Een man, gekleed in spijkerbroek en onderhemd, stapt behoedzaam linksboven de bladspiegel binnen. Hij heeft een bijl in zijn handen. Zijn schaduw loopt dreigend met hem mee. Enkele denkbeeldige meters vóór hem staat een andere man, nietsvermoedend, met een zwart pak aan en een zonnebril op. Dan slaat de man met de bijl de man met de zonnebril op het achterhoofd; hij hakt hem in stukken en draagt hem in twee vuilniszakken rechtsonder de bladspiegel uit. Begeleid door de Dick Bos-achtige tekst: ‘Van hem zal ik geen last meer hebben……’

‘Splatter’ heet deze strip en hij vormt de ouverture van Han Hoogerbrugges boek Stilstaand bloed uit 1996. In Amerikaanse comics is het vaste prik om te openen met een zogeheten splash page, en Hoogerbrugge heeft die gewoonte letterlijk overgenomen door zijn boek te beginnen met een brute misdaad. Opvallend is wel dat hij daarbij zichzelf om zeep helpt, want Hoogerbrugge (Rotterdam, 1963) beeldt altijd zichzelf af. Dus als hij personage b) met een bijl laat ombrengen door personage a) begaat hij tegelijk een moord en een zelfmoord. In het afgelopen anderhalve decennium is Hoogerbrugge actief geweest als striptekenaar, illustrator, animator, webdesigner, multimedialist en Flash-kunstenaar, en steevast was hijzelf (was een lijntekening die de figuur Hoogerbrugge moet voorstellen) de hoofdpersoon. Daarom is de tekst ‘Van hem zal ik geen last meer hebben………’ zinledig en daarom is het mooi dat de openingspagina van zijn eerste boek begint met die heel onware uitspraak: want zijn alter ego is ouder geworden maar nog altijd springlevend.

Eind vorig jaar verscheen Hoogerbrugges tweede boek, Modern Living – The Graphic Universe of Han Hoogerbrugge + dvd, een papieren weergave van zijn producties voor de monitor van elke ‘eindgebruiker’ op deze planeet. Over zijn werk is gezegd: ‘The user has 24/7 global access to the work.’ En dat klopt, want Hoogerbrugges animaties verschijnen op het internet en blijven daar ook verschijnen zolang iemand de moeite neemt een van zijn websites op te zoeken en te openen: hoogerbrugge.com, prostress.com, hoteloscartangoecholima. com en nails.hoogerbrugge.com. Eeuwige beschikbaarheid, democratische toegankelijkheid, gratis virtuositeit. Interessant aan deze openbaarheid is het traject dat gevolgd moet worden om altijd en overal zichtbaar te kunnen zijn. Een idee wordt geboren ergens in de schedel van Hoogerbrugge, wordt langs technisch-ambachtelijke weg veruitwendigd naar een beeldscherm en vervolgens geüpload (opgehesen) van het private naar het publieke. Je kunt dat – afhankelijk van je mening over digitalisering van de kunst – een hemelvaart of een helletocht noemen. Voor wie het wereldwijde web als een zegen beschouwt, een locus waar alle zieltjes vrijuit kunnen zweven, is het een hemelvaart. Voor wie het internet ziet als het summum van vrijblijvendheid en oppervlakkigheid, moet het een helletocht zijn, en puur exhibitionisme bovendien. Laat iedereen naar mij kijken, geef mij uw exclusieve aandacht!! Maar kunstenaars die geen exhibitionist zijn, bestaan niet.

Tegelijk met het verschijnen van Hoogerbrugges catalogue raisonné werd hij in Rotterdam onderscheiden met de Hendrik Chabot-prijs van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Volgens de jury weet hij ‘vanuit zijn zolderkamertje een breed en internationaal publiek aan zich te binden’. Dat klinkt nogal infantiel. Ook meldt het Cultuurfonds: ‘Han Hoogerbrugge toont als geen ander de neuroses en onzekerheden van het grootstedelijke leven.’ En dat galmt weer als blurb. De grootstedelijke zolderkamer is het domein van Hamsuns held uit Honger, een droevige plek voor romantische mijmeraars, maar een lounge in een slaapstad is even toepasselijk als decor voor Hoogerbrugges exercities. De plaats waar de hoofdpersoon uit de computeranimaties zich bevindt is tenslotte een virtuele, of als het dan toch fysiek moet zijn: het ontvankelijk deel in de hersenen van degene die op een dag besluit een van bovengenoemde sites te bezoeken. Alleen in de serie ‘Hotel’ wordt het luchtledige verruild voor een setting, die doet denken aan de ontwerpen van Peter Struycken of aan de gecomputeriseerde ruimten van de film Tron. Deze omgevingen zijn echter niet tastbaar, ook niet als make-believe, maar worden nadrukkelijk en kunstmatig opgebouwd als Flash-constructies, waarin de personages dingen doen die door Hoogerbrugge zijn voorgekookt en door de bezoeker worden afgebakken.

Zo is namelijk de rolverdeling: de kunstenaar heeft een handeling bedacht, iets wat hij aan zichzelf gaat voltrekken (vaak iets gruwelijks), en hij heeft de bezoeker nodig om deze daad te realiseren, via diens cursor. Druk op de rode knop en ik zal mijzelf executeren. In Hoogerbrugges geboortejaar publiceerde Stanley Milgram, hoogleraar psychologie aan Yale, een berucht artikel dat later de geschiedenis zou ingaan als ‘Gehoorzaamheid aan autoriteit: een experimentele waarneming’. Milgram had weten aan te tonen dat heel gewone mensen in staat zijn onschuldige medemensen schokken tot 450 volt toe te dienen indien een autoriteit hen daartoe de opdracht geeft. Commando is commando. Kennelijk kan ook een kunstenaar zo gezaghebbend zijn, want Hoogerbrugges fans laten hun idool met liefde de vreselijkste kwellingen ondergaan. Je kunt hem beschieten (‘Nuked’), zijn arm afhakken (‘Repetitive strain injury’), ophangen (‘I think I know what’s right but I’m not happy with it’) en wat al niet. Hoogerbrugge vat dit handlangerschap samen onder de noemer interactive neurotica en deelt de verantwoordelijkheid voor zijn vele tics zo met de bezoekers van zijn wereld. Eén belangrijk bestanddeel mag daarbij echter niet over het hoofd worden gezien en dat is de humor die de gruweldaad meteen weer ontkracht. Het personage schiet zichzelf voor z’n kop, maar er komt een lullig vlaggetje uit de exit wound en geen kogel. Met een nietmachine voorziet hij zijn gezicht van een soort ritssluitingen, maar hij kijkt erbij als een derderangs cabaretier. Het is leedvermaak, gehuld in een strak zwart maatpak. Met die combinatie van bekkentrekkerij en wreedheid doet het werk onvermijdelijk denken aan Tex Avery, een van de groten uit de geschiedenis van de Amerikaanse tekenfilmindustrie, die karakters als Daffy Duck en Bugs Bunny even elastisch als onkwetsbaar liet knokken. Zolang het lijntje niet breekt, is er niks aan de hand.

Een televisiekijker is door het bedienen van de knoppen op zijn zapper medeplichtig aan figuren die anticiperen op de ‘zichtbaarmaking’ van hun wandaden. Jongens die video’s van zichzelf maken voordat ze in een klaslokaal hun bloedbad aanrichten, gokken op u, hypocriete kijker. Er zit een beul op de tweezitsbank. Leedvermaak is een belangrijk ingrediënt in de dagelijkse portie televisievoer, en niet alleen in programma’s uit de candid-camera-categorie. Ook soaps, quizzen en series brengen zieligheden in de huiskamer waar we volop van genieten, en vergeet vooral het journaal niet, weekmaker nummer één! Bij Hoogerbrugge is het appelleren aan schuldgevoelens continu aan de orde, omdat je in zijn animaties niet passief naar een lijdend wezen kijkt maar het lijden zelf veroorzaakt en blijft veroorzaken. Omdat het verslavend is om een ander op z’n knieën te dwingen of voor aap te zetten. Omdat het zo simpel is. Omdat klein sadisme niet sadistisch lijkt.

De meest geciteerde kunstenaar van het afgelopen decennium is zonder twijfel Eadweard Muybridge (1830-1904), fotografiepionier, bewegingsonderzoeker en moordenaar van de minnaar van zijn vrouw. Hij was ook uitvinder van de zoöpraxiscoop en werd beroemd met studies als ‘The Human Figure in Motion’. Eindeloos hebben we zijn hollende paarden en rennende bloteriken kunnen zien, en het is inmiddels niet minder dan een cliché om een sequentie van Muybridge in je kunst te gebruiken. Dat hij hier ter sprake komt is dan ook niet om Hoogerbrugge te betichten van makkelijke keuzes, maar om een aspect uit diens werk te belichten dat er een essentieel deel van uitmaakt: de motion graphics. Wie kinderen heeft en ertoe veroordeeld is regelmatig naar Nickelodeon of Jetix te kijken, ziet heel veel tekenfilms voorbijkomen. Wat opvalt in die producties (van Totally Spies tot Jimmy Neutron) is de merkwaardige motoriek van de hoofdpersonen; zij kunnen wolkenkrabbers optillen, dun en eetbaar worden als spaghetti of het ontploffen van dynamietstaven in hun achterste overleven, maar hun gewrichten op een normale manier gebruiken is te veel gevraagd. Form follows fiction, not function, in elk geval niet in deze kauwgomachtige animaties. Dat is anders in de filmpjes van Hoo-gerbrugge, bij wie knieën en ellebogen, nekken en enkels op heel natuurlijke wijze buigen, strekken en draaien. Hoe doet-ie dat? Via een techniek die rotoscoping wordt genoemd. Hij filmt eerst de bewegingen die hij voor de bewuste cartoon van belang vindt, kiest vervolgens de bruikbaarste beelden uit, begint dan aan het secure en ambachtelijke werkje van het overtrekken en scant deze tekeningen in. Hij moet een archief van duizenden calques hebben! De scans worden geïmporteerd in het computerprogramma Flash dat zorgt voor de daadwerkelijke animatie oftewel verlevendiging, en Pinokkio kan aan zijn avontuur beginnen. Andere vraag: waarom doet-ie dat? Omdat Hoogerbrugge een heer is, en in alle omstandigheden classy wil zijn en wil bewegen als een Fred Astaire op onberispelijke lakschoenen, al danst hij in de modder.

Met de term rotoscopie is grofweg een techniek beschreven, maar over stijl is dan nog niks gezegd. Karakteristiek voor de manier waarop Hoogerbrugge tekent is de dikke outline, een vette buitenste contour die – net als in Little Nemo in Slumberland van Winsor McCay – werkt als een soort pantser waarbinnen fijnere lijnen een beschermd bestaan kunnen leiden. Esthetisch gezien is deze aanpak begrijpelijk, omdat het Hoogerbrugge-personage vaak in een leegte opereert en dus wel wat stevigheid kan gebruiken, maar je vraagt je af of de dikke lijn misschien ook een psychologische component heeft. Je kunt Hoogerbrugges project namelijk best autistisch noemen, in zichzelf gekeerd en op zichzelf betrokken, en dan duidt het grafieten pantser op schuwheid, op afwerend gedrag. En je kunt nog verder gaan: deze kunstenaar is niet alleen self-contained maar ook voortdurend bezig met autoplay. Al die slimme filmpjes op het internet, waarbij de kijker ertoe wordt verleid op knoppen te drukken om het poppetje spasmen te bezorgen, is dat niet masturbatie via een onbekende derde?

Een vroege incarnatie van Han Hoogerbrugge is de Albrecht Dürer van het Selbstbildnis im Pelzrock uit 1500, waarop de kunstenaar zichzelf heeft afgebeeld als Christus, hiëratisch en frontaal, met wijs- en middelvinger plukkend aan het bont van zijn mantel. Je zou kunnen zeggen dat die vingers blasfemisch zijn, omdat ze weliswaar iconografisch verwijzen naar de zegenende vingers van de Verlosser, maar ook naar de sterfelijkheid (en ijdelheid) van de kunstenaar zelf. In deze imitatio Christi wordt de vergeestelijkende abstractie van Christus ingeruild voor het concrete stof van de kunstenaar. En dat is ketters. Het zal een ongelooflijk toeval zijn, maar Hoogerbrugge heeft precies dezelfde norse blik en dezelfde snor met sik als Dürer.

Later graveert deze zijn Selbstporträt als Akt, een naaktportret waarop hij het mannelijk geslacht in anatomisch realistische proporties afbeeldt, dus niet in de klassiek-kleinerende vorm. Hij blijkt overigens fors geschapen, en het bungelende scrotum heeft opnieuw iets lasterlijks. Net als bij het Zelfportet met pelsmantel lapt AD conventies aan zijn laars om een nieuw, niet eerder vertoond beeld te scheppen. Hoogerbrugge doet iets soortgelijks in de sequentie ‘Clown’ (uit ‘Hotel’), waar hij niet alleen naakt is en een rode neus draagt, maar ook nog eens zijn penis uitrekt alsof het een roltong is. Carnaval! De waardigheid van de naaktstudie (toppunt van academisme) wordt hier volledig onderuitgehaald, maar niet zonder moed: net als Dürer is Hoogerbrugge bereid zijn eigen blootje onderwerp van studie te maken.

Al eerder vielen in deze tekst de woorden ‘exhibitionisme’ en ‘ijdelheid’ en de onvermijdelijkheid daarvan in een artistieke context. Als de gewone man er alles aan doet om zich te verstoppen, is het aan de kunstenaar om lang in de spiegel te kijken, maskers af te zetten en een valse huid af te stropen. In zijn animaties gaat (het personage) Hoo-gerbrugge consequent gekleed in een zwart pak met zwarte stropdas, hetgeen hem ondanks zijn zeer herkenbare sik reduceert tot een Elckerlyc: hij is Jan-en-alleman in het uniform van de respectabiliteit. Maar juist dat kostuum, altijd in de plooi, voegt een extra lading belachelijkheid toe aan de kunsten die hij vertoont, zoals de rode fez van Tommy Cooper in combinatie met de smoking des te idioter wordt. In een van zijn werken heeft Hoogerbrugge die fez trouwens op zijn eigen hoofd gezet en zijn bovenlip versierd met een Hitler-snorretje getekend: twee iconen in één klap.

‘Ik schilder mezelf, dus schilder ik de hele mensheid,’ zegt Philip Akkerman, die tussen 1981 en 2005 zichzelf 2314 keer schilderde. Op de suggestie dat hij daarmee zijn eigen muze is, zei Akkerman: ‘Dat is iedere kunstenaar toch? Het komt allemaal uit je eigen hoofd. Toevallig schilder ik de buitenkant van het hoofd. Als ik me ga vervelen zal ik misschien ook een schouder of het hele fysiek schilderen. Maar het hoofd is voldoende.’

Akkerman vermenigvuldigt zichzelf doek na doek in pasta’s en pigmenten, Hoogerbugge kloont zichzelf langs digitale weg en kan zich vertakken en vertwijgen zo vaak en zo lang hij wil. Je zou kunnen zeggen dat Akkerman steeds meer persoonlijkheid aan zichzelf toevoegt, zichzelf steeds dikker maakt, terwijl Hoogerbrugge de spoeling van zichzelf steeds dunner maakt. Ten slotte zal hij oplossen als een ho-meopathisch medicijn in water. Bij Akkerman is het hoofd voldoende om een oneindige reeks landschappen op te roepen, bij Hoogerbrugge gaat het meer om lichaamstaal (de hele mens) met hoofdrollen voor ledematen, ingewanden en zintuigen. We kunnen zelfs bij hem naar binnen kijken! In ‘Stirred not Shaken’ ontploft Hoogerbrugges hoofd en vliegen er allerhande voorwerpen uit die, begeleid door gezoem en een futuristisch jengeltje, boven het hoofdloze lichaam door de lucht blijven tollen: een mobiele telefoon, een dolk, een horloge, een Ferrari-paardje, een iPod, een kurkentrekker, een pillenstrip, een vork, een kwast, een pistool, een Breezer, een Blackberry, een snijmesje, een aansteker, een schaar, een pakje Camel. Eén klik op de muis en het hoofd keert terug en slurpt de hele santenkraam weer op. Wat voor man is hier geportretteerd? Een echte en complete man, die niet voor verrassingen wil komen te staan. Bereid zijn is alles, zei Hamlet, de daadkrachtigste man uit de wereldliteratuur.

Joost Pollmann (1957) organiseerde negen edities van de Stripdagen Haarlem en is sinds vijftien jaar als recensent verbonden aan de Volkskrant. Hij schreef voor De Gids, Tirade, Items en andere tijdschriften en publiceerde enkele essaybundels. Daarnaast geeft hij in binnen- en buitenland lezingen over stripgerelateerde onderwerpen.

Meer van deze auteur