep is een goede eigenaar voor Volkskrant, Trouw, Parool en AD; als die erin slaagt die kranten commercieel te laten bloeien, dan hebben ze geboft_._ Bij NRC Media die je dat het moeilijk is om de commerciële eigenaar tevreden te stellen en journalistiek te doen wat NRC zich als opdracht heeft gesteld. De situatie waarin de krant in handen was van de Stichting Democratie & Media was een ideale, als die wijzer bestuurd was en ze niet zo naïef waren geweest om in de sirenenzang van Apax te trappen. Dat is echt een enorme gemiste kans geweest: ze hadden geld genoeg. Ook dan was de opdracht gebleven: een goede en minimaal rendabele krant te maken in een haastig, visualiserend tijdperk.

Het is niet uitgesloten dat er eigenaren opstaan die niet in de eerste plaats op rendement gericht zijn, dat zie je in Amerika ook. Kranten die in het bezit zijn van rijke families houden het ’t langste uit, omdat die een traditie hebben. De familie Bancroft heeft The Wall Street Journal verkocht aan Rupert Murdoch en heeft daar, naar ik begrijp, razende spijt van, want ze hadden rendement en zijn nu niet meer zo gelukkig over de journalistieke integriteit van die krant.

Dus je moet óf een welwillende commerciële eigenaar hebben óf een publiek-belangeigenaar. Als het een stichtingseigenaar is komt het aanvragen van projectsubsidies in beeld, en het samenwerken met publieke omroepen is dan ook niet meer zo ingewikkeld. Als je komt tot die multimediale clusters kan je zo nodig fondsen werven voor documentaireseries, reportages, onderzoeksjournalistiek.

Wie gaat dat publieke belang definiëren?

Het aardige van de publieke omroep was dat die een nationale taak zag in de zorg voor een fatsoenlijk radio- en televisieaanbod, gespreid over verschillende levensstijlen en politieke overtuigingen. Dat is een grotere garantie dat iedereen aan bod komt dan wanneer je maar één nationale omroep hebt, zoals in Engeland en Frankrijk. In Amerika zie je dat public broadcasting een nichebezigheid is die door de overheid nauwelijks gesteund wordt. Die moet het hebben van legaten en geld dat ze van kijkers en luisteraars krijgen. In Nederland hebben we de fout gemaakt het kijk- en luistergeld af te schaffen, omdat de inningskosten aanzienlijk waren. Dat is gedaan met de belofte dat de overheid het omroepbudget niet zou verlagen. Maar het geld komt nu uit de belastingen, en het was nog niet beloofd of de omroepen kregen te horen: tsja, iedereen moet inleveren, dus jullie nu ook. Het laatste kabinet heeft dat nog veel meer dan proportioneel gedaan, en daaraan zie je dat de publieke-omroepjournalistiek speelbal van de politiek wordt als ze uit de belastingpot wordt betaald. Want omdat ze links zijn – of rechts of elitair, afhankelijk van de visie van het kabinet van dienst – kan het ook wel minder.

Publiek belang zou dus kunnen worden gedefinieerd langs verschillende levensoriëntaties, maar een steeds groter deel van de Tweede Kamer erkent dat principe niet. Er is daar een toenemende tendens dat de meerderheid – heel ondemocratisch! – doet wat de meerderheid wil, ook als die meerderheid een halve zetel meer dan de helft is, zonder rekening te houden met minderheden.

Een deel van de functies van de publieke omroep kan volgens mij worden overgenomen door de commerciëlen. Wat overblijft noemt men vaak elitair, maar dat is een ingewikkelde puzzel. Je kan niet de hele dag atonale muziek uitzenden of moderne dans, maar het algemeen belang is zeker gediend bij onderzoeksjournalistiek. Daarom is het zoeken naar definities van publiek belang zo essentieel; het gaat om het grootst mogelijke algemeen belang. Als bijvoorbeeld de pensioenen wegsmelten is het de moeite waard te bekijken waarom de overheid en de bedrijven destijds een enorme greep uit de kas hebben gedaan; als dat toen niet was gebeurd, was er nu geen probleem geweest. Het pensioenstelsel deugde wel. Zoiets kan in ieders belang zijn om te weten, er zijn alleen deelbelanghebbenden die dat onderzoek liever niet zien gebeuren. Het komt steeds meer gelegenheidsmeerderheden goed uit het publiek belang vooral niet gedefinieerd te krijgen. Of te laten samenvallen met hun eigen belang.

Hoe kan de krant dat keren?

Door nadruk te leggen op onderzoeksjournalistiek, zoals je dat ziet bij nrc.next en De Groene, en alle grote kranten.In Groningen is een nieuwe hoogleraar aangetrokken die op dat gebied zijn sporen heeft verdiend en het krijgt nadruk in het programma. Het blijft de basistaak, ook als de journalistiek niet meer de brenger van de kale feiten is. En als de journalistiek desondanks niet in partijdige stromen wil opgaan, zal ze de unieke rol moeten blijven vervullen zaken bloot te leggen die door deelbelangen het liefst onder de hoed gehouden worden. Dat is een taaie opdracht en het kost geld, want het is vaak maanden werk, maar je moet je hoeden voor een wereld waar de journalistiek niet meer in staat zou zijn de streken van machthebbers bij bedrijven en overheden te onthullen.

Van alles bedreigt die functie: de monopolisering door grote nieuwsleveranciers, het ontslaan van professionals en het inschakelen van freelancers…

Ja, en bedrijven en overheden die kant-en-klare berichten, ook videoberichten, de wereld in sturen. Na Nick Davies, die met zijn Flat Earth News stevig aan de bel heeft getrokken, is er allerlei academisch onderzoek gedaan om echt te meten, bij goede kranten, middle-of-the-road-kranten en omroepen, hoeveel van het nieuws eigen is en hoeveel nieuws uit andere bronnen en in hoeverre dat gecheckt is, et cetera. Daar komen vrij schokkende percentages uit. Als redacties met minder mensen meer pagina’s moeten vullen en moeten beslissen met niets dan hun intuïtie, denken ze al snel dat het wel geen kwaad zal kunnen, terwijl er vaak deelbelangen achter zitten: bedrijfsbelangen, politieke belangen. Er zijn ook heel grote actiegroepen die daar net zo goed aan meedoen. Dan weet je niet of je nieuws overneemt dat afkomstig is van Exxon of van het pandaberenfront, maar in beide gevallen is het niet journalistiek gecheckt en dat is heel griezelig.

De Groene werkt voor speciale journalistieke projecten met donaties uit de eigen lezerskring, via het Fonds 1878, De Gids heeft ook een eigen fonds. Is zoiets voor de krant niet denkbaar?

Je zou de lezers van NRC aandelen kunnen verkopen. In Amerika heb je propublica.org, een onderzoeksjournalistieke groep van topjournalisten, gefinancierd door een groep rijken. De burger kan zich daar gratis op abonneren en iedereen kan de artikelen met bronvermelding overnemen, maar kranten doen dat heel zelden, dat vinden ze niet stoer; het is geen eigen nieuws.

Waarin onderscheidt zich de journalistieke waarheidsvinding van die in de wetenschap?

De journalistiek is sneller, maar er is eenzelfde mentaliteit voor nodig als in de wetenschap, en brede kennis. Toen André Spoor mij overhaalde om bij NRC te komen werken, stuurde hij me een citaat van een van de grote uitgevers van The Washington Post, Philip Graham: de journalistiek is het laatste vak dat generalisme vereist. Maar je hebt een wetenschappelijke mentaliteit nodig om te onderscheiden of je met kaf of koren te maken hebt, je moet snel kunnen bepalen wat je wil weten, de diepte in kunnen en daar weer uit komen, en snel de breedte zien. Dan moet je de gevonden feiten ordenen en presenteren. Uiteindelijk is het ook verhalen vertellen. De journalist heeft de onmogelijke oeropdracht eerder te zien en te weten wat er gebeurt dan de rest, en dat te duiden. En dat op een zodanige manier te ordenen en op te schrijven of te filmen dat de mensen beter begrijpen wat hun wereld is, en welke krachten buiten hun directe blikveld die wereld bepalen. Het is zijn taak de burger in staat te stellen daarover mee te praten. De kunst is om in de wereld van Twitter en De Wereld Draait Door belangrijke dingen te brengen op een manier die de mensen overtuigt en wijzer maakt.

De heruitvinding van NRC heeft hier ook mee te maken: we moeten zien zowel de digitale wereldburger te boeien als de onverzadigbaar nieuwsgierige klassieke lezer die genoeg heeft aan papier. Een steeds groter deel van de lezers kent het nieuws al als de krant in de bus valt. Die willen het hoe en waarom weten. Het is een kwestie van maatvoering om daarnaast de lezers te bedienen die overdag wat anders deden dan het nieuws tot zich laten komen. De NRC-lezer is nu soms ontregeld als hij een analyse op de voorpagina ziet staan, hij wil liever het nieuws, maar wil dat overigens niet lezen. Hij bladert meteen door naar de analyse.

Misschien dat de serieuze kranten in Nederland nu pas erkennen dat er ook bij hun lezers behoefte aan ontspanning is, dat zij – naast alle ernstige en ingewikkelde zaken – ook willen lachen of lezen over eten, reizen, geld- en relatiezorgen, en -succesjes. Niemand is alleen maar ernstig en verstandelijk. Het gaat erom het hele register aan menselijke belevingen te beschrijven op een manier die past bij de krant. Daar zijn de Angelsaksische kranten van oudsher goed in. In Engeland en Amerika trok ik uit de dikke zondagskrant meestal eerst de ‘modern living’-sectie, die ‘tongue in cheek’ het leed van de amateurtuinier beschreef op een manier die je verzoende met het leven. Waarna je weer tegen de grote kwesties bestand was en daar alle knappe stukken over wilde lezen.

In Gids_-kringen kom ik al mensen tegen die inderdaad – met tegenzin – uitwijken naar buitenlandse kranten. Is er een buitenlands dagblad aan te wijzen dat als voorbeeld voor de Nederlandse kwaliteitskranten zou kunnen dienen_ ?

Al die mensen die buitenlandse kranten zijn gaan lezen, passen samen onder een busabri. Die kranten worstelen trouwens met dezelfde tegenwind. Zelfs The New York Times moest worden gered door de Mexicaanse telefoonondernemer die ook KPN najaagt.

Er is niet één bepaalde buitenlandse krant die dé formule heeft gevonden. En als zo’n krant de graal al heeft ontdekt, dan is het winnende samenstel van factoren meestal niet eenvoudig te exporteren. De Frankfurter Allgemeine en de Neue Zürcher zijn uitstekende kranten, maar ik weet niet of zij het hier goed zouden doen. Ook die hebben het in hun eigen, leesgieriger cultuur, niet zo makkelijk. De Spaanse topkrant El País verloor in 2011 weer 6,5 procent van zijn lezers. Le Monde hangt al jaren in de touwen.

De Britse topkrant The Guardian investeerde in 2005 fors in persen die het algemeen als ideaal beschouwde Berliner formaat (tussen broadsheet en tabloid) kunnen drukken. In Nederland kunnen de grote kranten zo’n investering niet dragen. Recentelijk ging The Guardian over op een ‘digital first’-strategie – de papieren krant volgt de webjournalistiek. Ook daar wordt de toekomst uitgevonden terwijl de economie ongenadig inbeukt op de winstgevendheid; de Scott-stichting is een wijze en betrokken eigenaar. The Guardian is intussen een wereldwijd online succes – wat niet is weggelegd voor kranten in een klein taalgebied als het onze.

De Nederlandse serieuze kranten leveren nog steeds heel veel informatie en debat. NRC Handelsblad zoekt naar wegen om ook in 2015 en daarna een breed genoeg lezerspubliek te boeien en te binden. Bouwend op dezelfde wil om te doorgronden die de krant altijd heeft gedreven. Misschien is het goed om eraan te herinneren dat de soms gemiste NRC van vroeger niet altijd even nieuwsgierig of geniaal geschreven was. De huidige enthousiaste zoektocht naar ‘pertinente’ journalistiek leidt niet bij honderd procent van de stukken tot succes, maar er staan iedere dag oneindig veel meer goede stukken in de NRC dan die paar missers waar men het over heeft suggereren. Waar niets wordt geprobeerd, gebeurt niets. De krant is in verbouwing; de ideale plattegrond en bewegwijzering om de lezer door al die kleine pagina’s nieuws, analyse en divertissement te leiden is nog niet gevonden. Maar als die te grote portretfoto op zaterdag uit mijn NRC mag, dan is dat alweer een stap in de goede richting.

Voor meer Chavannes zie weblogs.nrc/opklaringen

Marc Chavannes (1946) is een Nederlandse journalist en publicist.

Meer van deze auteur