Ze slaat haar armen om ons heen en drukt ons stevig tegen elkaar aan. We horen onze ribben kraken en het is heerlijk. ‘We gaan hier oud en verrot worden,’ denkt ze en we kussen, eerst de lippen, daarna de hals, langs de schouderbladen, naar beneden. Uit opwinding nemen we soms een hap uit elkaar. We gaan door tot we elkaar verslonden hebben. Dan rapen we de lichaamsdelen weer bij elkaar en beginnen met lijmen. We bedrijven de liefde niet, wij zijn de liefde.

‘We gaan hier oud en verrot worden,’ denk ik. Twee individuen zijn we nauwelijks, dat zou te veel ruimte innemen. Soms valt er een arm af, of een been. Maar wat zij kapot maakt, lijm ik weer aan elkaar, en andersom. Vorige week maandag hebben we een wijsvinger verloren van onze linkerhand. Na drie uur vergeefs zoeken hebben we uiteindelijk een stukje van de eettafel afgezaagd en aan de open plek gelijmd. De eerste twee dagen functioneerde het nog wat stroef, maar anderhalve week verder lijkt het net of we nooit anders hebben gekend.

Op dit moment zijn we allebei vijfentwintig jaar. Ik ben driehonderdveertien uur ouder maar samen staan we bovenaan de voedselketen. We hebben alle lucht opgezogen, de lucht die van ons is, zodat we door elkaar heen kunnen ademhalen. Wat ik eraf huil, lacht zij er bij mij weer aan, en andersom. Onze gesprekken bestaan enkel uit gedachtes. Praten is overbodig, een zonde. Wij doen niet aan zondes. We zijn niet gelukkig en niet ongelukkig. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat mensen die gelukkig zijn vooral bezig zijn om niet ongelukkig te worden, met als gevolg dat ze vergeten gelukkig te zijn. Wij zijn geen van beide, wij zijn niets. We streven nergens naar en zijn elkaars enige bevrediging. Wat we ook concluderen, al onze conclusies zijn waar.

Gisteren kwam haar moeder op bezoek, dat doet ze iedere week. Als ze de dagen na haar bezoek niets heeft gehoord komt haar vader mee. Eigenlijk dus altijd, aangezien we verder geen contact hebben met de buitenwereld. Aan telefoon doen we niet, aan tv en computer evenmin. Zulke apparaten maken je dom en domheid vinden wij een zonde.

Ik ben nog steeds aan het piekeren waarom haar vader gisteren niet meekwam. Ik denk dat hij dood is. Zij was behoorlijk van slag en ik lachte harder om haar tranen te compenseren. Ik legde onze handen als schelpen om onze oren terwijl haar moeder haar spullen pakte. Ze zei dat het niet aan ons lag. Wij dachten daar heel anders over, alles ligt aan ons, zelfs de dood. Niemand overleeft ons. We waren nog nooit zoveel van elkaar geweest als toen, terwijl we samen vluchtten voor alles wat het geval was.

Het was waarschijnlijk ook de laatste keer dat we haar moeder gezien hebben. De meeste mensen komen om niet te blijven, bedachten we ons. ‘We gaan hier oud en verrot worden,’ denk ik nogmaals en ze stopt met huilen. Ik kan eindelijk stoppen met lachen. Al dat gehuil van haar maakt ons bijna gelukkig, denk ik. We liggen onder de lakens en ik pak ons hoofd vast. Ook al zijn we nog maar vijfentwintig, de eerste kreukels beginnen zich als rivieren om onze ogen te vormen en we kijken uit naar de dag dat dat het enige is wat we zullen zien, kreukels. Alleen maar kreukels. Wij zijn hier niet gekomen om jong te blijven.

Zij kijkt ons aan en we zien een vergeten traan langs onze wang glijden, ik lach stiekem, maar niet te veel. We zijn een teer hoopje mens en aan hoop doen wij niet. Hoop is voor de mensen die iets te verliezen hebben. Aan ons valt niets meer te verliezen. Wij kennen dat woord niet eens, verliezen. Het is lelijk en doet pijn. Alleen liefde mag pijn doen. Alleen wij. Verder niets. We stappen met ons rechterbeen uit bed en lopen naar de wasplaats. We hebben geen keuken en geen ramen.

Licht is voor de mensen die willen groeien. Net als eten. Wij groeien niet, wij bezitten de perfecte combinatie van alles en zijn titelhouder van de natuurlijke selectie. Wij zijn onaantastbaar en groeien is ook nog eens voor mensen die zich willen verbeteren, denken we. Een verbeterde versie van ons zou blasfemisch zijn. Na lange overdenkingen zijn we tot de conclusie gekomen dat god dood is, net als Camus, Schopenhauer, haar vader, Freud, de overbuurvrouw van haar ouders, mijn opa, Plato, onze schoonmaakster (dat hebben wij gedaan, maar per ongeluk) en Hannah Arendt. Wij spotten niet met de doden, dus ook niet met god. Laat daar even geen twijfel over bestaan.

Hierboven hangt geen spiegel, wij doen niet aan zelfreflectie. Dat zien wij als een zonde, als de bewustwording van je eigen ziektes en hoe meer je je daarvan bewust wordt des te groter je ondergang. Daarom kan je beter van niets weten. Bewustwording is de grootste zelfdestructie die er bestaat. Het besef dat je gek wordt is erger dan de ziekte zelf. Bewustwording is de grootste val van het leven. Daarom hebben wij geen spiegel.

Hoe wij geworden zijn zoals we nu zijn zal ik niet schrijven. Of misschien later als jullie er klaar voor zijn. Voor nu draai ik de kraan open en breng onze handen naar het water en vervolgens naar ons gezicht. ‘Het is koud,’ denkt ze. Ik denk dat het warm is, precies evenveel als zij denkt dat het koud is. Ze grijpt door ons haar met onze natte handen en rilt, ik transpireer. ‘We gaan hier oud en verrot worden,’ denk ik.

Misschien is dit wel het geheim van samen oud worden, het is een kwestie van blijven. Je kunt weggaan, maar het hoeft niet. Iedereen die toch weggaat is gedoemd te mislukken. Zulke mensen zijn allemaal lafaards die precies hetzelfde doen als al die keren daarvoor: ze worden verliefd, gaan weg en dat dan drie, zes of vijftien keer achter elkaar. Allemaal om erachter te komen dat geen enkel persoon alles biedt wat je van een ander wilt. Als je er al zolang over doet om daarachter te komen, wat doe je dan überhaupt met de liefde.

‘We gaan hier oud en verrot worden,’ denkt ze. Ze loopt naar de kledingkast en doet onze kleren aan. Eerst ons shirt, daarna onze broek. Wij dragen geen sokken en geen ondergoed. De liefde mag niet opgesloten zitten, alleen een beetje versierd, zoals je kerstbomen versiert met ballen en kransjes. Niemand laat de kerstboom in de verpakking en wie dat wel doet moet maar ondergoed dragen, en sokken. Mensen die dit niet begrijpen moeten om te beginnen maar geen kerstboom kopen.

Het is ochtend, dat vinden wij tenminste, het is een keuze. Laatst hadden we drie jaar lang ochtend, twee maanden middag en anderhalf jaar lang avond. Omdat jullie hiervan in de war raken en om het jullie gemakkelijker te maken, hebben we besloten dat wijzelf de tijd zijn geworden.

Het mooie van de tijd is dat hij niet valt. Het is het enige dat niet kan vallen. Wanneer alles ten onder gaat, blijven wij over. Als jullie denken, hadden wij dat maar bedacht, bedenk dan ook: wij zijn jullie altijd voor. De liefde is jullie altijd voor, hoe je het ook wendt of keert. Wie dit niet begrijpt moet er ook niet aan beginnen.

Eten doen we niet. Omdat wij, zoals ik ook al eerder schreef, niet aan groeien doen. ‘Wij gaan hier oud en verrot worden,’ denk ik. Ontbijt, lunch, diner, we slaan het over. Wie ons toch iets wil voorschotelen, of ons tot eten probeert te verleiden, eindigt zoals de schoonmaakster. De liefde valt namelijk niet te verleiden.

Vandaag is het maandag vinden we. Het is al vier dagen maandagochtend en de schoonmaakster is al vijf maanden woensdagmiddag en vier dagen maandagochtend dood. Maandag is onze favoriete dag. Want dan regent het namelijk altijd, of het nou water is of haat of alles wat slecht is in deze wereld. Het valt altijd op hun hoofd en daarom hebben de mensen altijd wel iets te zeiken. Mensen die zeiken of haatdragend zijn vinden wij arrogant. En arrogante mensen gunnen wij het slechtste. Wij willen geen onderscheid maken en niet in hokjes denken dus daarom zorgen wij ervoor dat de haters ook gehaat worden en als iedereen gehaat wordt is iedereen gelijk en dan hebben we na al die jaren toch nog onze utopie van gelijkheid bereikt.

We moesten het alleen van de andere kant bekijken en nu dat gelukt is kunnen we het uiteindelijk ook weer van de andere kant van de andere kant bekijken. Oftewel, een wereld denken die gelijk is door liefde en niet door haat. Daarom is maandag onze favoriete dag. Onze gelijkheidsdag. Waar haat allemaal niet goed voor is.

Ik streel ons haar terwijl zij ons op de bank laat ploffen en onze rug begint te kroelen. Ze gaat van onze rug naar ons linkerbeen en zo naar onze linkervoet en dan omhoog naar onze mond. Onze vingers smaken naar zoetigheid denken we. Dat is het beeld dat wij ervan kunnen vormen, en als wij zo smaken moet de rest van de mensheid wel bitter zijn, dat wil zeggen het deel ervan dat de liefde niet begrijpt. Zo luidt onze conclusie en onze conclusies zijn altijd waar. ‘We gaan hier oud en verrot worden,’ denkt ze en duwt onze handen in onze mond en grijpt via onze keel ons pompend hart vast. Ik knijp en voel het kloppen. Deze positie houden we een tijdje vast, totdat we zeker weten dat het niet stopt. We leven, dat is soms net genoeg. ‘We gaan hier oud en verrot worden,’ denk ik.

Anne Bosveld is geboren in Amsterdam en groeide op in Arnhem. Ze is spoken-word-artiest en treedt op in Nederland en België. Volgend jaar begint ze aan de opleiding Creative Writing aan ArtEZ in Arnhem.

Meer van deze auteur