Waar moet een mens zich tegenwoordig niet allemaal voor interesseren? Oorlogen, revoluties en opstanden overal ter wereld voltrekken zich 24 uur per dag op smartphone, pc of tv. Laatst weer zo’n nieuwsflash: ‘Toearegs omsingelen Timboektoe’. Tja, wat doet zo’n bericht met je? Wanhoop? Verontwaardiging? Opluchting?

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er twee dingen door mij heen gingen. In de eerste plaats irritatie over het gebruik van de niet-bestaande meervoudsvorm ‘Toearegs’. ‘Toeareg’ is namelijk al meervoud, zodat ‘Toearegs omsingelen Timboektoe’ net zo klinkt als ‘Polities achtervolgen winkeldief’. Het tweede was een gevoel van totale niksheid. Een soort geestelijk equivalent van luchtledigheid. Wat moet ik in ’s hemelsnaam met dit soort nieuws? ‘News,’ zo luidt een beroemde definitie, ‘is what somebody doesn’t want you to know.’ Maar hier was eerder het tegenovergestelde aan de orde: wie wil dit weten? En nu ik het eenmaal weet, wat doe ik ermee?

Timboektoe ligt in Mali, voor wie dat niet paraat heeft, een land dat ongeveer net zo veel inwoners heeft als Nederland, maar daar houdt de overeenkomst dan ook onmiddellijk op. Zoals Nederland voor bijna 20 procent uit water bestaat, zo bestaat het dertigmaal grotere Mali voor ongeveer 70 procent uit woestijn. En terwijl Nederland een van de rijkste landen ter wereld is, is Mali een van de allerarmste. De in de afgelopen periode opgelaaide strijd in het land gaat niet alleen terug op sinds decennia bestaande tegenstellingen tussen diverse stammen en bevolkingsgroepen, maar heeft ook te maken met de Libische opstand uit 2011, waarin de Toeareg aan de kant van dictator Gaddafi meevochten. Aan massale bewapening bij hen dus zeker geen gebrek. Als je dan beseft dat de helft van de Malinezen onder de armoedegrens leeft, dat droogte, gebrekkig onderwijs en corruptie, alsmede slechte drinkwatervoorziening, primitieve sanitatie en tekortschietende gezondheidszorg de kansen op een normaal leven in het land ernstig in de weg staan, dan… Ja, wat dan?

Engagement

Het lijdt geen twijfel dat een rijk en beschaafd land als Nederland de plicht heeft een meer dan symbolisch percentage van zijn nationaal inkomen aan ontwikkelingshulp te besteden. Het is dan ook toe te juichen dat in het Haagse ‘lenteakkoord’ de eerder toegepaste korting op het budget voor ontwikkelingssamenwerking weer ongedaan is gemaakt. Je zou de handhaving van dat budget kunnen betitelen als een plicht tot een zeker internationaal statelijk engagement, waarmee een land zich medeverantwoordelijk stelt voor de toestand in de wereld, ook of juist in gebieden waar het Westen een koloniale schuld heeft in te lossen (die aanmerkelijk meer bedraagt dan 0,7 procent van het nationaal inkomen). Maar geldt die plicht tot internationaal engagement ook voor individuele burgers? En hoever strekt die plicht zich dan uit? Is er een morele imperatief, op grond waarvan ik mij op een of andere manier moet verhouden tot de slag die om Timboektoe woedt? Dan moet ik mij, om die oorlog te kunnen begrijpen, eerst in de geschiedenis, de cultuur en de politieke ontwikkeling van Mali verdiepen.

Landen hebben voor dit probleem van selectiviteit en dosering van hun engagement heel uitgewerkte systemen, aan de hand waarvan ze bepalen welke ontwikkelingsprogramma’s en hulpprojecten ze wel en welke ze niet steunen. Of ze besluiten dat het budget voor 2012 het honoreren van een bepaald project niet toestaat, maar dat het in de begroting voor 2013 alsnog ‘mee kan’. Maar hoe moet een privépersoon zijn engagement in dit opzicht kiezen en waar moet hij de grens trekken?

Mali ligt tussen Mauretanië en Niger. Ten oosten van Niger ligt Tsjaad en daar weer naast ligt Soedan, verder oostwaarts gevolgd door Ethiopië. Allemaal landen die zich in een meer of minder vergelijkbare problematische situatie bevinden als het door oorlog geteisterde Mali. Het is ondoenlijk om me gelijkelijk in al deze landen te verdiepen, me daar persoonlijk mee te engageren en er een stukje – hoe klein ook – verantwoordelijkheid voor te nemen. Of is dat laatste toch wel degelijk de bedoeling? Behoor ik me op zijn minst zover op de hoogte te stellen van de huidige burgeroorlog in Mali dat ik op een geïnformeerde manier partij kan kiezen tussen de strijders die Timboektoe willen innemen en de regeringstroepen die de stad verdedigen?

Oorlog

Onlangs woonde ik tijdens het Utrechtse literatuurfestival City2Cities een openbaar gesprek bij met de van oorsprong Canadese dichter Mark Strand, een beminnelijke, licht surrealistische schrijver van mild getoonzette, maar zeer scherpzinnige poëzie en korte verhalen. Nadat hij een aantal van zijn recentelijk ook in het Nederlands vertaalde prozavignetten had voorgelezen (in de tweetalige bundel Bijna onzichtbaar, Van Oorschot, 2011), kreeg hij uit het publiek plotseling de vraag toegeroepen of hij ook poëzie schreef over oorlog. Hij moest die vraag even tot zich laten doordringen, en toen antwoordde de 78-jarige dichter als volgt:

‘I have never been in a war. If I had been in a war, I would write about war. But it would be presumptious of me to write about war when I have never been a soldier. I am opposed to war. I have ideas about war and I have ideas about what is going on in the world, but I think the appropriate way of addressing those feelings is to write letters to the editors, to vote, sometimes to write a short essay, to give interviews and, if I am asked political questions, to answer truthfully. If I were asked to write a war poem, it would do a dishonor to those who have actually been in war. It would be a little like being asked to write a death poem, except that since no one experiences death until too late, it is free pickings. War is not.’

Niet dat Mark Strand hiermee al mijn gewetensvragen beantwoordde, maar dat oorlog geen onderwerp is om je al te gemakkelijk over uit te spreken, dat het aanmatigend zou zijn je al schrijvend zomaar met een oorlog ergens ter wereld in te laten, dat vond ik van grote wijsheid getuigen. Strand suggereert daarmee ook dat wat zich op het eerste gezicht voordoet als engagement bij nader inzien ongepast kan zijn. En wat hij ook mooi onder woorden brengt, is de dunne, maar niet te verwaarlozen grens tussen bescheidenheid en onverschilligheid, tussen de erkenning dat hij in moreel opzicht een wereldburger is, maar dat hem dat nog niet machtigt om zomaar over een oorlog waar ook ter wereld te schrijven.

Misschien is individueel engagement niet zozeer een plicht als wel een recht, een recht dat je pas kunt uitoefenen nadat je je eerst persoonlijk in een bepaald onderwerp hebt verdiept. Als dat zo is, dan schuilt engagement niet zozeer in het hebben van een mening over allerlei nieuwsberichten of in het overmaken van een gift, maar in het besef van de verbondenheid zelf. ‘Ich bin ein Tuareg,’ zou Kennedy zeggen, wat bij een correcte toepassing van het enkelvoud dan eigenlijk zou moeten luiden: ‘Ich bin ein Targi.’ Maar ook Kennedy’s, volgens sommigen foutieve, identificatie met een ‘Berliner bol’ stond aan zijn goed bedoelde commitment niet in de weg.

Maarten Asscher (1957) publiceerde onlangs de roman Een huis in Engeland. Roman van een kleinzoon. Hij werkt momenteel aan een bundel met fotosyntheses. In november verschijnt zijn nieuwe vertaling van Oscar Wildes De ballade van Reading Gaol, met een uitvoerig nawoord getiteld ‘Hoe Oscar Wilde uit de gevangenis ontsnapte’.

Meer van deze auteur