Redactioneel
Ga in de hoek van de woonkamer staan
met porseleinen oogleden en lange wimpers
elke prikkel in je opnemend met opengesperde neusvleugels
doodstil en toch hartslag zichtbaar in de hals
met de armen om je heen geslagen
balancerend op twee albasten voetjes
feromonen opvangend, de trilling bij mond- en ooghoeken – emotionele besmetting
nooit hadden we kunnen dromen dat…
hoe weerloos we waren toen…
hoe genade over ons heen werd uitgestort…
Waarom kijk je me aan alsof ik je naam weldra zal kennen?
Lig achter de flessen op de kast opgekruld, de armen om de opgetrokken knieën
als een kind door je wimpers te loeren
en niet van de schaduw in de hoek te onderscheiden
volstrekt doordrenkt van schaduw
traag likkend aan de flessen
alleen maar waarneembaar door de luchtdruk in de kamer
de druk op de trommelvliezen zodra ik de kamer binnenkom
aanzwellende tinnitus
alsof de kamermuren overwoekerd zijn met belletjes.
Bliksem door het weefsel van de tapijten als gouddraad, schiet door de gordijnen, zaai je over het behang uit, zoals metaalglans in kevers, zoals kolibries, eksters, kraaien vollopen met kwik.
Trek je bij het eten van vlees samen, bij het kauwen, tot een vezel die peeswit tussen mijn tanden blijft zitten.
Hurk voor me, wiegend, werk je als een mond langs de binnenkant van mijn been omhoog.
Maar spreid eerst je vlerken – geluid van perkament op perkament –
en schroef je naar boven op de warme luchtlagen, terwijl je je armen nat likt, je buik, je geslacht, je benen.
Cirkel daar boven rond, glanzende lijmstok, terwijl je bekleed wordt met alle angsten ter wereld, tot je zo zwaar bent geworden, zo zwaar.
Daal dan over me neer, Engel-van-de-Gruwel, en kom op me liggen.
Beadem me. Berijd me. Wrijf je over me uit.
Als doorschoten ben ik met hagel – dit zijn geen poriën maar minuscule eitjes. Onderhuids. Broedsel.
Om de zeventien jaar zullen ze met duizenden tegelijk uit me tevoorschijn kruipen.
Krijs de nacht naar een einde en krijs het goede licht tot leven, het jongste licht, spuit het over me heen, het harde, het witste, het duizelingwekkende, het nieuwste, het jongste, het hamerende,
verblindend godgelijke, ultieme dat ons zal wassen tot we witter zijn dan sneeuw.
Poëzie
duivel en vogel
Essay
In de kraamkamer van de poëzie
Poëzie
bellen
Brieven
Het visioen was er even geweest
Poëzie
De hemelbestormer
Poëzie
De schaar van Lucebert
Beeld
Dog & Chase
Poëzie
het beest is woord in een landschap
Poëzie
Poëzie
Poëzie
Vindingrijke eenvoud
Essay
Close Reading: Het mycelium van een gedicht
Poëzie
Poëzie
Poëzie
iets in zijn kop
Essay
Terwijl je zingend de aarde verlaat
Poëzie
De hemelbestormer
Verhaal
Beenruimte
Essay
Een pleidooi voor onbescheidenheid
Verhaal
Vijf verhalen over de plek waar Bronk in rechte lijnen kruist met Deria
Essay
Hongaarse eenzaamheid
Verhaal
boelie, een nieuw liefdesverhaal
Essay