Liefde die blijft bestaan na de dood

De laatste schaduw van de blanke dag
zal aan mijn ogen blijvend duister geven
en deze ziel ontglipt het vurig streven,
in haar verklonken, als bij toverslag;

maar nee, van gene zijde, uit het leven,
krijgt de herinnering aan die brand beslag;
mijn vlam waagt zich, voor wetten geen ontzag,
al zwemmend in de koude, natte dreven.

Ziel die een hele god aan zich verpandde,
merg van mijn wezen, laaiend vaak in lof,
aders, bevochtigend al wat er brandde,

het lichaam stopt, niet wat ’t ten diepste trof;
het wordt straks as, maar het behoudt zijn banden,
het wordt straks stof, maar wel verliefde stof.

Vanaf de toren

Alleen in deze vredige woestenij,
door boeken, weinige, geleerd omgeven,
ben ik steeds in gesprek met wie ze schreven
en luister met mijn ogen: zeg het mij.

Soms niet doorgrond, steeds open en nabij,
bestuiven of verfijnen ze mijn streven
en spreken wakker tot de droom van het leven
in stille maar meerstemmige melodij.

Wat, don Iosef, knap is te boek gesteld
verlost als wreekster van de boze jaren
de grote geesten, door de dood geveld.

De uren vliegen zonder wedervaren,
maar de allerbeste rekensom vertelt
dat wij door les en studie kracht vergaren.

Deze gedichten van Francisco de Quevedo (1580–1645) zijn geselecteerd en vertaald door Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer, die een bloemlezing voorbereiden van Spaanstalige poëzie.