Van het moment dat ik op de stoffenmarkt liep, herinner ik me dat ik aanvankelijk alleen wilde rondkijken. Maar zoals bij de meeste plekken die veel toeristen trekken, was de stoffenhandelaar niet van plan mij enkel in zijn winkel te laten ­dralen. Toen hij vroeg of ik op maat gemaakte kleding wilde van een van zijn stoffen zei ik ja, maar ik weet niet meer waarom ik precies die stof met dat specifieke patroon uitkoos. Misschien omdat die met twee kleuren en niet te grote rechthoeken, cirkels en driehoeken mij nog de rustigste print leek. Van die vakantie in Mombasa bracht ik een rok en blouse in een blauwgroen, druk geometrisch patroon mee, gemaakt van de zogenaamde Dutch Wax- of Ankara-stof.

De rok en blouse hangen nu al meer dan een jaar netjes aan een knaapje in de kast. Toen ik net ­terug was van vakantie, heb ik het ‘pakje’, zoals ik het monochrome ­tenue noem, de hele zomer gedragen. Gecombineerd met schoenen van geel, plastic krokodillenleer die ik had gekocht bij de kringloopwinkel achter mijn huis. Ik droeg het naar feestjes en naar de supermarkt. Van het stukje reststof dat de coupeuse me had meegegeven, het afval van haar meesterschap, had ik een kussen genaaid voor op de bank. Het kussen heb ik inmiddels ook opgeborgen in de kast. Bang voor afkeurende blikken en geen zin in bezoek dat het kussentje aangrijpt als gespreksonderwerp.

‘Ben je in Afrika geweest?’

In tegenstelling tot het opbergen van het kussen was het geen bewuste keuze geweest om het pakje niet meer aan te trekken. Het is niet dat de kleurencombinatie van ultra­marijnblauw en kikkergroen niet mooi is of dat het model niet goed zit. Ik hijs me zonder gêne in slechtgemaakte lange jurken met vloekende prints, waarna mijn moeder vraagt of ik een volgeling van Jomanda ben geworden. Waarom durf ik dan dit pakje niet meer te dragen?

Eenmaal gekocht en terug in de hotelkamer paste ik mijn nieuwe rok en blouse. Ondanks dat het pakje prachtig gemaakt was, bewaarde ik het onder in de koffer, zoals elk souvenir – beschermd door vuile was en bewaard voor thuis. Schalen uit Marokko om noten in te serveren en kalebassen gekocht in Argentinië om maté uit te drinken: souvenirs zijn gemaakt om mee naar huis te nemen, niet om te gebruiken op de plek waar ze een aandenken aan zijn. Het was heel duidelijk dat Mombasa niet mijn thuis was. Mijn huidskleur was daarvan de duidelijkste indicatie, meer nog dan het slenteren en plotselinge stilstaan dat toeristen onderscheidt van inwoners. Op straat, door taxichauffeurs en door de stoffenhandelaar werd ik aangesproken met muzungu, het woord voor mensen met een Europees uiterlijk, dat in Kiswahili zoveel betekent als ’iemand die doelloos rondloopt’.

In Parijs, Rome en New York is hetzelfde soort T-shirt te koop met ‘I love…’gevolgd door de desbetreffende plaatsnaam. Het model is vormloos en de tekst heeft in alle steden hetzelfde lettertype. Tijdens mijn eindexamenreis was ik ontzettend blij met mijn goedkope T-shirt, maar wilde er niet mee naar het Colosseum of de Trevi-fontein. Met de rok en blouse had ik hetzelfde gevoel, maar er waren meer redenen waarom ik het pakje niet in Mombasa wilde dragen dan enkel omdat ik niet op een toerist wilde lijken. Als witte toerist uit Europa in een Oost-Afrikaans land getuigde het van weinig respect om gekleed in een stof die onderdeel was van de lokale cultuur naar een cocktailbar in een gated community te gaan, een plek die voor de lokale bevolking niet toegankelijk is.

Terug in Nederland trok ik de rok en blouse wel aan en benadrukte vooral de leuke aspecten ervan als mensen me complimenteerden. Dat ik zelf de stof had uitgezocht en de kledingstukken, naar een model vergelijkbaar met wat ik dagelijks droeg, op maat ­gemaakt waren door een coupeuse op de markt in Mombasa. Mooi, zeiden ze en kwamen met soortgelijke verhalen over driedelige maatpakken in een paarse paisleyprint uit Delhi en zijden tops uit Vietnam. ‘Spotgoedkoop natuurlijk.’ Een op maat gemaakt pak valt in het dagelijks leven buiten het budget van mijn vrienden en mij, al doet een coupeuse in West-Europa hetzelfde werk en levert ze dezelfde kwaliteit als haar collega in Mombasa. Dat ik dezelfde prijs had betaald als voor een rok en blouse van een grote modeketen was voor mijn vrienden en mij voldoende om het moeilijke vraagstuk van de verhouding tussen gewerkte arbeid en de lokale prijs te beantwoorden. Het was een prima prijs en daarmee waren de schuldgevoelens weggenomen.


Toch bleven de rok en de blouse hun problematische ­karakter houden. Hoe meer ik in de jaren na die vakantie leerde over doorwerkende koloniale machtsstructuren, hoe meer ik het pakje aan de hanger in de kast vermeed. Het is een hanger geworden die slechts beweegt als ik op zoek ben naar iets anders. Een vriendin die activist is en post-colonial studies studeert, begrijpt niet waarom ik überhaupt nog twijfel. Ik mag het pakje niet dragen, want het is in mijn geprivilegieerde positie van Europese, witte vrouw niet in orde om kleding te dragen gemaakt van een stof die een betekenisvolle rol speelt in de Keniaanse cultuur. Door het te dragen zou ik me de stof en vooral het blauwgroene, geometrische patroon erop geprint toe-eigenen en gebruiken als verfraaiing.

Modeontwerpers die voor hun collecties gebruikmaken van elementen uit verschillende black cultures, zoals Stella McCartneys Ankara-print jurken uit de voorjaarscollectie van 2018 en het ingevlochten haar (cornrows) van de witte modellen bij de modeshow van Valentino in 2016, geven vaak als antwoord op kritiek en beschuldiging van cultural appropriation dat hun collectie een viering is. Maar is het daadwerkelijk een viering van cross-cultural expression, zoals de ontwerpers van Valentino verklaarden, als het overgrote deel van de modellen met ingevlochten haar een witte huidskleur heeft en voldoet aan de westerse standaardmaten van de mode-industrie? Een viering zou eerder een diverser modebeeld teweeg moeten brengen. Door maar één element of een beperkte representatie te gebruiken, lijkt deze viering nogal selectief. Het engagement met een andere cultuur bestaat dan uitsluitend op esthetisch niveau, zonder erkenning van het institutioneel ­racisme dat de mensen waarvan de cornrows of Ankara-stof zijn overgenomen ervaren, zoals bij een schoolverbod op cornrows of als ze niet serieus worden genomen bij een sollicitatiegesprek.

Carolyn Drake / Magnum Photos

Kleding, hoe onlosmakelijk ook verbonden met mode als kunstuiting, is bestemd voor dagelijks gebruik. Het staat dichter bij een persoon dan andere gebruiksvoorwerpen, omdat het óp het lichaam wordt gedragen, terwijl mensen gebruiksvoorwerpen zoals een telefoon of sleutelbos bij zich dragen. Die nauwere relatie met het lichaam maakt kleding tot een betekenisvol communicatiemiddel, uitermate geschikt om uiting te geven aan een gemoedstoestand, cultuur of religieuze overtuiging. Die betekenis kan met de tijd veranderen of meerduidig zijn, waardoor mijn huidige bedenkingen bij het dragen van het pakje over een aantal jaren irrelevant zouden kunnen worden. Maar dat de betekenis van een kledingstuk kan veranderen, houdt niet in dat betekenis, afhankelijk van de plek en van de plaats in de historie, futiel en dus verwaarloosbaar is. Juist de veranderlijkheid van de huidige betekenis is belangrijk, omdat die vorm geeft aan het dagelijks leven. De betekenis is dus niet statisch maar een uitkomst van menselijk handelen.

Ik durf het pakje niet meer aan te trekken, omdat ik niet goed weet wat ik vind van mijn rol als drager ervan. Maar weggooien of weggeven kan ik de rok en blouse evenmin. Ze zijn namelijk nog steeds uitstekend van pasvorm en afwerking. De coupeuse heeft prachtige kledingstukken gemaakt. Wanneer het pakje van een effen stof was geweest, in de blauwe kleur die in het patroon de boventoon voert, had ik er minder moeite mee gehad om het te dragen. Dan had ik alleen het schuldgevoel tegenover de coupeuse gehad, iets dat ik van me af zou schudden met het argument dat zij aan één rok en één blouse meer heeft verdiend dan arbeiders in de fabrieken van grote modeketens verdienen in dezelfde werktijd.

Ik noemde het weleens mijn Grace Mugabe-pak, naar de koopgrage echtgenote van de Zimbabwaanse president die door haar uitgavepatroon ook wel country’s first shopper werd genoemd. De oorsprong van het kledingbudget voor Chanel, Fendi en Versace was schimmig. Haar invloed op het regeren van haar 93-jarige echtgenoot was groot en in 2017 probeerde ze vicepresident te worden. Op partijrally’s droeg ze jurken met prints in de kleuren van de Zimbabwaanse vlag en met het hoofd van haar echtgenoot erin verwerkt. Maar de zelfspot die ik met deze opmerking wilde uiten, is niet grappig meer: het dragen van het pakje wordt een soort verkleden in plaats van aankleden. Waar aankleden het jezelf toonbaar maken voor de wereld is, waarbij je bewust of onbewust een beeld van jezelf naar de wereld communiceert, is verkleden eerder een vermomming, voor even veranderen in iemand anders.

In Gion, het historische centrum van Kyoto, zitten studio’s waar je je kunt laten opmaken en aankleden voor een geisha-fotoshoot. Op internet zijn foto’s en filmpjes te vinden van vrouwen in kleurige kimono’s en witgepoederde gezichten, steeds in dezelfde Japanse tuin. Een andere toeristenactiviteit is het huren van een kimono om daarin gekleed de oude stad te bekijken. Soms verwarren andere toeristen de gekostumeerden met echte maiko’s (leerling-geisha’s) en vragen ze hen om een foto. De vrouwen met blauwe ogen en wankele tred in de kenmerkende houten slippers lijken in deze uitdossing niet op hun plek te zijn. Ze proberen samen te vallen met de omgeving, maar blijven ronddwalen. Alsof ze zich enkel bewegen binnen de sfeer van het toerisme en juist het tegenovergestelde bereiken van zich interesseren voor de cultuur waarin ze te gast zijn.

Het is makkelijk om het vraagstuk louter economisch te bekijken. Aan toeristen valt veel geld te verdienen. De vraag van de stoffenhandelaar of ik op maat gemaakte kleding wilde, is onderdeel van zijn verdienmodel. Door twijfelende klanten op maat gemaakte kleding aan te bieden, zijn ze sneller tot aankoop geneigd en heeft de coupeuse direct een klus, zonder haar werkplek, die diep verstopt ligt in de bazaar, te moeten verlaten. De stoffenhandelaar brengt de klanten met stapels stof in hun handen naar haar toe. Het ligt voor de hand dat zij niet de enigen zijn die zo werken, maar onderdeel zijn van een groter netwerk van stoffenwinkels, coupeuses en stadsgidsen. Ik denk niet dat ze zich mij nog zouden herinneren, noch de stof of het pakje zouden herkennen, dus waarom zit ik er dan nog mee? Omdat ik me als dralende toerist schuldig heb gemaakt aan culturele toe-eigening?

In de tweespalt tussen het beladen patroon van de stof en het mooi en goed gemaakte kledingstuk blijft het pakje maar hangen en schuiven in mijn kast. Tussen de andere kledingstukken die wel worden gedragen lijkt het steeds meer kastruimte naar zich toe te trekken. Hoe meer de urgente discussies rondom institutioneel racisme de laatste jaren in het publiek domein worden gevoerd, hoe meer ik het gevoel heb dat het pakje me lijkt te vragen een standpunt over dergelijke kledingstukken in te nemen.


Het is moeilijk om over het dragen van etnisch of cultureel geladen kledingstukken een algemene uitspraak te doen, omdat het afhankelijk is van de situatie, het kledingstuk, de maker en de drager. Terwijl ik dit schrijf, zitten er patik aan mijn voeten, Anatolische pantoffels gebreid door mijn oudtante. In Turkije worden ze door dorpsvrouwen gedragen met slippers om gemakkelijk in en rond het huis te lopen. Elke herfst, als mijn grootmoeder terugkwam van vakantie in Turkije, kreeg ik een nieuw paar. Het is gemakkelijk om de vraag om te draaien: zou ik het erg vinden als ik mensen die geen Turkse achtergrond hebben met deze sloffen zou zien? Persoonlijk heb ik daar geen problemen mee. Toch is het omdraaien van de vraag niet het antwoord. Ik heb er geen problemen mee, want ik zit in een positie waarin ik niet word benadeeld door het dragen van patik, terwijl ze in Turkije een symbool zijn voor stereotiepe boerse, Anatolische provincialen.

Mijn moeder heeft de patik die te klein voor me zijn geworden bewaard. Ze liggen in een kast bij de andere kinderkleding die mijn Nederlandse oma en Turkse hacianne hebben gemaakt. Misschien ooit voor nieuwe generaties, maar voorlopig zijn ze niet in gebruik. Soms kijk ik naar deze kledingstukken als naar een familiefoto. De rok en de blouse zijn door mijn niet-dragen ontdaan van hun primaire functie van bedekken, omdat ik bang ben me te verkleden in plaats van kleden. In mijn kast heeft het pakje de aura gekregen van een kledingstuk dat voor een tentoonstelling op een paspop wordt getoond en waar je vanwege het museale karakter, waardoor het buiten tijd en ruimte lijkt te staan, niet dichtbij durft te komen. Onteigend, in plaats van toegeëigend, omdat het pakje als beladen souvenir geen plek lijkt te hebben. Niet in mijn kast en niet in Mombasa.

Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Voor de podcast Sprekende Letteren maakte ze de aflevering Balkon. Van november 2020 tot april 2022 woonde ze in Vancouver, Canada.

Meer van deze auteur