We waren op het geluid afgegaan.

We hoopten op vis
noemden kruiden en recepten
wisten dat wijn daarmee samen gaat
konden een reden gebruiken
en dorst die ons allen zou treffen
zo aan het eind van de week
in het hart van de drukkende tijden.

We zagen het effect ervan, de kleine stukjes
paté en sushi in de mondhoeken
van de Riemersma’s, de Bonhommes
en de dames Neustadt.

Met al die bekenden viel er weinig te beluisteren.
De avond zag eruit als mooi invallend grijs
een adequate verduistering
van alle gezichten die we kenden.

Pianospel had menigeen de serre in gedreven.
Van daaruit was de achtertuin een bereikbaar soort Japan
mooi omlijst, in oud hout met tempelmotieven
uit hun afwijking weggesneden vogels
wisten we te noemen zonder te zeggen
wie de afwijking bezat
dat het voedsel zwaar op de gebreken leunde.

Het houtwerk, de snijder, de vogels
in de struiken van deze eindeloze tuin.
Het was voor iedereen een verrassing
juist daar de lichamen te vinden van de zingende meisjes.

We waren op het geluid afgegaan.
We hadden de piano stil gekregen, arpeggio’s
en sigaretten op het tuinpad uitgetrapt.

Mooi was het toch achteraf
hoe we naar de randen
van de buxuswoekeringen strompelden.

Het vuur zat in onze longen, de saus
hield onze lippen bij elkaar
pijnscheuten trokken door de opengewerkte avondjurken
de smokings vol varkensbloed
het om botbreuken gestutte struikgewas
maar we voelden kracht
onverbiddelijkheid.

We hoorden honden op de richel van de dageraad.
Moe, maar naar de maat van onze schouders omgebouwd
schommelden de meisjes
op de net getrokken melodieën.

We zongen serene dinerpsalmen.
Het was te laat geworden.
De schrik zat erin met al die darminfecties
en de aandoeningen die geen medicijn verdroegen.

We kwamen op de kleinere gebreken
waar de Neustadts slaap toe rekenden
en de Bonhommes stemverheffing
die met jonge dronken meisjes
uit een belendende villa was weggespoeld.

Door de stilte van de laatste bavaroisminuten
bromde de koelkast, stotterde het tl-licht
alsof het iets te melden had over al die
vleeskleurige gesprekken
die de buren onder hun auto’s hadden uitgekotst.

We hingen onze roestige rompen
in klamme regenjassen
floten zachtjes en ademden hardop
probeerden elkaar af te leiden met
mooie lentedetails
een vroege magnolia, kersenbloesem,
astmatische hondjes

schraapten snik uit onze verrookte kelen en sloegen
het jankende personeel op de schouder
in het zicht van de gastheer en zijn twee
verveelde zoontjes.

Weer een dag. Er is nog altijd meer
om op te schelden
dan met onze tranen week te maken.

Buiten lopen seizoenarbeiders de voortuinen in
hangen plastic zakken aan de bomen
met rauw vlees en geblakerd brood.
De kuilen die ze graven
zijn de volgende dag niet meer te zien.

Je hoort nog net de valse tonen van
een sleets pianodeuntje.
Over een maand is het liedje kwijt
en zijn de resten van de avond
met veel moeite
in de gesprekken
van de ontevreden gasten
geïdentificeerd.

Er is niemand
die uit naam van anderen wil spreken
die wil toegeven
boven op de meisjes te hebben gestaan
dat wil zeggen op het horen van hun
kwelende stemmen
van hun warme handen
en het opgerekte vlees dat zich daaruit vertakte.

De Bonhommes, de Neustadts? Het kan zijn
zeggen ze
we komen bij vele gelegenheden
om het goede te doen
de gemeenschap te dienen.
Er is veel te bespreken en aandacht te schenken.

Ja, ook ons verontrust
de toenemende ruwheid
dat je niet eens meer van de zomer
een droge warmte
het wuiven van bescheiden meisjes
en de wenken van de nachtegaal
mag verwachten.

‘Ten slotte het diner’ wordt opgenomen in de bundel Brommerdagen, die in januari 2010 bij De Bezige Bij verschijnt.

Jan Baeke is dichter, digitaal dichter, vertaler en programmamaker. Hij publiceerde tot nu toe negen gedichtenbundels. Groter dan de feiten (2007) werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs, Seizoensroddel (2015) kreeg de Jan Campertpijs 2016. Onder de naam Public Thought maakt Jan Baeke samen met beeldend kunstenaar Alfred Marseille digitale filmgedichten, datagedichten en webpoëzie­producties (www.publicthought.net).

Meer van deze auteur