De archivist gearchiveerd, 2024. Stadsarchief Amsterdam (afdeling Collecties)

Barbara Visser

Ooit was het internet een plek voor wetenschappers, voor ingewijden. Het internet van toen was niet gemaakt voor handel of vermaak, maar om toegang tot informatie te krijgen. ‘Content’ was iets wat je uitsluitend consumeerde, niet creëerde – want het kostte veel geld om over bandbreedte te beschikken. In 1994 veranderde dat. Het ‘wereldwijde web’ van Tim Berners-Lee was net drie jaar publiek toegankelijk, de markeertaal HTML bestond net een jaar en het internet stond op het punt om het nieuwe intellectuele medium voor de mens te worden.

De Amerikaanse softwaredeveloper David Bohnett had net een groot verlies geleden. In 1993 was Rand Schrader, al tien jaar zijn partner, overleden aan aids. Deze gebeurtenis was niet alleen emotioneel, maar ook financieel zwaar voor Bohnett. Als rechter was Schrader, die een stuk ouder was dan Bohnett, de primaire kostwinner geweest. Nu Bohnett er alleen voor stond, stapelden de schulden zich op, en op de nabestaandenwet kon hij ook al geen aanspraak maken: in de staat Californië, waar Bohnett en Schrader woonden, werd het homohuwelijk pas in 2013 gelegaliseerd, en dus hadden de twee mannen nooit formeel kunnen trouwen. Wel kreeg Bohnett een substantieel bedrag via de levensverzekering van zijn geliefde. Nadat hij alle schulden had afbetaald wilde Bohnett het overgebleven geld aan een goed doel besteden. Hij kreeg een idee: hij wilde een virtuele plek ontwikkelen waar iedereen zich thuis kon voelen, ongeacht wie ze waren en waar ze vandaan kwamen. Samen met investeerder John Rezner, die hij van de University of Southern California kende, begon hij een particulier webhostingbedrijf. Ze noemden het Beverly Hills Internet. En toen die naam te lang voor de volksmond bleek: GeoCities.

GeoCities was een bijzondere website. Het platform bestond uit verschillende ‘buurten’, die aansloten bij de specifieke interesses van Homesteaders, zoals de gebruikers op GeoCities werden genoemd. De buurt Hollywood was voor filmliefhebbers, Wall Street voor beursinvesteerders en Capitol Hill was voor activisten. GeoCities was echter geen forum, zoals voorganger The WELL bijvoorbeeld, maar een digitaal stuk land waarop de Homesteaders hun eigen ‘thuis’ konden bouwen. Met HTML konden Homesteaders naar eigen smaak een homepage ontwerpen, en ze konden gebruikmaken van de verschillende widgets die GeoCities aanbood: gastenboeken, bezoekerstellers en clipart. Veel Homesteaders gingen flink los met de diverse designmogelijkheden voor hun homepage, waardoor de term ‘GeoCities’ zelfs vandaag nog wordt geassocieerd met een bepaalde esthetiek: felle kleuren, knipperende GIF-afbeeldingen (‘under construction’), grote navigatieknoppen en blikkerige midisoundtracks. Voor een hedendaagse kijker zijn deze features al snel te opzichtig, maar ze illustreren wel treffend hoe divers en ‘open’ GeoCities destijds was. Anders dan bij hedendaagse socialmediaplatforms zoals Instagram, TikTok en – vooruit – Facebook konden gebruikers niet alleen de inhoud ontwerpen, maar ook de gehele interface van hun pagina. Zo werd hun homepage werkelijk persoonlijk, en werkelijk uniek.



Naast persoonlijke interfaces kwam je op GeoCities ook veel persoonlijke verhalen tegen. Gebruikers maakten een homepage voor hun huisdier, over hun lievelingsband of tv-serie, of als eerbetoon aan verloren vrienden en familie. Zo was er de homepage ‘Weinerville’, die volledig in het teken stond van de teckel van de site-eigenaar, en de ‘Divorced Dads Page’, met een overzicht van juridische diensten die vaders na een scheiding konden raadplegen. Qua inhoud liepen de homepages uiteen van droogkomisch tot bloedserieus, maar op visueel vlak was er weinig onderscheid tussen de verschillende categorieën: zelfs de jurist achter de ‘Divorced Dads Page’ maakte gretig gebruik van felle kleuren en GIF’jes. Hoe overdadig de homepages er vaak ook uitzagen, door de jaren heen werd GeoCities een immaterieel archief van ‘gewone’-mensenverhalen. Die verhalen werden niet alleen met tekst maar ook met beeld verteld, alhoewel dat destijds een stuk omslachtiger ging dan vandaag. Als je een foto wilde delen moest je een analoog ontwikkelde foto inscannen en daarna het bestand comprimeren zodat het niet al te veel bandbreedte opslokte. Pas wanneer dat allemaal gelukt was, kon de foto worden gedeeld. De Homesteaders ontleenden trots aan het werk dat ze in hun homepages staken en maakten gretig gebruik van de digitale ruimte die GeoCities hun bood. Het platform groeide dan ook snel: in 1995, een jaar na de oprichting, waren er al een miljoen unieke homepages gemaakt, en was GeoCities na AOL, MSN en Yahoo! de meest bezochte website op het internet.

Door de populariteit van de website was GeoCities een aantrekkelijke partner voor online reclames, en daarmee bleek de onderneming zeer winstgevend. Bedrijven konden adverteren in banners en sidebars op de GeoCities-website, waaronder de homepages zelf, waar de Homesteaders niet altijd blij mee waren. Bohnett was het om het even. Sinds de oprichting van GeoCities in 1994 was hij non-stop met de ontwikkeling van het platform bezig geweest, en nu de onderneming goed en wel gevestigd was, begon hij aan een nieuw avontuur te denken. Het liefst wilde hij een stap terug doen van GeoCities en zich fulltime op lgbtq+-activisme richten. En dat deed hij ook: in 1998 ging GeoCities de beurs op. Het eerdergenoemde Yahoo!, dat al een belangrijke financiële partner van GeoCities was, nam het platform in 1999 over voor maar liefst drieënhalf miljard dollar in aandelen. Van zijn deel van de opbrengst richtte Bohnett de David Bohnett Foundation op, een stichting die zich onder andere inzet om homoseksualiteit te destigmatiseren. John Rezner, die ook afscheid nam van het platform, werd bestuurder van een gezondheidsorganisatie, en zo kreeg Yahoo! het volledige eigenaarschap van GeoCities.

Voor de oprichters van het platform was de deal met Yahoo! een lot uit de loterij; voor de Homesteaders bleek het echter een ramp in slow motion. Want Yahoo! had heel andere plannen met GeoCities. Vrijwel onmiddellijk na de overname besloten de nieuwe eigenaren dat alle content die de Homesteaders op hun homepages zetten, tot het intellectuele eigendom van Yahoo! behoorde. Dit schoot veel Homesteaders, die hun homepage als medium voor creatieve expressie gebruikten, in het verkeerde keelgat, en deze gebruikers pakten dan ook hun digitale biezen. Anno 2000 was GeoCities allang niet meer de enige particuliere webhost, en voor de Homesteaders waren er genoeg andere platforms om naar te verhuizen. Toch bleven er ook nog vele Homesteaders dapper van GeoCities gebruikmaken. Door de jaren heen begon Yahoo! het platform echter te verwaarlozen. Ook bleven ze de vrijheid van de Homesteaders langzaam verder inperken, bijvoorbeeld door de maximale bandbreedte per gebruiker significant te verlagen. Aan het einde van het decennium, in 2009, was er nog maar weinig van de bruisende, virtuele samenleving van Bohnett en Rezner over.

En toen ging het ineens snel. Op 23 april van dat jaar kondigde Yahoo! aan dat het GeoCities zou sluiten, en op 26 oktober zouden de homepages van alle Homesteaders uit de lucht gaan. Alhoewel GeoCities inmiddels een digitaal relikwie was geworden, raakten gebruikers juist om die reden in paniek: GeoCities was een belangrijk stuk internetgeschiedenis, en nu zou het mogelijk in één klap verloren gaan. ‘Wat moeten we doen,’ luidden de noodkreten op social media, ‘ik wil mijn allereerste website niet kwijt!’De oprichters van het Internet Archive, een digitale bibliotheek die onder andere de Wayback Machine beheert, hadden een oplossing. ‘Jullie moeten alles archiveren wat je kan,’ adviseerden ze.



Tussen april en oktober 2009 werkte een kleine groep Homesteaders samen met het team van het Internet Archive om zoveel mogelijk GeoCities-content van de ondergang te redden. Met meer dan 38 miljoen homepages was dat geen licht werk. De ambitieuze onderneming werd door veel oud-gebruikers toegejuicht (in juli 2009 was GeoCities trending op Twitter) en bereikte ook twee voormalige Homesteaders met een bijzondere belangstelling voor het archiefproject: Dragan Espenschied, een softwaredeveloper en kunstenaar, en Olia Lialina, een mediacriticus en tevens kunstenaar. Zij waren niet alleen om sentimentele, maar ook om sociohistorische redenen geïnteresseerd in het GeoCities-archief. Espenschied en Lialina beschouwen de homepages van GeoCities als een belangrijk voorbeeld van wat ze ‘digitale folklore’ noemen: de bijzondere gebruiken, tradities en (beeld)talen van het internet, die door de mensen op datzelfde internet zijn gemaakt. De twee kunstenaars zagen (en zien) GeoCities als een archief van digitale volkscultuur, en daarmee als (immaterieel) erfgoed – betekenisvol én bepalend voor een grote gemeenschap van mensen.

Het team van het Internet Archive slaagde erin om een groot deel van het GeoCities-archief te behouden. Toen het archiveringsproject klaar was, bood Espenschied aan om alle data samen te voegen in een enkele torrent, zodat ze makkelijker gedeeld konden worden met andere gebruikers. Het uiteindelijke bestand was maar liefst één terabyte groot: voor belangstellenden is het nog steeds gratis te downloaden van de website van het Internet Archive. Espenschied en\
Lialina richtten ook een onderzoeksblog voor het archief op, genoemd One Terabyte of Kilobyte Age (2010-heden). Op het blog, dat inmiddels ook deel uitmaakt van de Net Art Anthology van Rhizome, worden regelmatig opvallende trends uit het GeoCities-archief uitgelicht. Voor haar verwante project Give me time/This page is no more (2015-heden) identificeerde Lialina twee GeoCities-trends die zij bijzonder ontroerend vond: de homepages die een geheel vernieuwde website beloofden (‘new page coming soon!’) en de homepages waarop een Homesteader afscheid van het platform nam (‘I’m outta here, byeee!’). Sites in deze categorieën hebben iets weemoedigs, vindt Lialina, omdat ze een onafgemaakt verhaal suggereren: het blijft gissen naar de ‘ware’ website van de Homesteader in kwestie, de website die hun oorspronkelijk voor ogen stond. In de eerste categorie is de homepage een website die nog moet komen, in de tweede een website die er al is geweest.

Wanneer we het over de geschiedenis van het internet hebben, bedoelen we vaak de technische ontwikkelingen rondom het internet: de sprong van inbellen naar het gebruik van een modem, of de verschuiving van desktop naar smartphone als het primaire online medium. Het socioculturele gebruik van het internet speelt echter ook een belangrijke rol in deze geschiedenis, en in dit opzicht is GeoCities een bijzondere casus, zoals Espenschied en Lialina al wisten. Geo­Cities was namelijk bij uitstek een platform voor de ‘gewone’ mens. In de tijd van GeoCities werd content ook nog niet gemonetariseerd, er waren nog geen influencers, noch was het voorstelbaar dat online content een mondiale impact kon hebben. Tot vlogger Gary Brolsma in 2004 de wereld overging met zijn ‘Numa Numa’-dansvideo, gebruikten we de term ‘viral’ nog louter in een biologische context.

Anders dan de hedendaagse USG (user-generated content) op social media, kón de content van GeoCities ook niet gemonetariseerd worden. In de vroege jaren negentig was het nog niet gangbaar om online geld uit te geven en, als gevolg daarvan, was het op technologisch vlak ook nog niet makkelijk om via digitale wegen handel te drijven. Internetbankieren werd pas mogelijk in 1997 (en werd pas standaard vanaf 2000), tot het najaar van 1999 was er geen PayPal. Kees Teszelszky, oud-conservator digitale collecties bij de Koninklijke Bibliotheek (KB), kent overigens een bijzonder voorbeeld van een protowebshop in de Nederlandse context. Teszelszky onderzocht samen met collectiespecialist webarchivering Peter de Bode (ook KB) het archief van de Nederlandse XS4ALL-homepages (1994-heden) en de Euronet-websites (1994-2017). De homepages in deze archieven lijken qua stijl en functie veel op de pagina’s die in het GeoCities-archief te vinden zijn. Via e-mail vertelt Teszelszky over een homepage die de eerste feitelijke webshop van Nederland is, een online tarotkaartenwinkel uit 1994. Alleen ‘mislukte’ de webshop destijds omdat er in dat jaar nog geen manier was om online te betalen. Desondanks beschouwt Teszelszky de webshop als een onderdeel van het ‘innovatiegeheugen’ van Nederland, omdat het digitale experiment van de tarotkaartmaker een voorloper is op de webshops die later wél functioneel werden. In het XS4ALL-archief van hem en De Bode zitten nog vele andere homepages van Nederlandse internetpioniers, die er in de jaren negentig flink op los experimenteerden met webdesign en development. ‘Wat heel mooi duidelijk wordt uit deze experimenten,’ vertelt Teszelszky, ‘is dat technologische innovatie helemaal niet lineair is. Voor elk succesvol idee zijn er duizenden probeersels die in de vergetelheid zijn geraakt. Achter elk van deze knutselwerken zit een verhaal.’

Zoals de tarotkaartenwinkel een voorloper van de hedendaagse webshops was, zo was GeoCities een voorloper van de hedendaagse social media. Met hun platform creëerden Bohnett en Rezner de blauwdruk voor een interactief, cocreatief internet, waarbij de gebruikers gezamenlijk de sfeer bepalen. Anno 2024 zien we iets soortgelijks bij TikTok, waar de charmante willekeur van de mens als hoofdattractie dient – zozeer zelfs, dat ook bedrijven zich er performatief een nonchalante houding aanmeten, in een poging om beter aan te slaan bij het ‘grote’ publiek. TikTok draait geheel om trends, om collectieve ervaringen van media, en net als bij GeoCities het geval was, hoort daar een eigen beeld- en spreektaal bij. Een belangrijk onderscheid tussen TikTok en GeoCities is echter dat online content in de jaren negentig nog niet zo makkelijk ‘deelbaar’ was als vandaag, of in ieder geval niet met dezelfde snelheid en intensiteit. Als je een interessante homepage op GeoCities vond – het populaire Passwords bijvoorbeeld, waarop gratis inloggegevens voor betaalde pornowebsites te vinden waren – kon je de link op een forum posten, of via e-mail delen met een vriend. Verder dan dat gingen de deelopties nog niet: het internet was één groot platform an sich, in plaats van een constellatie van platforms.



Een van de redenen dat we hedendaagse platforms social media noemen, is dat ze niet alleen om content gaan, maar ook om de grootschalige communicatie van (onderlinge) content. Elk platform heeft dan ook een variatie op een ‘deel’- en ‘like’-optie, omdat dergelijke interacties de motor vormen waarop deze platforms draaien. Bij GeoCities was dat niet het geval. In de periode van Web 1.0, de versie van het internet waarin GeoCities floreerde, waren sites en homepages nog iets waar je als gebruiker op ‘stuitte’. Als gebruiker ‘surfte’ je en kwam je zo vreemde of interessante pagina’s tegen, vaak bekeek je tientallen pagina’s in een enkele sessie. Op het hedendaagse internet daarentegen bezoek je als gebruiker zelden meer dan vijf verschillende platforms per dag.

Wat zien we wanneer we in 2024 het GeoCities-archief bekijken? Zelf zie ik de socioculturele bouwstenen van het hedendaagse internet. Het archief maakt duidelijk dat het koddige, het banale en het sentimentele al sinds het prille begin van het huidige internet deel uitmaken van het visuele jargon. Ook laat GeoCities zien dat de waarde van het internet in de eerste plaats bepaald wordt door zijn gebruikers, en niet door de bedrijven die erachter zitten. In die zin is het internet bij uitstek een soort volkstaal, met GeoCities als een vroege spraakvorm. Net als vandaag gebruikten we het internet in 1994 om contact met anderen te maken, en om de wereld iets over onszelf te vertellen. Het belangrijkste verschil met het heden is dat het publiek tegenwoordig veel groter is en daarmee, op zijn beurt, de potentiële impact van een online aanwezigheid. Die impact maakt zowel goede als kwade zaken mogelijk: we hadden geen particuliere influencers of GoFundMe-campagnes, maar ook geen massale pesterijen of doxing voordat er social media waren. In die zin staat GeoCities wellicht symbool voor een vriendelijkere versie van het internet, alhoewel het – zoals altijd – naïef is om het verleden te romantiseren. Ook op GeoCities was er immers twijfelachtige of haatdragende content te vinden: het werd alleen op een veel kleinere schaal gereproduceerd.

Het GeoCities-archief is een vermakelijke database waarin je als hedendaagse gebruiker eindeloos kunt grasduinen. Maar het archief is niet alleen de moeite waard om zijn protokattenmemes en staaltjes rudimentair webdesign. Passend bij de voorvechtende inborst van oprichter David Bohnett zijn er in het GeoCities-archief ook vroege vormen van online activisme te vinden. Zo is het collectief Palestine Online in oktober 2023 begonnen met het samenbrengen van de oude homepages van Palestijnse Homesteaders. Het collectief verzamelt relevante content via de Wayback Machine van het Internet Archive, en brengt ze onder in een digitaal archief op hun eigen website. Dit subarchief, alsook de andere sociopolitieke homepages die in het GeoCities-archief zijn te vinden, laten zien dat het vroege internet niet alleen speels was, maar ook een immateriële geschiedenis vertegenwoordigt: de geschiedenis van gewone en vergeten mensen, voor wie het internet een manier was om zichzelf (eindelijk) te laten zien. In een tijdperk waarin online content steeds vluchtiger wordt, is het waardevol om je te herinneren dat een homepage ooit werkelijk een soort thuis was.

Nadia de Vries (1991) is schrijver en cultuurwetenschapper. Ze is de auteur van De bakvis (2022), Kleinzeer (2019) en drie Engelstalige dichtbundels. Haar tweede roman, Overgave op commando, verschijnt in het najaar van 2024.

Meer van deze auteur