Lang geleden, toen duidelijk werd dat ik iets nuttigs moest gaan doen met mijn leven, gaf ik me op voor de archiefschool. Waar mijn motivatiegesprek plaatsvond weet ik niet meer, maar ik herinner me dat de commissie die me aan de tand voelde, mij ongeschikt achtte voor het beroep. Ik zou een te romantisch beeld hebben van het werk van een archivaris. ‘Besef je wel dat je soms dagenlang alleen maar bonnetjes aan het sorteren bent?’ vroeg een van de heren. ‘Jij zult je waarschijnlijk kapotvervelen.’

Ik verveel me eigenlijk nooit en had hem graag willen uitnodigen om een kijkje in mijn geest te nemen, zodat hij met eigen ogen kon vaststellen dat een bonnetje genoeg kan zijn om het vliegwiel van mijn verbeelding op gang te brengen, maar vermoedde dat, als zoiets al mogelijk zou zijn, hij daar waarschijnlijk niets anders zou vinden dan gewoon wat bonnetjes.

Om toch nog eens na te gaan of de heren destijds gelijk hadden in mijn ongeschiktheid, heb ik opgezocht aan welke eigenschappen een archivaris in spe, afgezien van een vooropleiding, moet voldoen. In de online nationale beroepengids kom ik de volgende regel tegen:

‘De persoonstypen die het meest passen bij het beroep Archivaris zijn de Perfectionist en de Waarnemer.’

Perfectionist: check! Waarnemer: check!

Als ik ergens goed in ben, is het wel waarnemen, en is het niet juist door mijn perfectionisme dat ik zelden tot iets kom? Zo werd dan de carrière van een gemotiveerd en bevlogen archivaris gefnuikt.



Het idee voor deze beroepskeuze werd me aan de hand gedaan door mijn vader, die op het archief werkte van een stadje dat weliswaar niet groot is (in dat bewuste jaar haalde men de 40.115 inwoners), maar vele eeuwen ouder dan Amsterdam (wat hij me regelmatig inpeperde). Bovendien had deze gemeente in haar lange geschiedenis maar liefst 134 bekende Nederlanders voortgebracht. Ter vergelijk: mijn geboortedorp kan zich er maar op één beroemen. Nou goed dan, twee… maar die ander is predikant. (Sorry, Klaas.)

In de vroege jaren negentig bracht ik één dag door op dat bewuste archief, op zoek naar informatie over de vroege ijzerwinning in Montferland en de politieke situatie van Hamaland rond het jaar 1000. Het kwam erop neer dat ik alle jaarboeken van Bijdragen en Mededelingen Gelre doorbladerde en de artikelen kopieerde die op het eerste gezicht relevant leken voor het boek over de Gelderse Middeleeuwen waar ik toen net aan begonnen was. Wat een schat vond ik daar!

Ik dwaalde wat rond en liet me het een en ander uitleggen. In de middagpauze gebruikte ik mijn lunch in de kantine met de medewerkers aan wie ik al was voorgesteld. Het waren interessante mensen die veel hadden te vertellen. Er zat ook een stille man bij die me af en toe een vriendelijk knikje gaf terwijl hij zijn boterham at. Mijn vader vertelde onderweg naar huis dat die man al jaren op het archief kwam, hoewel niemand wist wat hij er precies deed. Ook tijdens de lunch hield hij het altijd bij korte begroetingen en sprak verder geen woord.

Ik had nooit meer aan die mysterieuze meneer gedacht, tot mijn vader een paar jaar later vertelde dat hij zich had opgehangen in een van de gangen tussen de archiefkasten. Hij had zijn schoenen netjes naast elkaar gezet bij het begin van het pad. Had hij zichzelf willen archiveren? Hij had natuurlijk kunnen weten dat ze zijn lijk niet daar zouden laten hangen, maar had hij dan de schoenen niet vast in een archiefdoos kunnen opbergen, of desnoods in een schoenendoos, om die dan ergens tussen te schuiven zodat er nog iets van hem bewaard zou blijven? Maar misschien denk ik dit alleen maar omdat schoenendozen een belangrijk onderdeel vormen van mijn eigen archiefsysteem.

Veel verder dan dit reikt mijn ervaring met fysieke archieven niet, want rond de tijd van mijn afwijzing in dit schone metier kwam het internet beschikbaar voor de Nederlandse particulier. Dat is nu eenendertig jaar geleden. Ik moet een van de eerste inschrijvers zijn geweest. Borgesiaanse vergezichten openden zich voor mijn innerlijk oog. Alle menselijke kennis kwam hier samen, maar zonder gewicht, zonder locatie – zonder ruimte in beslag te nemen. Steeds meer organisaties en bedrijven zetten alles online, het internet groeide als een koraalrif, de mogelijkheden waren eindeloos.

Om me even te beperken tot mijn eigen interesses: opeens kon je met Unix-protocollen bladeren door de folders van universiteiten waar ook ter wereld. Op het world wide web kregen we Gutenberg en Runeberg, de bronnenboeken op Fordham University. Later ging Google alle boeken en artikelen ter wereld digitaliseren en spoedig volgden de illegale schaduwbibliotheken. Er kwamen online archieven voor kranten en artikelen, Persée.fr en Archive.org. Academia.edu. Krantenarchieven! Perseus.org!



De wereld van papier leek op haar retour. Het bladeren in ingebonden krantenjaargangen ken ik alleen uit de film; encyclopedieën gingen de papiermolens in. Ik kwam in een universiteitsbibliotheek waar het complete gedrukte WNT in de weggeefkast stond, maar het kon niet mee op de fiets.

In die beginjaren werkte ik nog op kantoren waar ik brieven moest verwerken uit de hele wereld. Vele daarvan waren nog met de hand geschreven en hoe onrechtvaardig ook, al spoedig kwamen juist die, vaak moeilijk leesbare epistels, onder op de stapel en wonnen geprinte of digitaal aangeleverde papers aan relevantie. Ik voorzag een wereld waarin het digitale, het snel hanteerbare en doorzoekbare steeds meer aan werkelijkheid zou winnen terwijl de oude methoden zouden wegzakken in vergetelheid, inklinken in de diepere aardlagen van de menselijke cultuur. Een Mattheuseffect, helaas voor de technologische achterblijvers.

Mijn computers werden het focale punt waar alle menselijke kennis bijeenkwam, de Aleph was eindelijk een feit – ik gleed door mappenstructuren, verkende alle krochten in de diepe onderbuik van het web, waar spoedig ook alweer kerkhoven ontstonden van verworpen data. Want ook het internet kent informatie die wegzakt in de virtuele humus. En daarvoor hebben we dan weer de Wayback Machine!



Ik schuim de grote vergaarbakken af, die ogenschijnlijk zonder enige selectie zijn gevuld met alles wat maar in druk is verschenen en die je kunt doorkruisen aan de hand van simpele operatoren en parameters. Het was allemaal zo groot en veelomvattend dat ik me lange tijd niet druk maakte over wat er niet de moeite van het digitaliseren waard werd geacht.

Met dit multiversum aan informatie had ik aan archieven geen behoefte; ik schreef boeken over de Oudheid en vroege Middeleeuwen, perioden waarvan de schriftelijke uitingen grotendeels al waren opgenomen in boeken die ik in universiteitsbibliotheken kon vinden.

Ondertussen bleef mijn eigen bibliotheek aangroeien, ik had mezelf niet afgeleerd om boeken in te slaan. Ik krijg, koop en verzamel documentatie voor lopende of toekomstige projecten, waarvan ik vele misschien nooit zal uitvoeren. De 120 (plm.) jaarboeken van Gelre heb ik allang zelf, ik heb oorkondeboeken en stadsrekeningen, verzamelingen stafkaarten en militaire verdedigingsplannen uit andere tijden met schattige ZEER GEHEIM-stempels. Ik kreeg halve bibliotheken cadeau, vaak uit de onverwachtste hoeken. Een vriendin van mijn moeder, een hoogbejaarde verpleegkundige met een passie voor Indo-Europese taalwetenschap en mythologie, schonk me haar hele verzameling. Ik mocht grabbelen in de overtollige voorraad van fuserende hogescholen met chronisch ruimtegebrek. En van recenter datum is de weggeefkast, waar ik de meest magische vondsten doe.

Twaalf jaar geleden ruilde ik mijn overbelaste woonboot in voor een stenen huis, dat prompt scheefzakte en dreigde uiteen te scheuren, niet door het gewicht van mijn bibliotheek maar door drie jaren van extreme droogte. De horrorverbouwing die nog altijd voortduurt, heeft tot voordeel dat een huis met boekenkasten gaandeweg is veranderd in een boekenkast met woonfunctie. Evengoed blijft het woekeren met ruimte.

Een paar jaar geleden overleed mijn vader. Hij was, anders dan zijn laatste betrekking doet vermoeden, een hoarder. Hij liet zeventien kubieke meter archief achter, dat ik (na een jaar hard werken) wist terug te brengen tot 5 ㎥, vooral nog boeken, die nu in een verwarmde container aan de andere kant van het land staan te wachten op integratie in mijn huis.

Hier veroorzaken huis verlatende kinderen geen legenestsyndroom, de leemten die ze achterlaten worden zo snel mogelijk opgevuld, ook al om te voorkomen dat ze ooit terugkeren. Alles staat in mijn kasten en als ik aan het ordenen sla, blijk ik soms juist de onwaarschijnlijkste boeken dubbel te hebben.

En toch blijft het knagen. De echte archieven zijn er nog en hoeveel daar ook van wordt gedigitaliseerd, hoeveel blijft er achter? Onherroepelijk vindt er selectie plaats, maar wie bepaalt de criteria? En hoe vaak is het niet gebeurd in de geschiedenis dat de perspectieven op bronnen en de waardering ervan verschuift? Hoeveel handgeschreven materiaal is er nog aanwezig dat men van weinig waarde acht omdat het niet afkomstig is van onze gecanoniseerde erflaters?

Ook van de Oudheid hebben we miljoenen papyrussnippers, fragmenten van kwetsbare boekrollen die in depots, soms eeuwenlang, wachten op transcriptie – of op nieuwe technieken die dat überhaupt mogelijk maken. We hebben talloze kisten vol brokstukken van kleitabletten die nog aaneengepuzzeld moeten worden voor we ze kunnen lezen. Hoe verder van ons verwijderd in de tijd, hoe meer we de teksten weten te waarderen. En zo zullen veel zaken van de laatste honderd, tweehonderd jaar – of van onze eigen tijd – die we nu als triviaal beschouwen, ooit nieuwe waardering vinden in de ogen van onze nazaten.

Eens kwamen de handgeschreven brieven onder op de stapels van te verwerken post, om nooit meer verwerkt te worden. Gaat niet onze hele cultuur zo langzamerhand die kant op? Bestaat niet het gevaar dat we uiteindelijk het digitale domein als werkelijker gaan zien dan de stoffige epistels in onze fysieke archieven?



Intussen is de droom van het internet rap aan het verbleken. We verdwalen in hypertekst en mapjesstructuren; http bleek een ideale springplank van de hak op de tak. Het onderscheid tussen echte informatie en fake vervaagt razendsnel; hoe kon ik voorzien dat dit lichaam infotumoren zou ontwikkelen, dat al het gezonde overwoekerd zou raken door die ongebreidelde data? Waar de echte wetenschap, net als de serieuze nieuwsmedia, achter betaalmuren blijft, biedt het vrij toegankelijke domein ongelimiteerde ruimte aan een steeds verder uitdijend corpus aan onzinberichten, complottheorieën, sensatieverhalen en propaganda. En dan hebben we het nog niet over de sociale media, waar algoritmen de gebruikers vangen in hun echokamers en doen verdwijnen in rabbit holes van desinformatie. De vrijheid van meningsuiting, ooit een groot goed, is aan gierende inflatie onderhevig nu iedere gek zijn opinies kan uitbalken vanaf een miljard virtuele zeepkisten.

Ik haat de uitdrukking ‘vanuit uw luie stoel’ waarmee de commercie de gemakken van internet aanprijst. Daar heb ik me jarenlang al te gewillig aan overgegeven. In de covidjaren kwam ik zelfs niet meer in bibliotheken, ik vond alles wat ik nodig had online en de recente ontwikkeling van AI maakte het zelfs mogelijk om vertalingen te maken van teksten die eerder buiten je bereik lagen. Maar juist die AI beperkt zich tot de grote datavijver, het gebruikt en hergebruikt de miljarden teksten van het internet, zonder dat we nog kunnen vaststellen in hoeverre het gebodene betrouwbaar is. De veelheid van onhanteerbare data en de manier waarop die ons wordt voorgeschoteld, brengt ons in de paradoxale situatie dat we verstrikt raken in steeds nauwere bubbels en wervels van rondzingende informatie, waarbij we tegelijkertijd steeds moeten bewijzen dat wijzélf geen robots zijn.



De laatste jaren krijg ik steeds meer belangstelling voor de vroegmoderne periode, de tijd van een steeds bredere geletterdheid, van de alomtegenwoordigheid van het gedrukte en geschreven woord. Ik geef nog altijd de voorkeur aan echte boeken, papieren geschriften, gedrukte teksten. De woorden op het scherm lijken vluchtiger, beklijven minder, het bladeren ontbreekt. Er zit altijd een zekere urgentie in langsgescrolde teksten, de voortdurende onrustige dynamiek verhindert dat het gelezene rustig kan inzinken.

Ik schrijf vaak over personen die verdwalen in hun kennis, die bijkans verdrinken in de notities die ze een leven lang maken, zonder een idee te hebben van hoofd- en bijzaken, zonder notie van relevantie. Of het gestructureerde agglomeraties zijn van kennis, of willekeurige bouwwerken van data, mijn helden sluiten zichzelf op in hun hoofd en dwalen af van de werkelijkheid, tot die hen op een dag uit een onverwachte hoek aanvalt. En zo langzamerhand kom ik tot het besef dat ik het zelf ben, die dataslaaf, de laboratoriumrat die in steeds grotere paniek uit zijn doolhof probeert te komen. Misschien wordt het tijd voor andere helden.

Terwijl ik dit stukje schrijf, besef ik scherper dan ooit dat ik niets weet van fysieke archieven, dat ik er mijn weg niet zou kunnen vinden en ervoor terugschrik om ze te bezoeken. Toch ga ik er binnenkort aan beginnen. Ik wil dozen vol documenten doorbladeren en het oude papier ruiken. Ik wil het stof opsnuiven van voorbije eeuwen en me openstellen voor bijvangst, voor serendipiteit – maar dan op een rustige manier, anders dan het koortsachtige verzamelen van duizenden pdf’s in virtuele mapjes, waarvan ik de meeste hooguit vluchtig kan scannen. Ik wil de feuilles volantes door mijn handen laten gaan, de vergeten brieven, de kattebelletjes die zich eeuwenlang wisten te verschuilen tussen paskwillen, arresten en rekeningen. Ik wil de taalfouten en doorhalingen zien van echte mensen, de inktvlekken tussen de woorden, een traanspoor dat de inkt heeft doen uitlopen, de vingerafdrukken op het papier, de tekeningetjes en krabbels in de kantlijn.

Binnenkort ga ik een poging doen, ik zal opstaan uit mijn zetel en stap de wereld in. Gewapend met antihistaminica tegen het stof zal ik de archieven in gaan. Een bevriende auteur, wiens naam ik niet mag noemen omdat hij geen zin heeft om over zíjn archiefervaringen te schrijven, wil mij wegwijs maken. Als een Vergilius zal hij mij de helse werkelijkheid binnenleiden. Ik verzamel nog moed! Ja, spoedig ga ik de archieven in. Wat ik daar ga doen? Ik weet het nog niet, maar mijn wereld zal schudden op haar grondvesten.

Jan van Aken (1961) is werkzaam op verschillende terreinen, waaronder de ICT. Hij heeft acht boeken geschreven, allemaal historische romans.

Meer van deze auteur