Noem mij de schrijver die staat voor de toekomst van de Nederlandse literatuur, gebood de redacteur van De Gids die de intake afnam voor het stuk waarin deze apodictische keuze verklaard zou moeten worden. Ten positieve, voegde hij eraan toe. Peter Buwalda zal het zijn, antwoordde ik. Intuïtief, maar ook beproefd, gekeurd, gesavoureerd. De schrijver van het sterkste debuut in jaren, Bonita Avenue. Een nieuwkomer met sjoege van literaire tradities en gevoel voor de literatuur uit deze tijd.

Hoewel Bonita Avenue een eersteling is, verraadt de roman de rijkdom van een oeuvre, behelst die niet alleen de belofte, maar ook de stevige grondvesten ervan. Vanzelfsprekend dient zich dan de vraag aan: wanneer debuteert een schrijver eigenlijk? Bij zijn eerste tekst in druk, zou ik zeggen. Geen eigen-beheer-uitgaven, er moet een redactie van een regulier, landelijk verschijnend tijdschrift aan te pas zijn gekomen of een erkende literaire uitgever, figuren die iets op het spel gezet hebben door deze eersteling te laten passeren. Peter Buwalda’s debuutroman Bonita Avenue (2010) zou ‘vanuit het niets’ zijn ontstaan. Vijf jaar hard aan gewerkt, in stille afzondering, we kennen de romantische verhalen uit de publiciteit rond het boek.

Dat ‘uit het niets komen’ klopt in dit geval niet. Buwalda debuteerde, kon ik mij herinneren, als essayist in De Gids. Dat schoot me te binnen toen ik zijn door mij als on-Nederlands aangemerkte roman buiten de landsgrenzen probeerde te plaatsen. Ik dacht aan Philip Roth en, zo gaat dat, even later aan Buwalda’s beschouwing over diens roman Amerikaanse pastorale. Wat hij daarover geschreven had, geen idee, maar het stuk had kennelijk indruk gemaakt.

Inmiddels heb ik het voor me liggen: ‘Het zal je kind maar wezen. Over Amerikaanse pastorale van Philip Roth’. Gepubliceerd in juli 1999. Die datum is opmerkelijk, want het origineel American Pastoral en de Nederlandse vertaling verschenen twee jaar daarvoor. Om het klassieke opstapje naar de literaire kritiek in dag- en weekbladen, door brandend actuele romans in een literair tijdschrift diepgaand te recenseren en te hopen dat je als medewerker ingelijfd wordt bij een boekenkatern, kan het Buwalda dus niet zijn gegaan. Hij was geraakt door Roths roman, moest er ‘iets’ mee.

Het is zinloos om te proberen de leeservaring van toen terug te halen en te doen alsof Bonita Avenue nog niet bestaat. Zo’n exercitie zou meer over mij zeggen dan over Buwalda. Lees ik nu z’n beschouwing over Roth, waarin nagegaan wordt hoe deze schrijver een monsterlijk personage inbedt in een gezin en het daarmee literair reliëf verleent, dan valt mij in algemene zin het compliment ‘meesterproeve van empathie’ op, een literaire eis die Buwalda aan ‘elke uitstekende roman’ zegt te stellen.

Inzichtelijker wordt het door even stil te staan bij de grote overeenkomst tussen Roths en Buwalda’s roman: de vader, succesvol atleet in z’n jongensjaren, maatschappelijk verankerd, en de niet-deugende dochter, die hem ondermijnt. De briljante wiskundige, gelauwerd wedstrijdjudoka, rector magnificus en later minister van Onderwijs Siem Sigerius, is minder geslaagd als het om zijn (stief)kinderen gaat: z’n zoon zit in de Scheveningse strafgevangenis en stiefdochterlief Joni voert met haar vriend een louche handeltje van erotische aard. Vergelijkbare problematiek als in Amerikaanse pastorale, waar Seymour Levov het nodige te stellen heeft met z’n dochter Meredith, homemade terroriste. Uit welke ouders komt een monster voort? stelt Amerikaanse pastorale aan de orde. Bonita Avenue spitst die vraag toe op: wat als je kinderen zich tegen je keren? Beide romans drijven op hun larger than life-protagonisten, Levov en Sigerius, die beiden hun afkomst denken te kunnen overwinnen: de jood

Levov doet een gooi naar het volledig geassimileerde all-American-bestaan in een pastoraal Amerika, de ambitieuze sociale klimmer Sigerius wil zijn groezelige arbeidersafkomst voorgoed achter zich laten. Reden waarom hij zijn vlees en bloed verloochent, de zoon die pijnlijk naar zijn vroegere ik aardt. Beide pogingen pakken vergeefs uit, hun hubris wordt bestraft, gesneefde illusie alom – klassieker kan niet.

Ja, Roths roman deed ‘iets’ met Buwalda, die als romancier nog geboren moest worden. Hij zag hoe het moest: ‘Amerikaanse pastorale is een biografie die geen biograaf vermag te schrijven, het boek werkt op mij in alsof ik Levovs leven, een verzónnen leven, zelf geleefd heb. De organische manier waarop Roth het geknakte bestaan van de Zweed opdient, de manier waarop hij inzoomt en weglaat, dezelfde cruciale gebeurtenissen en periodes steeds anders belicht, maken dit verzonnen leven misschien wel echter dan het eigen leven van iemand die niet goed heeft opgelet.’

Het bovenstaande kan wellicht als zelffelicitatie overkomen: goed gezien hoor, dat met die Roth. Daarom is het heilzaam iets te noemen dat ik niet gezien heb en pas doorkreeg bij een nóg eerder debuut van Buwalda. In een ouder nummer van De Gids, juni 1996 is de datum, staat een substantieel essay, getiteld ‘Een omleiding wegens kuilen. Bruno Schulz, Franz Kafka, en Leopold von Sacher-Masoch’. Buwalda, meldt de biografische informatie achterin, studeert dan Nederlands en publiceert in een Utrechts studentenblaadje – het spoor naar hét debuut voert dus nog verder terug.

Dat is m’n punt niet. Zijn essay gaat, zoals de titel al aangeeft, meanderend over literaire invloed. Ook Philip Roth blaast daarin z’n partijtje mee. Het lijkt wel, oneerbiedig gezegd, alsof Buwalda zijn hoofd daarin geledigd heeft, al wat hij gelezen had en danig bleef rondspoken. Hoopvol voor de romanschrijver-in-spe, in retrospectief, is Buwalda’s parafrase van Karel van het Reves opmerking over Poesjkin: dat diens proza weliswaar door tal van grote voorgangers beïnvloed is, maar dat wat uit die invloed ontstond volledig uniek is.

Tot zover. Buigen we nu de tijdrichting om, vanaf 1996 tot 2010, het jaar van Bonita Avenue, dan tekent zich een gangbaar patroon af: de aanstormende schrijver manifesteert zich eerst als lezer, zo eentje die zich vastbijt in de auteurs met wie hij affiniteit ervaart. Hij probeert een systeem, een overkoepelende visie, te vinden waarin deze voorkeuren naadloos en urgent passen. Hij wil hun spirituele verwantschap aantonen. Hij kiepert al wat hij weet, denkt, voelt, gelezen heeft op papier. Vergeefs natuurlijk, want dat systeem is hijzelf, geen bestaande sleutel past daarop, jaren duurt het om die te vinden.

Hij gaat door, focust, komt uit op het boek dat hem meer zegt dan zijn eigen leven. Over Amerikaanse pastorale: ‘het boek werkt op mij in alsof ik Levovs leven, een verzónnen leven, zelf geleefd heb’. Een verzonnen leven, dat ‘misschien wel echter is dan het eigen leven van iemand die niet goed heeft opgelet’. Waarom zou hij ook opletten? Schrijvers die voor hun eerste en als ze geluk hebben hun tweede boek de eerste vijfentwintig jaar van hun leven exploiteren, om daarna droog en stil te vallen, zijn er genoeg. Verbééld moet er worden.

De ballast is afgeschud, nu kan het gaan gebeuren: zelf schrijven.

Is dat uitzonderlijk? Nee. Toch sta ik erbij stil omdat Bonita Avenue een beetje te soeverein uit het niets leek te komen. Dat de schrijver zijn vak verstaat en een rijpe schrijfstijl heeft, zeker voor een debutant, merkte zo ongeveer iedereen op. Stilistisch en compositorisch kan Buwalda zich meten met ervaren rotten in de Nederlandse literatuur. Er gebeurt verschrikkelijk veel in Bonita Avenue en de spanningsboog verslapt pas op de laatste bladzijden, wanneer de mannetjesputter Siem Sigerius ten onder gaat. De opzichtige debutantengebreken ontbreken, evenals schoolse richtingaanwijzers naar een oplepelbare thematiek. Gewoonlijk herken je de schrijver van een eersteling aan: gebrek aan afstand houden, de veel riskantere ik-vorm verkiezen boven de hij-vorm, de neiging álles te willen zeggen in dat ene boek. Buwalda bezondigt zich daar niet aan. Hoogstens kun je in zijn weigering om het thematisch palet overzichtelijk en daarmee effectief te houden, een beginnersfout zien.

Tel je zegeningen, natuurlijk. Ruim vijfhonderd pagina’s realisme biedt de lijvige vertelling Bonita Avenue, suspense, actie, perspectiefwisselingen, zo’n verhaal met levensechte karakters, waarin je ouderwets kunt opgaan. Gewichtige filosofie spettert geenszins van de pagina’s. Zoiets is al snel verdacht in de huidige literaire conjunctuur. Onze publieke opinie wordt gedomineerd door de nivellerende zeden van de populaire cultuur. Een cultuur die zich voegt naar de normen, waarden en smaak van de grootste groep. Luidkeels aanwezig zijn de publiekslievelingen die dáárom op hoge toon literaire erkenning eisen. Die komt ze vanzelf toe, vinden ze, op grond van hun commercieel succes, hun hordes lezers ‘die het niet verkeerd kunnen zien’. Het beoordelen van een werk op literaire criteria geldt in die opvatting als achterhaald en elitair. Ze verkiezen een platte, nergens op gebaseerde blurb van een soortgenoot.

Je kunt je voorstellen hoe een schrijver als Buwalda dan bezien wordt: hij maakt het zijn critici niet makkelijk doordat hij de conventionele codes aan z’n laars lapt om te zeggen: dit is Literatuur. De titelkeuze duidt doorgaans op de thematiek en het gekozen motto kun je opvatten als leesaanwijzing. Beleefde steuntjes in de rug.

Zo niet bij Buwalda. Zijn romantitel echoot met wat goede wil John Fante, maar lijkt vooral mercantiel gemotiveerd. En zijn motto’s zijn van judoka Wim Ruska en porno-actrice Sasha Grey, iconen van respectievelijk oude en nieuwe popcultuur. Klap in het gezicht van de serieuze, oudere literair criticus, die bij voorkeur verkeert met Heidegger en Carl Schmitt.

Een verteller, luidt dan al snel de banvloek. Een lager soort. Vaklui die een verhaal kunnen vertellen, maar niks te vertellen hebben. In de voorbeschouwing van de Libris Literatuurprijs 2011 waarvoor Bonita Avenue genomineerd was, oordeelde NRC Handelsblad: geen literatuur, maar een themaloze vertelling, want: ‘inhoudelijk zo over de top, dat het nergens meer op slaat’.

Welnee. ‘Alles kwam altijd door jaloezie’ lijkt me toch echt de kernzin in deze roman, waarin seksuele jaloezie, lafhartigheid en maskerade nogal wat personages gijzelen in hun streven om te worden wie ze willen zijn. Dat Rothiaans drama zit in Bonita Avenue, zoals de tot immense academische roem gestegen wedstrijdjudoka Siem zo’n typisch Rothiaans selfmade karakter is, dat zijn nederige verleden de rest van zijn leven laat verkloten. Hubris bestraft, ik zei het eerder al.

Er is meer te zeggen voor Buwalda’s roman. Goede literatuur slaagt er altijd in ontreddering, onbehagen, vertwijfeling, pijn, worsteling en verval te tonen, bitter zoals die kan zijn, zonder de verzachtende coating van het sprookje. Dat geldt zeker voor Bonita Avenue, aan feelgood doet hij niet.

Bij hiërarchische uitspraken over de literatuur galmt altijd de stem van de verzonken schrijver en mulischiaanse denker Wessel te Gussinklo in m’n hoofd. Compositie is het hoogste, weet hij. Ik heb dat nooit weersproken, tot dusver, omdat zijn stelling een prettig alternatief is voor de lustig doorgekwekte opvatting dat ‘de stijl’ het belangrijkst is. Natuurlijk, mooie zinnen, het juiste woord op de juiste plaats, ritme en klank dragen sterk bij tot de fysieke huivering bij een trefzeker geschreven tekst. Zo kan ik doorgaan, over het belang van een verhaal dat ertoe doet, de kracht van een origineel idee, en meer.

Maar zonder onvergetelijke personages gaat het niet – dát is het hoogste. Dat is wat mij betreft de grootste kracht van Bonita Avenue. Het zou mij niet verbazen als de populariteit van al die dvd-series, van The Sopranos, The West Wing, The Wire, noem ze maar op, drijft op één allesbepalend verlangen van de kijker: de ander tot in de haarvezel, het bloedvat en de geringste zenuwtrek te leren kennen. Niet zozeer, zoals de waarde van fictie doorgaans wordt uitgedrukt, om een parallel leven te kunnen leiden. Juist in onze veranderlijke tijd zonder al te veel bakens is de kans in het werkelijke leven klein op zo’n persoonlijke, op maat gesneden kennismaking met de ander. Daar ligt de kans voor de trage klok die literatuur heet, een kunstvorm die daarnaast nog zoveel meer te bieden heeft dan dvd-series.

Blijft de vraag: wat maakt personages onvergetelijk? De Oud-Griekse held was meestal een strijder – zoals Sigerius dat op zijn manier ook is. Maar de homerische helden waren edel, met welhaast goddelijke eigenschappen toegerust. Bij een moderne held kun je dat gelukkig vergeten. Hij is menselijker dan je wist, ooit voor mogelijk hield, dan je lief is. Hoe wonderlijk hun namen bij kennismaking ook zijn, van Mickey Sabbath, Seymour Levov tot Siem Sigerius, al snel nestelen ze zich met hun bedoening voorgoed in je hoofd. In de feelgoodliteratuur die nu in zwang is, draait het om platte herkenning van het zelf doormaakte, iedere vorm van transcendentie ontbreekt. Buwalda’s pen schept daarentegen herkenning van het onbekende; zijn helden zijn niet de mensen die je wilt zijn, maar degenen die je vreest te zijn – wezensvreemd en tegelijk nabij. Altijd zijn ze je een stap of een levensfase vooruit. Van zulke eeuwige kostgangers moet de roman het hebben.