Publieke intellectuelen en de Nederlandse televisie vormen niet altijd een vruchtbare combinatie, maar in het voorjaar van 2009 bewees het satirische programma Dit is het nieuws dat het beslist de moeite waard kan zijn een ‘echte’ intellectueel uit te nodigen. Marjolijn Februari, schrijfster, columnist, filosoof, was er te gast als panellid, en becommentarieerde samen met de rest van het panel de actualiteit. Ze vertelde een anekdote die, in stijl met haar columns, zowel haar gevoel voor humor illustreerde als haar intellectuele achtergrond. Duitse vrienden van haar, zo zei ze, hadden een papegaai als huisdier die zich ongevraagd in het gesprek van de aanwezigen mengde. De vogel zei iedere keer: Ach so, das ist das Problem! Februari moest er zelf om lachen, en haar stand-up-comedian-gastheren lachten smakelijk mee. Het was een elegante vorm van zelfspot en een leuk verhaal in een.

Kommer en kwel
Het is jammer maar waar: Nederland is niet rijk aan geestige publieke intellectuelen. Humor is eerder het domein van cabaretiers en columnisten. Die willen meestal helemaal niet voor intellectueel doorgaan, vooral de vrouwen niet – Februari is met haar wekelijkse rubriek in de NRC op maandag een van de uitzonderingen. Het vrouwelijk columnisme in Nederland speelt zich liever af rond het thema ‘wat ben ik toch een tuthola’, of, meer specifiek, in de slipstream van de grappige Sylvia Witteman, ‘kijk-mij-toch-eens-oergeestig-op-het-schoolplein-staan’. Daar komt geen omgevallen boekenkast aan te pas. Mannelijke columnisten gebruiken eveneens humor, maar dan eerder om een beetje te stoken of te jennen, niet om de spot met zichzelf te drijven.

‘Echte’ denkers en vaderlandse intellectuelen zijn daarentegen meestal behoorlijk serieus. In hun beschouwingen overheersen de ernst en het gewicht. Je schudt een geschiedenis als domineesland nu eenmaal niet zomaar af. Dominees zijn begeesterd door angst en ontzag. Ze bedienen zich van preken – niet van lichtvoetige anekdotes om een lastig punt over het voetlicht te brengen.

Het resultaat is ernaar. Je treft eerder leden van de Nederlandse intelligentsia die zorgelijke tijden aankondigen dan denkers met een opgeruimd, zelfs maar voorzichtig positief verhaal. Het onderwijs, de neoliberale agenda, de domme politicus, de gemakzuchtige burger; ze krijgen er regelmatig scherp verwoord van langs. Er weerklinkt teleurstelling in hun beschouwingen: wat jammer dat alle vrijheid en welvaart geen betere samenleving hebben opgeleverd. En wat jammer ook dat de positie van de intellectueel in ons land enkel lijkt af te kalven.

Humor speelt in dit soort beschouwingen meestal geen rol van betekenis. Het creatieve idee van Marjolijn Februari om een aparte weblog te creëren vol grapjes voor intellectuelen (zie het aanbevelenswaardige www.hetextraorgaan.nl) kreeg geen navolging. Toch laat ze zien dat een speelse geest een voordeel is als je serieuze kwesties onder de aandacht wilt brengen van mensen die helemaal niet zitten te wachten op nieuwe problemen. De onderwerpen worden er licht, behapbaar en tastbaar van.

Mogelijk zit de omgeving waarin veel intellectuelen vertoeven hun in de weg. Wie aan de universiteit werkt – en dat doet menig lid van de intelligentsia –, is vaak treurig gehuisvest. Kantoorkolossen vol lange, anonieme gangen, benepen werkhokjes en de uitpuilende, formica-grijze collegezalen maken van de vrolijkste mens nog een sombermans en zetten niet aan tot brille. Het geestelijk klimaat in academia stemt evenmin vrolijk. De universiteit is een productiemachine geworden. Steeds grotere aantallen studenten worden erdoorheen gejast en de vrije ruimte voor onderzoek wordt almaar kleiner. Juist in de domeinen waar van oudsher veel intellectuelen vertoeven, de alfa- en de gammawetenschappen, heeft de globalisering toegeslagen. De internationale publicatiedwang regeert en dwingt specialisatie in niches af, want daarmee kun je eer in leggen.

Dat is geen stimulerend klimaat voor brede intellectuele ontwikkeling en ook niet voor een vruchtbare uitwisseling met de samenleving. Wetenschappers die daarnaar op zoek zijn, verruilen de universiteit maar al te vaak voor organisaties die meer voeling onderhouden met de praktijk. Hun intellectuele werk wordt daar doorgaans niet enkel relevanter maar ook interessanter van. Wie de breedte zoekt, kan beter vertrekken. Dat deed ook Marjolijn Februari. Ze volgde weliswaar drie studies (rechten, kunstgeschiedenis en filosofie) en promoveerde in Tilburg in de filosofie, maar na vier jaar als docent aan de juridische faculteit in Nijmegen verliet ze de universiteit, op zoek naar werk waarbij ze zich beter thuis voelde.

Economie
Waar kom je terecht als je als denker of als schrijver een boterham wil verdienen buiten de universiteit? Bij de overheid? In het bedrijfsleven? In de journalistiek? Menig voormalig universiteitsmedewerker die hoopte met columns, boeken en lezingen in zijn onderhoud te voorzien is van een koude kermis thuisgekomen. Marjolijn Februari schreef een uitstekend ontvangen bestseller, ze onderhoudt een wekelijkse column (eerst in de Volkskrant, tegenwoordig in NRC), ze houdt lezingen en presentaties. Maar ook voor haar geldt: het valt niet mee de eigen broek op te houden. Economisch zelfstandige publieke intellectuelen zijn een zeldzaamheid, zeker in Nederland met ons kleine taalgebied. Het vergt vindingrijkheid en een zekere deemoed. Het is bovenal een kennismaking met een economische realiteit die aan academia nog wel eens voorbijgaat.

Mogelijk verklaart dat laatste de vanzelfsprekendheid waarmee te veel Nederlandse intellectuelen hun neus lijken op te halen voor economische kwesties, als waren ze ‘saai’, ‘oninteressant’, ‘niet van belang voor mij’. Het zegt ook iets over hun intellectuele nieuwsgierigheid, natuurlijk. De Britse filosoof John Gray volgt bijvoorbeeld het beleid van een bedrijf als bp nauwgezet. Hun wederwaardigheden in Rusland vertellen iets over de geopolitieke ontwikkelingen in de wereld, en die schetsen op hun beurt het politiek-maatschappelijke klimaat.

Voor een bedrijf als Shell is dat feitelijk niet anders, maar intellectuelen in Nederland die daarop kunnen reflecteren en die het Financieel Dagblad lezen zoals Gray vanzelfsprekend de Financial Times, kom je niet vaak tegen. Vaker tref je denkers die geld eigenlijk een beetje beneden hun stand vinden. In elk geval vinden ze de markt niet pluis, die maakt maar van alles kapot. Het lijkt welhaast een teken van morele hoogstaandheid daarin niet geïnteresseerd te zijn. Dat doet nogal provinciaals aan – en het is ook lichtzinnig. Zolang je salaris iedere maand op de bank wordt bijgeschreven, betaald uit de algemene middelen, is het tamelijk gemakkelijk om te volstaan met de opvatting dat er van alles niet deugt in de neoliberale boze buitenwereld.

Marjolijn Februari zul je op een dergelijke simplificatie niet betrappen. Want de economische realiteit is er gewoon. Er spelen belangen, en ook kwesties van rechtvaardigheid, waar niet de geringste (buitenlandse) intellectuelen hun tanden op hebben stukgebeten. Februari schreef haar dissertatie over een van hen, de Nobelprijswinnaar Amartya Sen. Sen heeft laten zien dat de economie veel meer omvat dan winst en verlies en dat de vraag hoe je ervoor zorgt dat de baten zo goed mogelijk terechtkomen, moeilijk maar niet onoplosbaar is. Februari zei daarover ooit in een interview: ‘Bij alle besluiten spelen zowel economische als ethische motieven een rol. In wezen hebben ethiek en economie hetzelfde doel: voorspoed en welzijn voor iedereen.’ In haar dissertatie pleit ze voor zorgvuldige oordelen, gebaseerd op zo veel mogelijk informatie: de economische wetenschap moet morele motieven niet negeren, maar ethische theorieën moeten ook economische motieven niet buiten beschouwing laten.

Dat gaat misschien iets gemakkelijker als je, net als Februari, zelf je inkomen bijeen moet garen als freelancer. De economie dringt zich dan bij wijze van spreken dagelijks aan je op. Je weet iets beter wat er leeft, ook onder de minder geprivilegieerden. Het is niet nodig om uit te wijken naar lezersreacties op de website van De Telegraaf om de vox populi te vernemen. In de wekelijkse columns van Marjolijn Februari, onlangs gebundeld in Ons soort mensen, schemert dat dagelijkse leven altijd door, of ze nu schrijft over de Europese grondwet, het coma van Fidel Castro, de moed van klokkenluider Paul van Buitenen, de lafheid van Frits Bolkestein of Italiaanse wegwerkers die zo beschaafd lunchen.

Liever abstract
Niet alle intellectuelen laten zich in deze mate inspireren door wat er om hen heen gebeurt. Het is een bekend verschijnsel dat bepaalde denkers enthousiaster raken van een abstracte gedachte dan van de werking in de praktijk. Goede ideeën, daar gaat het ze om. Niets leuker dan op hoog niveau redetwisten met andere denkers en dan kijken wie overeind blijft. Het is niet de stijl waarin Marjolijn Februari glorieert.

In de afgelopen jaren zijn deze denkers steeds beter aan bod gekomen. Hartstochtelijk beleden ideeën krijgen ruim baan in het Nederlandse opinieklimaat. Stevige pro’s en contra’s, mits scherp geformuleerd, krijgen de voorkeur boven onvermijdelijke nuances van een praktijkdeskundige. Sla de kranten er maar op na. Als aankomend intellectueel kun je scherp tekeergaan tegen een Europese instelling, simpelweg op filosofisch-theoretische gronden. Dat die kritiek in de praktijk veel minder hout snijdt, soit. Het is goed mogelijk om een vlammend betoog in de krant te krijgen, om pas na afloop in de ub je bewijsvoering bijeen te schrapen. De prikkel van het debat, daar draait het dan om.

Aan vaart en scherpte heeft het opinieklimaat sindsdien beslist gewonnen, maar dat is niet enkel winst. Als opvattingen zwaarder wegen dan deskundigheid, en als scherpe presentatie een voorwaarde is, resteert maar al te vaak een gesprek tussen usual suspects. De gebruikelijke intellectuelen komen elkaar dan steeds weer tegen bij een boekpresentatie hier, een zaaldebat daar, een etentje zus en een Buitenhofje zo. De intellectueel wordt een bn’er – althans, sommigen. Anderen, met een minder eenvoudig en een minder eenduidig verhaal, mogen blij zijn met een bespreking van hun werk in de boekenbijlage; verbannen naar het fijnproeversreservaat.

Het resultaat is een publiek debat vol herhaling van zetten. Voor de meeste opiniërende columnisten geldt sowieso dat ze geacht worden elke keer met andere woorden hetzelfde verhaal te vertellen – een kwestie van pluriformiteit, naar het schijnt. De kans op verrassing is klein, die op herhaling groot. Het is saai, en ook nog regelmatig beside the point: grote woorden en boude beweringen in plaats van echte kwesties die een reëel bestaand probleem beschrijven.

Maar lang niet alle publieke intellectuelen laten zich reduceren tot één enkel terugkerend geluid, gelukkig. Ze vinden verandering interessant, niet het eeuwige gelijk. Ze weten: zonder nuances, details en praktijkervaringen slaat het debat uiteindelijk dood. Dit is bij uitstek de stijl van Marjolijn Februari. Sterker, de relatie tussen abstracte denkbeelden en de praktijk voor het individu is een van haar belangrijke thema’s. Wat betekenen grote denkbeelden eigenlijk voor het dagelijks handelen? Kun je moreel verantwoordelijk zijn, ook als ‘het systeem’ je vrijpleit? Februari’s motto is: eerst onderzoeken, dan – misschien – oordelen. Ze neemt de lezer mee op sleeptouw in haar denkproces. Die vorm is doorgaans spannender dan de gebruikelijke opsomming van argumenten waarmee intellectuelen veelal hun gelijk denken te halen.

Betrokken
Het gebeurt niet (meer) zo vaak dat leden van Nederlandse intelligentsia, individueel of als groep, daadwerkelijk op de barricaden klimmen voor de een of andere goede zaak. Een ingezonden stuk ondertekenen of in een comité van aanbeveling stappen, akkoord. Maar echt iets doen… Bij ons geen intellectuelen als Bernard-Henri Lévy, die zich voluit achter de Libische opstandelingen schaarde, luchtsteun probeerde uit te lokken en stukken schreef in de internationale pers als: ‘Keep the faith, Gaddafi will fall very soon’. bhl, die het ook nog liefdevol opnam voor vriend Dominique Strauss-Kahn, staat in een lange Franse traditie van intellectuelen zich graag verbinden aan een cause célèbre. Dat ze het daarbij wel eens bij het verkeerde eind hebben, allez. Maar het zegt iets over hun opvatting wat een publiek intellectueel behoort te doen, namelijk meer dan enkel een stukje tikken. Lévy wil zijn intellect inzetten om de wereld daadwerkelijk te verbeteren, liefst op grootse en meeslepende wijze.

Nu hoef je de wereldorde nog niet op de korrel te nemen om als publieke intellectueel metterdaad een verschil te maken. Een denker kan zich bijvoorbeeld nuttig maken bij instellingen die in de praktijk problemen proberen op te lossen en die wel wat intellectuele voeding of denkkracht kunnen gebruiken. Maar dan moet hij of zij bereid zijn in de details te duiken, en niet het grote maar het kleine serieus te nemen.

Het past in het denken van Marjolijn Februari om dat soort verantwoordelijkheid op zich te nemen. Het is bij haar geen kwestie van intellectueel verantwoord langs de zijlijn blijven staan. Ze is lid van het Adviescollege Burgerluchtvaartveiligheid, dat onder meer de regering adviseert over de veiligheid van het vliegverkeer. Veiligheid is een onderwerp dat in de komende jaren steeds urgenter gaat worden, en het is serieus werk. Het vereist kennis van zaken en een onafhankelijke geesteshouding. Van het resultaat profiteert de samenleving als geheel, dat is althans het idee.

Beleidsadvies geven is een niet zo gebruikelijke maar wel een moderne manier van doen voor een intellectueel. Het is een vorm van practice what you preach, een idee dat veel jongeren aanspreekt. Jongere generaties hebben over het algemeen minder op met zwart-wit- of links-rechts-denkers. Ze groeiden op toen de Muur al was gevallen en Thatcher alweer van het toneel was verdwenen, in een wereld waar van alles mogelijk is maar waarin je steeds zelf verantwoordelijk bent. Dat is een ander moreel perspectief dan een politieke visie die de wereld verdeelt in good guys en bad guys.

De jonge filosoof Jan Postma (1985) gaf op het weblog Hardhoofd.com onlangs blijk van zijn verwantschap met de manier van denken van Marjolijn Februari. Hij noemde haar een ethicus die dilemma’s blootlegt ‘die ergens over gaan’: ‘Februari slaagt erin complexe problemen ook als zodanig te presenteren, zonder uit het oog te verliezen dat het niet om puur filosofische of theoretische vraagstukken gaat. “Betrokken” is misschien de beste manier om haar te karakteriseren.’

Publiek
De redactie van De Gids vroeg mij een stuk te schrijven over mijn favoriete publieke intellectueel. Dat doet op z’n minst twee vragen rijzen: wat is een intellectueel en wat maakt hem of haar publiek? Marjolijn Februari schreef in 2006 met de haar kenmerkende tongue in cheek: ‘Hoe weet je eigenlijk of je een intellectueel bent? Krijg je daar bericht van thuis? Word je het bij Koninklijk Besluit?’ Een sluitend antwoord op die vraag geeft ze natuurlijk niet, maar intellect, belezenheid en maatschappelijke betrokkenheid lijken mij tot de kerncompetenties te horen.

Maar wat maakt een intellectueel publiek? Bijdrages aan de openbare meningsvorming, bijvoorbeeld in een krant? Het schrijven van romans die lezers tot denken stemmen? Het doen van onderzoek? Het adviseren van bestuurders? Pogingen de politieke besluitvorming te beïnvloeden als er verkeerde besluiten dreigen te vallen? Iedere zichzelf respecterende publieke intellectueel zal zich van deze vormen bedienen. Maar de term verplicht tot meer dan een paar bon-mots en regelmatige tv-optredens. Ik zou willen dat publieke intellectuelen blijk gaven van de oprechte belangstelling om de wereld te verhelderen en daarmee te verbeteren, al was het maar een beetje. In die definitie is mijn favoriet duidelijk.