Zijn naam zal weinigen bekend in de oren klinken, maar er bestaat niettemin goede aanleiding in dit nummer van De Gids aandacht te besteden aan de psychiater Pieter Hendrik Esser. Uit zijn nalatenschap ontvingen wij onlangs een omvangrijk bedrag.

Esser, afkomstig uit een gereformeerd, intellectueel gezin uit Kampen, behaalde in 1931 in Amsterdam zijn artsexamen, promoveerde nog hetzelfde jaar en bekwaamde zich vervolgens in de psychiatrie. Als psychiater was hij achtereenvolgens verbonden aan Dennenoord (Zuidlaren) en Vogelenzang (Bennebroek), maar de sociale psychiatrie trok hem uiteindelijk meer dan de gestichtspsychiatrie. In 1957 maakte hij de overstap en werd hij hoofd van de sociaal-psychiatrische afdeling van de GG&GD Haarlem. Zijn nieuwe werkomgeving bood hem de gelegenheid zijn al langer aanwezige belangstelling voor alcoholisme en andere ‘verslavingsziekten’ verder vorm te geven.

In de opkomende verslavingszorg vestigde Esser zijn naam. Hij was betrokken bij de toenmalige Consultatiebureaus voor Alcoholisme in Amsterdam en Haarlem en introduceerde in de jaren vijftig een aantal therapeutische vernieuwingen, zoals gezinsbehandelingen en groepstherapie voor alcoholisten. Ook stond hij aan de basis van de eerste AA-groepen in Nederland. In de publicaties die hij wijdde aan het alcoholismevraagstuk liet Esser zich kennen als een aanhanger van destijds moderne inzichten die onder andere naar voren werden gebracht door de Amerikaanse onderzoeker E.M. Jellinek. In deze nieuwe richting werd alcoholisme niet langer beschouwd als een uiting van verdorvenheid en wilszwakte, maar als een progressieve ziekte. De verslaafde diende daarom behandeld te worden als een hulpbehoevende patiënt en niet als een immoreel mens.

Essers belangstelling was echter breder dan zijn vakgebied. Zijn interesse voor filosofie en psychologie – beide vakken studeerde hij ook enige tijd – leidde tot publicaties over Bergson, Kierkegaard en Pascal en bracht hem al jong in contact met de zogeheten ‘significa’, een wijsgerige stroming die door Frederik van Eeden in Nederland werd geïntroduceerd nadat de schrijver in de jaren negentig van de negentiende eeuw had kennisgemaakt met de Britse grondlegster hiervan, lady Victoria Welby. Met de significa, destijds wel omschreven als de ‘leer der verstandhoudingsmiddelen’, ontwikkelde Welby een vorm van wetenschapsbeoefening die zich bezighield met de communicatieve betrekkingen tussen mensen, in het bijzonder de talige.

Het signifische gedachtegoed viel in Nederland op vruchtbare grond en kreeg ook institutioneel gestalte. Zowel de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden, die in 1916 werd opgericht, als het een jaar later geopende Internationaal Instituut voor Wijsbegeerte in Amsterdam kwam tot stand door de inspanningen van Van Eeden en andere vroege significi, van wie de wiskundigen Gerrit Mannoury en L.E.J. Brouwer en de letterkundige en jurist Jacob Israël de Haan de bekendsten waren. Mannoury zou uitgroeien tot de belangrijkste vertegenwoordiger van de Nederlandse signifische beweging. Hij legde de grondslag voor de significa als wetenschap en vormde in de jaren twintig de spil van de Signifische Kring, waarin een geïnteresseerd gezelschap van wiskundigen, psychiaters, filosofen, theologen, juristen en linguïsten zich verzamelde.

Met taalfilosofisch onderzoek richtte de significa zich op de taalkundige aspecten van communicatie, maar minstens evenveel belang werd gehecht aan de interpretaties, emoties en associaties die samenhangen met communicatieve processen, de psychologische en culturele aspecten kortom. De beweging werd gedreven door een sterk maatschappelijk idealisme. Lady Welby was ervan overtuigd dat veel sociale en politieke problemen, maar ook wetenschappelijke controverses, in wezen communicatieproblemen zijn. Zij en haar aanhangers meenden dat signifisch onderzoek zou kunnen bijdragen aan een redelijke verstandhouding tussen mensen en een verbetering van de onderlinge communicatie, waardoor misverstanden konden worden opgeruimd en tegenstellingen tussen mensen, bevolkingsgroepen en landen overbrugd.

Esser sloot zich in de jaren dertig aan bij de signifische beweging, waarschijnlijk aangetrokken door haar maatschappelijke betrokkenheid en sociale hervormingsstreven. Ook de poging om verschillende levenssferen – religie, wetenschap, filosofie en praktijk – te verenigen, zal hem hebben aangesproken. Esser zelf was een religieus man. Het geloof, dat hij van huis uit had meegekregen, was voor hem van wezenlijke betekenis, niet alleen persoonlijk, maar ook in zijn beroepsuitoefening. In zijn Psychiatrie. Gedachten over de betekenis van het offer (1981), een beschouwing over zijn vakgebied die hij op hoge leeftijd publiceerde, stelde Esser dat het vermogen een offer te brengen een belangrijk kenmerk van de gezonde mens is. Wie kan offeren, kan loslaten, opgeven en afscheid nemen. De meeste psychisch zieken kunnen dat bijzonder moeilijk. Therapie moest er volgens Esser dan ook op gericht zijn in die leemte te voorzien, maar ook van het geloof kon in zijn ogen een helende werking uitgaan, want wie gelooft, valt het minder zwaar een offer te brengen.

De studiegroep waar Esser deel van uitmaakte, was eind jaren dertig ter ziele gegaan. Mede op zijn initiatief werd na de Tweede Wereldoorlog een nieuw gezelschap geformeerd, het Internationaal Signifisch Genootschap, dat ook een aantal bekende buitenlandse geleerden, zoals A.J. Ayer, Jean Piaget en Maria Montessori, tot zijn leden mocht rekenen. De kring van belangstellenden slonk in het naoorlogse tijdperk echter snel. De significa werd door nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen ingehaald: haar interdisciplinaire ambitie werd uitgehold door de opkomst van nieuwe vakgebieden (massacommunicatie, wetenschapstheorie, informatietheorie), terwijl door de positivistische wending in de psychologie en de formalisering van linguïstiek en taalfilosofie haar inbreng in deze vakgebieden steeds marginaler werd. Ironisch genoeg droegen ook onderlinge meningsverschillen en geruzie bij aan de verdere afkalving van de beweging.

Esser was geen groot theoreticus van de signifische beweging en evenmin iemand die sterk op de voorgrond trad. Eerder was hij een uitdrager van het gedachtegoed van anderen en een belangrijk organisator. Hij was mede-organisator en in sommige jaren ook voorzitter van de internationale signifische zomerconferenties die tussen 1946 en 1954 elk jaar plaatsvonden en stelde zijn huis in Haarlem beschikbaar voor vergaderingen en bijeenkomsten. Ook zorgde hij er met de oprichting van een nieuw tijdschrift voor dat het signifisch vuurtje ondanks de academische tegenwind bleef branden. Het Engelstalige kwartaaltijdschrift Methodology and Science, dat in 1968 voor het eerst verscheen, dreef op de inzet van Esser als redacteur, secretaris en later ook uitgever.

Ook financieel droeg Esser bij aan het voortbestaan van het tijdschrift. Hij besteedde er een deel van zijn vermogen aan, dat hij daartoe in een stichting had ondergebracht. Tot een opleving van de belangstelling voor de significa leidde zijn initiatief niet meer, maar niettemin hielden hij en wisselende redacties het nog bijna dertig jaar vol. Nadat Methodology and Science in 1995 was opgehouden te verschijnen en Esser zelf in 1998 was overleden, bleef de door hem opgezette Stichting ter Ondersteuning van de Methodologie en de Significa bestaan, zij het in slapende toestand. Pogingen om aan een Nederlandse universiteit de significa te activeren liepen op niets uit, waarna de twee overgebleven bestuursleden vorig jaar tot de conclusie kwamen dat het, ook gezien hun eigen leeftijd, tijd was om haar op te heffen. Dat betekende dat er voor het resterende vermogen van de stichting een nieuwe bestemming moest worden gevonden.

Dat is inmiddels gebeurd. Door een gelukkige reeks omstandigheden is het bestuur uitgekomen bij De Gids. In dit tijdschrift, met zijn lange traditie en bewezen trouw aan zijn literaire en algemeen culturele doelstellingen, meende het bestuur een begunstigde te hebben gevonden die niet alleen solide genoeg is om een grote donatie te ontvangen, maar ook eentje die de goedkeuring van Esser weg zou kunnen dragen, had hij nog geleefd.

Het gaat om een aanzienlijke som, die wij in grote vrijheid mogen besteden. Nee, niet aan de reguliere exploitatiekosten en evenmin aan digitaliseringsprojecten, waarvoor elders in de literaire wereld nog potjes bestaan, maar wel aan andere zaken die De Gids ten goede komen, zoals de voortzetting van de jaarlijkse Gidslezing (voor de komende tien jaar gegarandeerd), de aankoop van bijzondere buitenlandse stukken, de financiering van speciale projecten en zo nu en dan wat extra activiteiten op het gebied van presentatie en promotie.

Dit alles is in deze tijden een ongekende luxe. Wij zijn het bestuur dan ook bijzonder erkentelijk voor dit gulle gebaar en voor het vertrouwen in ons tijdschrift dat daaruit spreekt. Esser indachtig drinken wij uiteraard met mate, maar in deze fantastische donatie zagen wij toch aanleiding om een groot en goed gevuld glas te heffen.

Annet Mooij (1961) is zelfstandig onderzoeker en voormalig hoofdredacteur van De Gids. Zij schreef onder andere over de geschiedenis van de geneeskunde in Nederland, de Februaristaking en de Volkskrant. In 2013 verscheen de biografie Branie. Het leven van Mina Kruseman (1839-1922). Momenteel werkt ze aan de biografie van Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht.

Meer van deze auteur