De goeroe had geen plan. Het was meer toeval dan doortastendheid of planning, dat hij een commercieel ruimteschip met eigen voedselvoorziening had gekozen om te kapen. Ik ben even kwijt wat het officiële woord ervoor is, maar wij noemden de ruimte met planten de oranjerie. Het schip was een prototype voor lange reizen, dus er was nagedacht over de voedselvoorziening op de lange termijn. De oranjerie had rijen en rijen langwerpige bakken met lampen erboven in vier tot zes verdiepingen, bedraad met geribbelde plastic buizen en metalen stangen voor voeding en mest. Het ging allemaal volautomatisch. In het begin althans. Later raakten de machines verstopt en gingen de buizen lekken, zodat we alles alsnog met de hand moesten schoonmaken. Er was een circulaire kringloop op het schip waarin alles werd gebruikt, van onze uitwerpselen tot de condens die we veroorzaakten en de koolstof die we uitademden. Dezelfde lucht werd voortdurend gefilterd, verrijkt en weer rondgepompt. Als één vrouw hoestte was iedereen binnen een week verkouden, binnen twee weken weer bijna gezond en dan begon de hele cyclus weer van voren af aan.

Het was zijn echtgenote die de goeroe uit de luchtsluis had geduwd, rechtstreeks de ruimte in. Wat gebeurt er dan? Stik je meteen? Ik weet dat het zuurstofloze heelal overal om ons heen is, maar ik heb geen idee wat er gebeurt met het lichaam dat eraan blootgesteld wordt. De vrouw van de goeroe was het gepest en gekleineer zat – het was niet eens van het ergste soort als je de verhalen van de andere vrouwen moest geloven. Als je de verhalen van de andere vrouwen hoorde besefte je wat voor horror er achter de voordeuren ligt. Hoe in de zuurstofloze ruimte van de familie de gruwelijk naakte behoeftes omhoogkomen. Plotseling leek het idee, ik denk gelezen bij Tanizaki, dat het toppunt van fatsoen een ouder echtpaar was dat zelfs als ze alleen waren de formele omgangsvormen niet liet varen, niet zo gek meer. Er waren verhalen van mishandeling en misbruik. Maar ook talloze verhalen van vrouwen die jarenlang waren gekleineerd en ondermijnd. En dit allemaal vermengd met liefde – ongelofelijke hoeveelheden liefde, toegeeflijkheid en financiële afhankelijkheid. Ze wilden mens zijn, maar werden steeds weer behandeld als vrouw.

De tweede of derde dag na het verdwijnen van de goeroe, ik hield in het begin de tijd nog niet zo goed bij, had ik een gruwelijke droom. Het was een flits, een beeld van een donkere kajuit, een regelmatig veelvlak van metalen panelen die aan elkaar geschroefd waren met scherpe opstaande randen. In het midden was een nest gemaakt van blonde glaswol bijeengehouden door een metallic laagje goudfolie, kleren en wollen dekens. Het was er warm, de condens veroorzaakt door de mensenlichamen droop van de wanden. Uit de metalen capsule kwam de geur van roest en de geur van mens; een zoete zweem van zuivel, iets uiigs en daaronder een scherpe chemische geur. Ammoniak? Ik was toen in mijn eerste trimester en de voortdurende misselijkheid werd vooral veroorzaakt doordat ik plotseling alles zo goed leek te kunnen ruiken. Terwijl ik naar binnen keek – ik was alleen een aanwezigheid van zintuigen in die droom – viel er een lichtstraal in de ruimte en zag ik een langzaam bewegende, pulserende kluwen van armen en benen en gespannen ronde buiken. De ledematen waren naakt en glanzend, jong en gezond, vlekkeloos en haarloos in de harde lichtstralen. Het waren ledematen van een onmenselijke, reptielachtige gladde kwaliteit. Als een kluwen slangen. De kluwen hield niet van het licht en leek in een collectief spasme ineen te krimpen steeds als er een lichtstraal op terechtkwam. Na drie, vier flitsen licht werd ik kokhalzend wakker.

Ik lag al een poosje wakker na deze droom toen er een meisje langskwam. Een van de jongeren, die ik nog niet kende. Ze zei, we hebben beraad over tien minuten bij de poort van Isjtar. Ik keek haar niet-begrijpend aan. Waar is dat? Ze glimlachte en bloosde van plezier. Ze antwoordde: dat is bij voormalig sector 5, die grote ruimte naast de oranjerie en de keuken. We hebben besloten dat nu dit ons schip is we nieuwe namen nodig hebben.

Wie kwam met Isjtar? vroeg ik.

Ik, zei ze, ik ben een keer in Berlijn geweest.

Oké, zolang we de gang bij de slaapvertrekken niet ‘de poort van Penelope’ gaan noemen, vind ik alles best.

Daar kunnen we het over hebben, antwoord-de ze serieus. Fijn als je zo bij de vergadering bent.

Ze liep verder om het nieuws te verspreiden.

We waren teruggevallen op vijfentwintig­uurs ritmes, maar onze ritmes overlapten niet, dus de eerste discussie die we hadden was hoe we het tijdstip waarop de bijeenkomsten begonnen moesten kiezen. Onze eerste vergadering ging over het bepalen van de tijd. Hoe we het tijdstip van die eerste bijeenkomst hadden bepaald? Niet. Een vrouw was rondgegaan met een pan en lepel en al trommelend riep ze: eerste vergadering over tien minuten in de kantine. Wie er niet is heeft geen stem. Over dat laatste is ze natuurlijk naderhand eindeloos aangevallen, maar deze spontane actie kan gezien worden als het begin van onze staatsvorming. Anderen hadden haar geholpen de boodschap te verspreiden bij de groepjes vrouwen die zich ondertussen over het hele schip hadden verspreid en binnen een kwartier was de kantine tot de nok toe gevuld met vrouwen. Vrouwen alleen, in paren en groepjes, lachend en kletsend, wantrouwend en gereserveerd.

Hoe lang zitten we al op het schip? Ik denk dat ik het stilstaan van de tijd als eerste merkte aan mijn nagels. Na corvee in de oranjerie schrobde ik mijn handen altijd met extra aandacht om de rouwranden van aarde weg te krijgen. Ik hield mijn nagels kort en besefte dat ik ze al een poosje niet had geknipt. Anderen merkten dat ze niet langer hun benen hoefden te scheren (vraag me niet waarom ze dat überhaupt nog deden op een ruimteschip met alleen maar zwangere vrouwen). Een derde vertelde verbaasd dat ze haar wenkbrauwen niet meer hoefde te epileren.

Constant, Guru, 1994. Collectie Fondation Constant.

Foto Tom Haartsen, ©Constant / Fondation Constant c/o Pictoright, Amsterdam 2021

Ik vroeg aan de vrouw naast me tijdens het eten wat haar eerste herinnering was. De vrouw antwoordde met absolute overtuiging: Mijn conceptie. Hoe zou de herinnering van een conceptie voelen? Wat herinnert? Ik stelde me voor dat het voelde als een nies. Net voordat een nies doorkomt en je je ogen sluit kun je de kleur donkergroen ruiken en zie je groene bolletjes met een nog donkerder groene rand die tegen elkaar geplet worden zonder dat de wand het begeeft. Zoiets als een monochrome paisleyprint, een computergegenereerde afbeelding van entropie. Maar dan gecombineerd met een filmpje dat ik ooit zag in een biologieles. Was ik echt ooit dat schoolmeisje in een warm donker schoollokaal in de namiddag geweest? Door een microscoop zie je in doorzichtige vloeistof een ronde cel drijven met een dikke rand die wordt doorboord door een flinterdunne injectienaald. Vervolgens zie je de kern van de cellen samensmelten en begint het delen. Of verdubbelen.

In het begin schreef ik al mijn observaties op in het oude huishoudboekje van de vermoorde goeroe. In die boekhouding stond hoeveel elke vrouw had ingebracht bij haar intreden bij de Natalisten. Spaargeld, onroerend goed en aandelen. Maar soms alleen maar wat cash geld of een paar gouden sieraden, een horloge. In het boek stonden ook aantekeningen van de goeroe over de maatschappij die hij in gedachten had. Stomvervelende autocratische dagdromen. De goeroe had donker, dik haar dat in een natuurlijke viriele golf opstond boven zijn voorhoofd en dat hij steeds met een theatraal zijwaarts gebogen hoofd uit het gezicht veegde. Hij droeg ook altijd een zilveren klemarmband van gedraaide kabels, een soort mini-torque. Hadden we hem ooit serieus genomen? Of was hij niet meer dan een excuus geweest om elders te vertrekken, om de wereld de rug toe te keren?

Toen ik zwanger werd studeerde ik antropologie en had ik net onderzoek gedaan naar de Natalisten die in de bossen nabij de campus woonden. Zolang je uit de buurt bleef van de goeroe leek het er gemoedelijk aan toe te gaan. En hoe eng kon een gemeenschap zijn die voornamelijk uit vrouwen bestond? Ik wist niet waar ik anders heen moest. Dit was voordat de goeroe dus die visoenen kreeg dat we de ruimte in moesten. Wat we daar zouden moeten doen volgens hem, werd nooit helemaal duidelijk.

Na die vraag over de eerste herinnering begon een andere vrouw over haar ouders. Ze zei: Mijn ouders zijn verdwenen in de geschiedenis en het is die verdwijning die niets lijkt te betekenen, er is geen individualiteit. Het is de verdwijning in de massa van de massa sinds het begin van de tijd. Ze waren, en nu zijn ze weg, en wat ze nagelaten hebben zijn al mijn genen en geen enkele herinnering. Voor mij althans, anderen herinneren zich hen, bezoeken hun graf, branden een kaars en bidden een extra mis op hun sterfdag. Voor mij zijn ze deel van de massa. Maar misschien is zelfs dat niet waar. Is het slechts gebrek aan concrete kennis verpakt in wollig universalisme? Ze hebben echt bestaan. Ze zijn geboren en ze hebben elkaar ontmoet. Ze hebben kinderen gekregen en kleinkinderen.

O, in godsnaam, zei iemand anders aan tafel geïrriteerd. Zijn we niet allemaal verlaten door onze moeders? Daar kun je toch geen heel leven op bouwen? Vind in godsnaam iets met meer substantie om je keuzes te motiveren.

Niet iedereen had zin om voortdurend te praten. Er was ook een groep die een muurschildering begon. Het was een lange wandschildering in een van de gangen van een optocht van vrouwen- en dierenfiguren in een eclectische mix van stijlen uit allerlei tijdperken. Een groepje vrouwen in de rij danste met dikke, bleke slangen waarvan je zelfs in de grove streken op het geïmproviseerde pleisterwerk de koude, strakgespannen gladheid kon zien. Er waren vrouwen met manden op het hoofd, een groep uit de kluiten gewassen meisjes in paarsig pastel met forse kaken, kleine rozenknopmondjes en overvloedig rossig haar die direct door de pre­rafaëlieten leken te zijn geïnspireerd. Ook waren er meerdere eenzame Cleopatra’s in de stoet. Eén drukte een slang tegen haar borst, de volgende had de gasvlamblauwe ogen van Liz Taylor. Er was een figuur met het hoofd van Nefertite, inclusief lege oogkas. Daar was iets misgegaan met de hoek tussen de hals en het lichaam, waardoor ze gebocheld liep, wat plotseling de verrassende optie openbaarde dat Nefertite misschien helemaal niet zo’n mooie vrouw was als je haar zag lopen in de verte. Ik dwaal af. Er was ook een vrolijke groep kleine meisjes in sari’s die huppelend dansten met opwaarts geopende handen. De sectie van elke kunstenaar werd afgescheiden door een dier. Er waren sfinxen die de dynamische indruk van de stoet enigszins tenietdeden, gevleugelde leeuwen met gespierde poten en heraldisch dubbelgekopte adelaars. Er was een schattig hondje met geheven spitse neus en kwiek zwiepende pluimstaart dat zo levensecht was dat het bijna wel een portret moest zijn van een geliefd dier dat gemist werd. Er was een stroom ratten die tussen de voeten van de vrouwen door glipten en nieuwsgierig naar de toeschouwer gluurden. Er waren een paar zeer ongelukkig uitgevallen paarden met bolle buiken en luciferachtige schenen die direct zouden knappen onder aardse zwaartekracht. Er was ook een grof geschetste kalkoen waarvan de schilder onverklaarbaar veel aandacht had besteed aan de textuur van de nek­lellen. Kortom, niemand had zich laten belemmeren in haar creatieve expressie.

Later kregen we nog een schildering aan de buitenkant van de oranjerie. Hier was flink wat discussie over geweest omdat de schilderclub eerst de ruimte waar de plenums werden gehouden had willen aanpakken. Dat plan was gedecideerd afgekapt door een van de opvarenden. De vrouw had, toen het plan voorgelegd werd, gezegd dat ze liever keek naar de morsige isolatieplaten op de wanden van ons schip dan naar het amateuristische geklieder vol verhaspelde symboliek waar de schilderclub tot nog toe in uitblonk. Haar resolute toon had het onmogelijk gemaakt om haar tegen te spreken zonder over te komen als iemand met een onvergeeflijk slechte smaak of onvergeeflijke toegeeflijkheid voor andermans irritante hobby’s.

Uiteindelijk deed iemand de voorzichtige suggestie om de muur dan effen te ­schilderen, maar omdat dat meer iets had van een corvee­klus dan iets wat je voor je plezier deed, had de voorzitter van de schilderclub dat voorstel even resoluut afgewezen.

De felle tegenstander van de muurschildering voegde er toen nog meesmuilend aan toe dat het misschien minder als klussen zou voelen wanneer we het een monochrome schildering zouden noemen. Ik heb geen bezwaar tegen geometrische kleurvlakken, zei ze ook nog, maar iedereen wist al dat ze dat alleen zei omdat ze met succes het plan voor de muurschildering had geblokkeerd.

De schildering in de gang bij de oranjerie werd een pastorale. Er waren herderinnetjes, saters en nog wat onverklaarbare eenzame figuren. Iemand had een paar flats aan de horizon getekend, wazig achter de soepel glooiende weidevelden. Ik had nooit gedacht heimwee te voelen bij het zien van een geschilderde skyline van flats in een waas van smog.

Niet alles wat er op het schip gebeurde kon besloten worden in het plenum. Sommige regels en gebruiken ontstonden organisch. We hadden een intekenschema voor de enige ruimte met uv-lampen. Als je jarig was mocht je een paar uur langer daar hangen met je vrienden naar keuze. De ongelukkige bijwerking van die ongeschreven regel was dat de sociale en opgewekte mensen een stuk meer uren uv-licht kregen dan de sacherijnen en neerslachtigen die het beter konden gebruiken.

Een van de opvarenden was in het vorige leven fotograaf geweest. Ik vroeg haar wat ze had gefotografeerd. Ik maakte portretten, zei ze. Portretten van echte mensen. Mensen aan de zelfkant, in gekkenhuizen. Mensen van het circus, zigeuners, zwerfjongeren en gevangenen. Al die mensen die door de maatschappij met de nek werden aangekeken en onzichtbaar gemaakt.

Een vrouw naast ons keek op en vroeg: Als je dat échte mensen noemt, wat zijn de andere mensen dan?

De fotograaf antwoordde: Neppe mensen, mensen die niet in staat zijn door de schijn van deze wereld heen te kijken. Mensen die denken dat hun leven het enige leven is.

De vrouw begon te lachen, maar niet op een aardige manier. Ze zei: Wat jij echte mensen noemt, die zogenaamd gezien moeten worden – door wie in godsnaam? – is het overgrote deel van de mensheid!

Op een dag begon iemand over vriendschap. Het was na het middagmaal, dat zonder dag en nacht het maal na het corvee en voor de vergadering was. Ze zei: Denken jullie dat vriendschap alleen mogelijk is onder bepaalde omstandigheden? Denken jullie dat vriendschap een luxe is?

Nee, antwoordde haar buurvrouw direct.

Ze zei: Als er iets is dat universeel is, is het wel vriendschap, meer nog dan de relatie tussen ouders en kind, meer dan de romantische relatie. We weten allemaal tot welke potentiële gruwel zo een relatie kan vervallen en ook hoeveel regels en verwachtingen ervoor zijn en zijn geweest, zodat het relaties zijn die nooit volledig vrijwillig zijn. Vriendschap is een van de weinige vrijwillige relaties die we hebben in dit leven. We kiezen niet onze familie en niet onze collega’s, we hebben meerderen en afhankelijken. Vriendschap is de enige relatie die daaraan ontsnapt. Soms begint vriendschap met niet meer dan een meewarige blik. Een gedeelde vijand, liefde, of voorkeur. Wat schoonheid is voor liefde is karakter voor vriendschap. Of misschien niet eens karakter, maar toon. En ik heb het nu niet over vormen van vriendschap die niet meer zijn dan sociale allianties, zoals bij collega’s, scholieren en studenten. Ik bedoel een relatie die gebaseerd kan zijn op de meest ongrijpbare sensatie.

Een andere vrouw rolde daarop met haar ogen. Ze zei: Nu maak je het wel heel verheven. Worden we geen vrienden met onze leeftijdgenoten? Mensen die al voorgesorteerd zijn en precies tot dezelfde groep behoren als wijzelf. Dus niet alleen klasgenoten, maar ook collega’s, neefjes en nichtjes, kinderen van vrienden van je ouders. Natuurlijk herken je van alles in hen! Het zijn praktisch dezelfde mensen, met dezelfde achtergrond en in dezelfde fase van hun ontwikkeling.

Weer een ander zei daarop: Daar ben ik het niet mee eens. Want zelfs in die groep bijna-gelijkenden zijn het meer dan praktische overwegingen alleen die bepalen met wie je bevriend raakt en met wie niet. Er is denk ik wel een affiniteit, ik zou die niet mystiek noemen, maar wel onvatbaar, vergelijkbaar met toon en smaak. Zelfs binnen de smalste marges is er in mensen een eindeloze variëteit.

Op een dag zei een van de vrouwen tijdens het eten: Soms denk ik dat we op ons schip zijn teruggekeerd naar een middeleeuwse onmiddellijkheid. Alle dagen zijn hetzelfde: corvee, ­plenum, het onveranderlijke uitzicht en elkaar. Ons leven is als in een klooster.

Daarop antwoordde de vrouw naast haar: Zo beschreven klinkt het een stuk romantischer dan het werkelijk is. We zitten hier op een schip met een decor dat nog het best omschreven kan worden als een kruising tussen een tuincentrum en een magazijn. De meest leefbare ruimte, onze kantine, zou niet misstaan in een gevangenis of internaat. Als we nou iets van glas-in-lood hadden, houtsnijwerk en mensen die deden aan contemplatie in plaats van dat voortdurende geklets zonder overdracht van informatie dat me tot waanzin drijft in z’n betekenisloosheid en nog het meest doet denken aan een troep apen die elkaar aan het vlooien zijn, ja dan zou dit misschien aan een klooster doen denken.

Een vrouw uit hun groep lachte daarop en zei: Hebben we niet nog ergens een purper fluwelen gordijn om dat gejammer van onze vriendin hier in middeleeuwse stijl te smoren?

Een vrouw vroeg op een dag: Denken jullie dat het leven bestaat uit chaos en beweging die je moet tegenhouden of inertia die je in beweging moet zien te brengen met wilskracht en god weet wat?

Een vrouw in de groep lachte, ze zei: Zijn we nu niet in de ultieme inertia gekomen? De tijd zelf is gestopt! En het leven is teruggebracht tot een lange landerige zondagmiddag met mensen die we niet eens zelf hebben gekozen.

Een ander zei: Ongeacht het gezelschap is een landerige zondagmiddag niet het ergste moment om in vast te komen zitten.

Daarop antwoordde weer een ander: Dit is hoe ik het zie: op het schip zijn lange tijden van niets, van passiviteit en verveling die worden doorbroken door heftige conflicten die alles opschudden. Daarna moet iedereen zijn evenwicht weer vinden en in verrassend korte tijd keren we terug naar de voorgaande staat.

Daar ben ik het niet mee eens, zei iemand anders. We bewegen naar mijn idee in cycli, van opbouwende spanning, ontlading en direct daarna begint de opbouw van spanning weer. Er is geen lege passieve tijd tussen de momenten van conflict en de conflicten zijn altijd een uiting van onderliggende spanning of een voorgaand conflict. Ik bedoel, het is duidelijk dat onze conflicten steeds beter worden!

Beter? Steeds minder heftig bedoel je? Niemand heeft meer de energie om een conflict te ontketenen en in stand te houden. De oude, blijvende animositeiten zijn verdwenen omdat mensen zo verstandig zijn elkaar te vermijden. Nieuwe verliefdheden, vriendschappen en andere heftige gevoelens zullen zich wel niet meer voordoen nu iedereen elkaar beter kent dan ze lief is.

Een volgende vrouw zei toen: Ik zie het nog anders, we zijn geen elementen met elkaar in conflict, we zijn een organisme dat beweegt en wriemelt om de ideale staat te bereiken. De ideale staat is de staat die in stand gehouden kan worden met zo min mogelijk energie van de leden van het organisme. Misschien zou ik het natuurlijk moeten noemen, eerder dan ideaal.

Ik keek naar de mensen in het ruim, de vrouwen zittend op stoelen en tafels en op de grond, leunend tegen de wand van het ruim en voelde dat dit mijn mensen waren. Vlees van mijn vlees.

Fiep van Bodegom is redacteur bij Extra Extra Magazine en docent aan de afdeling Creative Writing van ArtEZ. Ze schrijft regelmatig over literatuur en publiceerde essays, fictie en vertalingen.

Meer van deze auteur