Op zondagmiddag om 13.31 uur trek ik de voordeur achter me dicht om naar een wedstrijd van Sparta Rotterdam te gaan. In de portiek vertelt mijn buurvrouw dat ze zich heeft aangemeld voor sms-alert, een initiatief van de politie om de veiligheid in de buurt te vergroten door burgers in te zetten bij de opsporing van strafbare feiten. Gisteravond heeft de politie op haar telefoon een sms achtergelaten met de beschrijving van een man die een auto heeft opengebroken. Ziet mijn buurvrouw die persoon, dan kan ze een nummer bellen waarop de meldkamer de dichtstbijzijnde politie naar de locatie stuurt. Van mijn huis tot de buurtwinkel, waar ik nog een reep chocola wil kopen, word ik gadegeslagen door beveiligingscamera’s van de deelgemeente die mijn gezicht koppelen aan een databank met foto’s van recidivisten waardoor ik binnen zestig seconden word vergeleken met duizenden personen. Het is dan 13.35 uur. Ik betreed de buurtwinkel. Die maakt op zijn beurt weer deel uit van het project Collectieve Winkelontzegging. Dat is een initiatief van winkeliers om op eigen gelegenheid overlast tegen te gaan. Wie ongewenst gedrag vertoont, wordt de toegang ontzegd tot alle winkels die dat beleid hanteren. Je steelt met andere woorden om de hoek een Mars, maar je krijgt namens alle winkels in de binnenstad een winkelverbod. Inmiddels is het 13.41 uur. In het bezit van een reep chocola druk ik om 13.47 uur mijn ov-chipkaart tegen de scanner van het toegangspoortje in metrostation Oostplein. ‘Makkelijk, snel en veilig’ staat op de chipkaart van de RET. Aan de hand van een unieke identificatiecode worden al mijn reisbewegingen opgeslagen in een centrale database. Op die manier ontstaat een compleet overzicht van de afstanden die ik afleg met de metro, bus, tram en trein. Aangekomen op Het Kasteel toon ik ten slotte mijn seizoenkaart aan de stewards van Sparta die verantwoordelijk zijn voor de orde en veiligheid rond het stadion en op de tribunes.

Het is dan 13.56 uur. In 25 minuten – van voordeur tot voetbalstadion – ben ik vijf compleet verschillende veiligheidsregimes gepasseerd. De regimes tezamen roepen het beeld op van een strafstad, maar niet als een homogeen of unificerend geheel waarin politie en justitie verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de rechtsorde en instaan voor de veiligheid van de stadsbewoners, laat staan als een geheel dat uit goed samenwerkende delen bestaat waarbij alle delen handelen naar duidelijke regels en afspraken. Wat vooral in het oog springt is het feit dat je wordt geconfronteerd met steeds wisselende handhavers (achtereenvolgens: mijn buurvrouw, gemeente, winkel, RET en Sparta), die opvallend genoeg ook nog eens beschikken over steeds andere pakketten van regels en straffen, variërend van winkelontzegging tot stadionverbod. Geheel in tegenspraak met het beeld van een overheid die zich ertoe heeft verplicht leven en goed van de bewoners te beschermen, benadrukken de regimes vooral de toestand van een verregaande versplintering of versnippering van de veiligheidszorg. Welke effecten brengt dit proces van deterritorialisering teweeg op het leven in de stad?

Nu al kan worden opgemerkt dat veel studies naar de stad deze vraag niet stellen. De betekenis van de stad wordt vooral gezocht in haar bewoonbaarheid waarbij sterk de nadruk wordt gelegd op een zekere openheid van de stedelijke ruimte. Daarbij wordt aangesloten bij de ideeën van negentiende-eeuwse stadsplanners die meenden dat de ziel of identiteit van een stad huisde in de loop van de straten, de uitstraling van de gebouwen en de grootte van de pleinen. Je kunt je echter afvragen of de discussie over de stad niet veel ruimer moet worden opgevat dan de nadruk van planologen op het moderne ideaal van een open en neutrale plek van ontmoeting. In plaats van een plek waarin een gezamenlijke wereld wordt geconstrueerd, lijkt er eerder sprake te zijn van een sociaalruimtelijke fragmentering van de stad. Vanuit dat perspectief beschrijf ik allereerst hoe de stad traditioneel wordt ingedeeld langs drie, wat ik noem, ‘harde lijnen’. Ik zal beargumenteren dat de hier geïntroduceerde veiligheidsregimes deze lijnen zowel doorbreken als nieuwe opdelingen introduceren. Daarmee wordt het oude vraagstuk van het samenbrengen van alle inwoners van een stad verlaten voor het ‘managen’ van steeds wisselende ‘publieken’.

Vanuit het perspectief van een vogelvlucht zie je al snel dat – minstens – drie harde lijnen het alledaagse leven consistentie, samenhang en richting geven. Deze omsluiten mensen en hebben een eigen geschiedenis. Door de invoeging ervan in de stad worden bewoners opgedeeld in nader te omschrijven gebieden. Dikwijls zijn deze strikte opdelingen politiek-economisch bepaald en ideologisch onderbouwd. Wanneer ze eenmaal zijn getrokken, produceren ze specifieke effecten en dienen ze een bepaald nut. In de eerste plaats zijn er binaire opposities zoals ‘stad-platteland’ en ‘natuur-cultuur’. Lang geleden zorgden deze opdelingen ervoor dat stedelingen zich beschermd en beschut voelden tegen gevaren die buiten hun invloedssfeer lagen. In de stad was je veilig voor de gevaren van de natuur. Door de oprukkende verstedelijking hebben beide opdelingen aan kracht verloren. Daarvoor in de plaats zijn weer andere opposities gekomen. Het onderscheid ‘publiek-privaat’ is een duidelijk voorbeeld hiervan. De verantwoording van deze opdeling komt voort uit de Franse Revolutie. In het privédomein dient de overheid het individu met rust te laten. Achter de drempel van de woning kan eenieder zijn persoonlijke verlangens en opvattingen erop nahouden. De publieke ruimte daarentegen is een plaats waar iedereen elkaar vrij kan ontmoeten en waarin een gezamenlijke wereld ontstaat. Daar vindt het in vrijheid denken, spreken, oordelen en overtuigen van andere personen plaats en zet ieder individu zijn verlangens en opvattingen opzij voor het algemeen belang.

In de tweede plaats is de stad opgedeeld in cirkels die steeds groter worden. Deze cirkelredenering begint met het bed, dan de kamer, vervolgens het huis, de straat, de wijk, de deelgemeente, de stad, enzovoort. Dit is de tweede harde lijn. Circulaire opdelingen breiden zich steeds verder uit en daardoor ook de omgeving waarin je leeft en beweegt. Elke cirkel herbergt een of meer andere cirkels in zich. De verruimingen komen tot stand doordat elementen uit een kleine cirkel door een grotere cirkel worden opgenomen. De cirkel verandert van aard zodra deze elementen worden gekoppeld aan andere elementen of oude elementen verdwijnen. Hoe groter de cirkel is, hoe gecompliceerder de sociale structuur en verhoudingen in deze binnenwereld.

In de derde plaats zijn er lineaire opdelingen. In dat geval is er sprake van verschillende periodes of fases in het leven die elkaar chronologisch opvolgen: familie, studie, baan, pensioen, enzovoort. Wat we ‘volwassen worden’ noemen, zijn de verschuivingen in deze fasen. Enerzijds kenmerkt deze derde lijn zich doordat iedere fase een eigen functiegebonden plaats heeft. Elke plaats – woning, school, kantoor, bejaardentehuis – heeft een specifieke manier van ‘doen en zeggen’ of, anders gezegd, eigen fysieke, sociale en symbolische kenmerken. Anderzijds wordt elke fase afgesloten zodra een volgende zijn intree doet. Op school hoor je dat je niet meer thuis bent. Op kantoor vertellen ze je: ‘Je zit niet meer op school.’ De situatie die zo ontstaat is een opeenvolging van fasen en ruimten, waarbij je van punt naar punt gaat alsof er steeds iets nieuws kan worden toegevoegd aan je leven.

Veel is er nagedacht en geschreven over deze drie harde lijnen. Historisch onderzoek laat zien dat iedere lijn een eigen dynamiek heeft die niet altijd naadloos aansluit op de andere twee lijnen. Hoewel deze klassieke opdelingen op zichzelf waardevol zijn, doen ze weinig recht aan de opkomst van allerlei onzichtbare veiligheidsregimes waar we ons dagelijks doorheen bewegen. Deze regimes breken met de klassieke tegenstellingen en modernistische ideeën van de stedelijke ruimte. Ze lopen dwars door de hier beschreven opdelingen heen. Om de effecten daarvan duidelijk te maken, moet eerst iets worden opgehelderd over de inrichting van het veiligheidsvraagstuk.

Zoals het betoog over de stad enerzijds werd gedragen door nadruk op bewoonbaarheid en het creëren van plekken van spontane ontmoeting, zo werd anderzijds de nadruk gelegd op het feit dat je door de overheid beschermd moest worden tegen burgers die ‘kwaad’ in de zin hadden. Nu zijn er veel geschiedenissen te schrijven over de inbedding van het veiligheidsvraagstuk. Ik wil hier vooral de nadruk leggen op wat in Engelse literatuur een verschuiving van government naar governance wordt genoemd. In dit proces krijgt de overheid een andere rol, namelijk in plaats van centrale opdrachtgever of uitvoerder die van regiehouder of anker in de veiligheidszorg. De responsibilisering van andere partijen dan politie en justitie is hierbij een belangrijke strategie. Deze strategie gaat ervan uit dat het criminaliteitsniveau in een open en welvarende samenleving hoog is (en waarschijnlijk hoog blijft) en dat de overheid maar beperkte mogelijkheden heeft om deze problematiek het hoofd te bieden. De politie heeft geen tijd om zich met alles te bemoeien en geeft bepaalde vormen van criminaliteit nauwelijks nog prioriteit. Justitie mist de capaciteit om alle criminaliteit te vervolgen. Die taken worden daarom in toenemende mate overgeheveld naar het maatschappelijke middenveld. Deze bijzondere ontwikkeling past in bredere veranderingen. Daarbij spelen verschillende omstandigheden een rol, zo blijkt uit de korte tekst ‘Of Seditions and Troubles’ van Francis Bacon, een essay uit het begin van de zeventiende eeuw over het versterken en beschermen van het vorstendom door de gevaren te identificeren die het voortbestaan ervan kunnen bedreigen.

Bacon gaat in ‘Of Seditions and Troubles’ uiterst gedetailleerd in op de gronden van een mogelijk oproer in een samenleving. Die gronden kunnen zowel gelegen zijn in te veel armoede als te maken hebben met een te grote ontevredenheid onder de bevolking. Van de twee is armoede de gevaarlijkste omdat, zoals Bacon dat beeldend uitdrukt, de opstanden van de buik de ergste zijn. Het gevoel van ontevredenheid daarentegen heeft weinig te maken met de onderbuik. Dit ongemakkelijke gevoel heeft veel meer van doen met de gedachtegang van het hoofd. Of het hoofd de gang van zaken wel in juist perspectief ziet, is daarbij niet van belang. Niet alleen kan ontevredenheid te maken hebben met frustraties over de kleinste dingen, ook kan je er moeilijk van uitgaan dat mensen zich altijd sociaal wenselijk gedragen. Vaker blijken ze te handelen uit puur eigenbelang, zo schrijft Bacon. Toch laat zijn betoog zich niet louter lezen als een eenzijdig pleidooi voor de versterking van de macht van de vorst. Na enkele beschouwingen over aanleidingen tot oproer (zoals veranderingen van wetten, onderdrukking en belastingen) spreekt Bacon ook over mogelijke oplossingen om het gevaar van oproer te voorkomen. Opvallend is dat hij zich daarbij vooral richt op maatregelen die de welvaart onder de bevolking moeten vergroten, te denken aan het geven van aandacht aan fabrieken, het reguleren van prijzen van verkoopbare zaken en het matigen van de belastingen.

Het is interessant om ‘Of Seditions and Troubles’ te vergelijken met het beroemde werk Il principe van Machiavelli uit 1513. Op het eerste gezicht gaan beide teksten over het gevaar van opstand tegen de gevestigde orde. Ze lijken het ook eens te zijn over het feit dat dit gevaar zowel van het volk als van de adel kan komen. Ten slotte zijn Bacon en Machiavelli van mening dat een machthebber zich hiertegen kan wapenen door af en toe tegemoet te komen aan de wensen van zijn onderdanen. Maar anders dan in Machiavelli’s Il principe betrekt Bacon het veiligheidsvraagstuk niet primair op de versterking van de macht van de vorst, maar vraagt hij aandacht voor het dagelijkse leven van de bevolking. Staat met andere woorden bij Machiavelli de raison d’état voorop, in de tekst van Bacon moet de staat wijken voor een beschouwing van de aard en functie van de bevolking. Daarmee definieert hij als een van de eersten de bevolking als een op zichzelf staande entiteit, als een belangrijk aangrijpingspunt voor moderne bestuursvormen die zich bezighouden met collectieve zaken als de verbetering van stedelijke condities, het welzijn, de gezondheid en de veiligheid van burgers. De middelen om deze doelen te bereiken liggen daarbij niet besloten in goddelijke, natuurlijke of menselijke wetten, maar in de bevolking zelf.

De Franse filosoof Michel Foucault heeft de tekst van Bacon in zijn collegereeks Sécurité, territoire et population uit 1978 aangegrepen om het begrip ‘governance’ te duiden vanuit een veiligheidsvertoog. Met de transformatie van de soeverein en de wet naar het maatschappelijk lichaam van de bevolking doet er zich volgens Foucault een nieuwe praktijk voor om het leven van mensen te reguleren, die hij duidt aan de hand van het neologisme ‘gouvernementalité’ (‘bestuurlijkheid’). Hierin gaat het dus niet om een manier van ‘commanderen’ of ‘regeren’, het gaat volgens Foucault om een specifieke kunst van besturen van de samenleving met een eigen rationaliteit. Het vraagstuk van besturen vat Foucault nogal breed op. Het omvat alle technieken en procedures die het leiden van het gedrag van mensen betreffen, zoals de omgang met kinderen, zielen, gemeenschappen, families, zieken. Hoewel de historische insteek bij Foucault overheerst, is het niet moeilijk zijn analyse door te trekken naar het heden. Keren we terug naar de handhaving van veiligheid in de stedelijke ruimte, dan zien we dat er een carnaval van opspoorders en handhavers is ontstaan. Dat wil zeggen: de aanpak van onveiligheid is niet langer een zaak van het strafrechtelijke apparaat alléén, maar ook van mijn buurvrouw, lokaal bestuur, winkeliers, bedrijven en voetbalstewards. Maar hoewel er een geschiedenis is van het strafrecht, een geschiedenis van de gevangenisstraf, en er ook vele geschiedenissen zijn opgetekend van politie en justitie, wordt er zelden gesproken over de bijzondere rol die deze partijen vervullen, het toezicht dat ze uitoefenen, de technieken die ze hanteren, de straffen die ze uitspreken, de waarheden die ze erop nahouden.

Zoals ik aan het begin van dit artikel al beschreef, wordt de stedelijke ruimte van Rotterdam bevolkt door zo veel verschillende veiligheidsregimes dat elke openheid maar schijn is. Meestal merk je weinig van dit soort in anonimiteit omhulde praktijken. Anders wordt het wanneer je ov-chipkaart is geblokkeerd, bepaalde gezichtskenmerken overeenkomen met informatie in het register van de winkeliersvereniging, of de stewards van Sparta zijn ingelicht over mijn nogal roerige voetbalverleden. Weliswaar kent ieder ‘eilandje’ zijn eigen waarden en principes, we moeten ons niet inbeelden dat deze veiligheidsregimes niets met elkaar van doen hebben. Dikwijls negeren ze elkaar, soms keren ze zich ook tegen elkaar, maar vaker weten ze elkaar te versterken naar het bekende model van de duivelskring (circulus vitiosus). In deze kringloop van elkaar wederzijds veroorzakende en versterkende gebeurtenissen wordt het verlangen naar veiligheid zelf weer tot bron van nog meer angst, wat weer aanleiding geeft tot nog meer veiligheidsmaatregelen. Dat leidt ertoe dat in het geval van sms-alert mijn buurvrouw opeens een politieagent blijkt te zijn. Op hun beurt wisselen politie en winkeliers allerlei persoonlijke gegevens over en weer uit. Toch is het meest opvallende in dit verband niet alleen dat delen van de bevolking onderdeel zijn geworden van de veiligheidsaanpak, maar vooral dat ieder regime afzonderlijk beschikt over een uniek arsenaal aan middelen (die grotendeels technologisch van aard zijn) om de veiligheid te besturen.

Laten we daarom de vraag stellen (zoals Amerikanen dat zo mooi kunnen): ‘What’s happening on the ground?’ Mensen die zich hebben aangemeld voor sms-alert krijgen een sms van de politie wanneer er bijvoorbeeld een kind wordt vermist of een inbreker actief is. Deze sms’jes worden verzonden naar de deelnemers die zich in een bepaalde straal rond het incident bevinden. Wanneer de deelnemers iets zien wat relevant is voor de desbetreffende zaak dienen zij te bellen met het algemene politienummer en te vertellen wat zij hebben gezien. Over de afloop van elk voorval krijgen de deelnemers later opnieuw een sms. De kern van dit project is gelegen in het gericht informeren en alarmeren van buurtbewoners. Neemt in sms-alert het medium van de mobiele telefoon een belangrijke plaats in, voor het project Collectieve Winkelontzegging maken winkeliers gebruik van technieken als gezichtsherkenningssystemen om mensen met een ontzegging te weren uit de binnenstad. Hoewel de term ‘winkelontzegging’ suggereert dat het alleen om winkels gaat, passen ook theaters, ateliers en galerieën, hotels, banken, restaurants en zelfs apothekers de maatregel toe. Aan de hand van databestanden delen deze partijen gegevens over de kenmerken van personen (gezicht, adres, naam, enzovoort) met een winkelverbod op zak, met andere woorden: informatie over wie welkom en onwelkom is. Dit gebeurt niet alleen in plaatselijke winkelstraten (de Rotterdamse Koopgoot) of lokale gebieden (winkelcentrum Zuidplein), maar ook met winkels in andere steden. Ook elders in Nederland kan je dan de toegang worden geweigerd tot delen van een stad.

Traditioneel wordt de stad beschreven aan de hand van de termen ‘wonen’ en ‘behuizing’. Peter Sloterdijk bijvoorbeeld spreekt in zijn Sferen-cyclus over de onafgebroken poging van de mens zijn oorspronkelijke behuizing te herstellen. In het derde deel Schuim brengt Sloterdijk ter sprake dat wonen vooral een verdedigingsmaatregel is waarmee een gebied van welbehagen tegen indringers en andere brengers van onbehagen wordt afgeschermd. Op originele wijze laat hij zien dat de woning functioneert als een ruimtelijk immuunsysteem. Wat daar door Sloterdijk mee wordt verwoord, is dat de behoefte aan behuizing maar één kant van het verhaal van de stad is. Naast de betekenis van wonen voor het sociale en culturele leven in de stad, oefent ook het veiligheidsprobleem een niet te onderschatten invloed uit op het leven van alledag. Weliswaar draaien beide thema’s om geborgenheid en bescherming. Maar de indruk dat ze samenvallen is onjuist. Het huis als zodanig is een duidelijk voorbeeld van de eerste harde lijn. Het maakt deel uit van de klassieke tegenstelling tussen publiek en privaat. Veiligheidsregimes daarentegen doorbreken de harde lijnen in de stad doordat ze steeds minder een vaste omtrek hebben, dat wil zeggen: samenvallen met een afgebakend stuk grond of plaats. Ze kunnen naar alle kanten worden verlengd en worden slechts afgesloten door een horizon die verschuift als personen zich erbinnen verplaatsen. Een sms ontvang je overal. Met een internetaansluiting kun je op ieder moment van de dag een database met winkeldieven raadplegen. Er is hier dus meer aan de hand dan alleen het probleem van nestvorming.

Niet alleen kunnen de besproken veiligheidsregimes worden gedefinieerd als ruimtescheppende processen, waar het ook om gaat is vast te stellen hoe en op welke wijze ze een specifiek gebruik van de stedelijke ruimte meebrengen. De implementering van nieuwe technologieën in combinatie met regels en straffen brengt, hoezeer ze ironisch genoeg vaak ook door de beste bedoelingen worden gedreven, effecten teweeg die tevoren niet waren voorzien. Het meest treffend komt dit tot uitdrukking in de Collectieve Winkelontzegging. Deze kan worden opgelegd voor zes maanden of voor één jaar. Winkeliers in Rotterdam hebben al honderden ontzeggingen uitgedeeld. Niet alleen loopt de rechtsbescherming voor burgers hier via het burgerlijk recht, een procedure die met minder waarborgen is omkleed dan het strafrecht, ook gaat de architectuur van de Rotterdamse binnenstad gepaard met een bedrijfscontrolesysteem waarvan de belangen sterk economisch gedreven zijn. Bestraft worden immers alle handelingen die het gewenste resultaat van de particuliere belangen van winkeliers kunnen schaden, denk aan overlast en winkeldiefstal. Anders dan vaak wordt aangenomen zijn deze praktijken dus niet waardevrij. Sterker nog: een van de meest opvallende aspecten is dat door de inzet van technologische media (database, gezichtsherkenningssysteem) ze ongemerkt ook nieuwe sociale indelingen introduceren. In die zin zijn het geen passieve omhulsels maar eerder actieve processen. Steeds opnieuw ben je daarom gedwongen de vraag te stellen of je nog toegang hebt.

Een van de eerste personen die hebben gewezen op het feit dat technieken werkelijkheidsscheppend zijn, is – de meest filosofische socioloog uit de Franse school – Gabriel Tarde. In het artikel ‘The Public and the Crowd’ uit 1901 schrijft hij dat tussen het individu en de bevolking zich een derde instantie nestelt. Tarde heeft het over een ‘publiek’ en onderscheidt dit van ‘een massa’. Terwijl Gustave Le Bon sprak over ‘de eeuw van de massa’ (en in zijn navolging vele sociale wetenschappers die zich bezighielden met de bestudering van het collectieve gedrag van grote groepen mensen), liet Tarde zien dat de massa een sociale groep uit het verleden was. De belangrijkste verklaring voor het ontstaan van een publiek vindt Tarde in nieuwe media, eerst met de uitvinding van de boekdrukkunst, daarna in die van de spoorwegen en de telegraaf. Ver voor de beroemde these van Marshall McLuhan dat de drukpers belangrijker is dan elk boek dat er ooit mee is gedrukt, beschrijft Tarde in ‘The Public and the Crowd’ dat de boekdrukkunst een geheel nieuwe organisatiewijze van mensen teweegbrengt die met de verspreiding van het schrift alleen maar groter wordt. Technologische inzet en een sociaal-culturele standaardisering gaan hier hand in hand. Geplaatst binnen een mediatheorie zou het echter verkeerd zijn de term ‘publiek’ op te vatten als een optelsom van losse individuen. In tegenstelling tot een massa is een publiek een veel dynamischer en specifieker begrip. Het duidt op een wijze waarop mensen, toeschouwers of toehoorders worden verzameld die bepaalde eigenschappen gemeen hebben, voorkeuren delen of dezelfde doelen nastreven. En dat is precies wat ook gebeurt in de beschreven veiligheidsregimes die gepaard gaan met eigen, nieuw uitgevonden huisregels. Elk regime (sms-alert, Collectieve winkelontzegging, voetbalstadion, enzovoort) creëert zijn eigen gebruikers. De vraag is alleen welke.

Welnu, tegenover het klassieke beeld van de stad met de nadruk op openheid en gedragsregels voor alle bewoners, staat de situatie dat elk veiligheidsregime zorgt voor een specifieke afbakening van een omgeving met gedragsregels voor een specifiek publiek. Langs deze lijn van redeneren kun je stellen dat deze vorm van regulering in eigen kring een eigen vanzelfsprekendheid of normaliteit teweegbrengt omdat ze van de personen die zich in deze afgebakende gebieden ophouden, eist dat deze zich aan de interne regels onderwerpen en allen hetzelfde aangepaste gedrag vertonen. In het geval van winkelgebieden gaat het om regels die voorschrijven waar het handelen en optreden van het winkelend publiek aan moet voldoen, zoals de instemming met tascontrole, het weren van jongeren tijdens schoolpauzes, en het respectvol omgaan met elkaar. Nu is de geboorte van dit soort veiligheidsregimes moeilijk terug te draaien. Maar de versplintering van de veiligheidszorg kan de (stads)bestuurders moeilijk onberoerd laten. Ze zouden zich in ieder geval de vraag moeten stellen hoe de rechtspositie van burgers in het nieuwe veiligheidslandschap beter kan worden gewaarborgd en op welke wijze de democratische controle kan worden ingericht op de veelheid aan nieuwe actoren en partijen die deel uitmaken van de veiligheidszorg. Dat is wat George Orwell vergeten leek te hebben toen hij schreef over de alomtegenwoordige Big Brother. In plaats van Big Brother kunnen we nu beter spreken van het tijdperk van Little Sisters.


Geraadpleegde literatuur:

Bacon, F. (2001), Essays, Civil and Moral, New York: Bartleby.com.
Foucault, M. (2004), Sécurité, territoire, population. Cours au Collège de France. 1977-1978, Parijs: Seuil/Gallimard.
Machiavelli (1995), De heerser, Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Schuilenburg, M. (2009), ‘Mijn buurvrouw klikt bij Burgernet’, NRC Next, 28 februari 2009.
Sloterdijk, P. (2009), Sferen. Schuim, Amsterdam: Boom.
Tarde, G. (1969), On Communication and Social Influence (Selected papers. Edited, and with an introduction by Terry N. Clark), Chicago: University of Chicago Press.
Van Calster, P. & M. Schuilenburg (2009), ‘Burgernet vanuit een nodal governance perspectief’, Justitiële verkenningen, nr. 1.
Wesselink, L., M. Schuilenburg & P. Van Calster (2009), ‘De Collectieve Winkelontzegging’, Tijdschrift voor Veiligheid, nr. 1.