Lectori salutem. en mijn verontschuldigingen voor het ongemak. weliswaar kozen ook de romeinen voor hoofdletters, maar dat was uit gemakzucht, omdat het met de capslock aan, vanwege de rechtlijnigheid, nu eenmaal makkelijker letters hakken was in ’t parisch marmer. maar gemakzucht is niet mijn motief. evenmin mag ik als excuus aanvoeren dat ook in onze tijd plaquettes en heimweestenen bestaan, die passanten om stilstand bidden in desperate kapitalen.
nee hoor, ik heb een nobeler motief: het is het louter omwille van louis, het subject van deze laudatio, dat ik nu eens niet wil priegelen als een bedeesde jongeling, maar in uw oog schreeuw in bozig bovenkast. over louis later meer; voor nu verzoek ik slechts om uw coulance.
of wacht, laat ik u de hand reiken. laat ik, voordat ik straks gewichtiger grond betreed, eerst een waargebeurd verhaal vertellen, een anekdote, nee, een antidotum, opdat uw oogspier in de tussentijd wennen moge aan het schrille van dit lettertype – ongeveer zoals een gezagvoerder tijdens een nachtelijke vlucht, bij het inzetten van de landing, eerst de lichten dooft, opdat de ingezetenen, mocht het later komen tot neerstorten en noodzaak tot het vinden van uitvluchten, reeds geaccommodeerd zijn aan de duisternis.
wen er dus maar aan. ik beloof u dadelijk een teken te geven dat de kuur over is en we het eigenlijke onderwerp hebben bereikt. het teken luidt ‘hors concours’.
wel, eerst dat verhaaltje dan.
op 28 maart 2010 verliet de 62-jarige marja van der toorn haar tweekamerflat in ’s-gravenhage om haar hondje uit te laten. marja vermocht niet meer te wandelen. ze was ooit zeer obees geweest, totdat ze gediagnosticeerd werd met suikerziekte. toen viel ze zeventig kilo af, maar bleef ze obees. haar knieën waren geknakt onder het gewicht van haar eigen ik. ze bewoog zich voort in een wankel elektrisch karretje. vol zelfspot en zonder weemoed hobbelde ze over de stoep. ‘moet je nagaan,’ zei ze wel eens tegen zichzelf, ‘zeventig kilo speklappen passen niet eens in een doorsneevriezer.’
soms, als ze op straat werd bespot, ging ze in gedachten naar de tijd dat haar lijf nog volstrekt werd liefgehad. de dagen dat ze zong. marja was de dochter van een jazzpianist en een hawaï-gitariste. zelf was ze niet onmuzikaal. in haar wagentje, op straat, neuriede ze graag de deuntjes van destijds. en op een dag zong ze het wijsje dat hoort bij de volgende woorden:

wij zijn dol op de merelswe motten geen kerels> wij motten geen kerels> wij beschermen de diertjes> de miertjes, de piertjes> in onze natuur
men zegt dat het snoer van de hond verstrikt is geraakt tussen de wielen van haar scootmobiel. in elk geval is haar wagentje gekanteld. marja brak haar heup, kreeg in het ziekenhuis, terwijl ze geopereerd werd, een hartinfarct, waarna ze kunstmatig in een sluimertoestand gehouden werd, tot ze – net toen de artsen zeiden dat het al beter ging – het leven verliet op de paasochtend van 2010 om 10:05 uur.
die avond bracht het achtuurjournaal een kort item over marja. veel te kort om uitvoerig stil te staan bij haar carrière van vijfenveertig jaar en haar tienduizend optredens. of bij haar gloriedagen met the ladybirds en later met vin and the cardinal queens; bij haar stille flirt met homoseksualiteit in een song als ‘de wandelclub’(later viel het kwartje bij de mensen: ‘wij zijn zonnige zussen/ wij zijn niet te kussen/ dat is onhygiënisch/ onhygiënisch, in onze natuur’). of bij het feit dat ze zichzelf tot ‘sugar’ had herdoopt, omdat ze zo snoepziek was, en ook ‘lee hooper’, omdat de manager van haar idool billie holiday ook zo heette.
we zagen alleen hoe ze kaal was en zwaar en wanstaltig, ontdaan van fraaie gêne; hoe ze in 2001 trouwde met een vrouw, als eerste vrouwelijke artiest; daarna haar neergang, haar rolstoel, haar karretje. honderd seconden.
diezelfde paasdag bracht het journaal de dood van nog iemand anders: de leider van de extreem-rechtse afrikaner weerstandsbeweging, eugène terre’blanche. eugène kreeg 6 minuten en 37 seconden. en alsof de duvel ermee speelde: ook de beste essayist van nederland verliet ons die dag. voor hem 16 seconden.
ik zou dat nooit zo precies hebben geweten zonder de stopwatches van de hollandse stukjesschrijvers. zij wezen hun lezers in die dagen bijna allemaal, als bij afspraak, op het onrechtvaardige verschil in aandacht (dat wil zeggen: alleen op het verschil tussen de essayist en de zangeres – dat een rechtse politicus zo lang het scherm mocht vullen, werd allang gezien als fait accompli).
een bloemlezing:
‘het nos journaal besteedde zondag tien luttele seconden aan de dood van essayist rudy kousbroek,’ schreef jean-pierre geelen, ‘waar het gelijktijdige heengaan van schnabbelzangeres sugar lee hooper een lang en vet “peer ulijntje” mocht worden’.> ‘ja, de dood van kousbroek werd vermeld,’ schreef theodor holman, ‘maar groter nieuws was het feit dat sugar lee hooper was gestorven, […] een dikke kale benedenmaatse zangeres, die haar gebrek aan talent maskeerde door zielig neurotisch zelfrelativerend te doen over haar vrouwvijandige uiterlijk.’> ‘een ultrakort item over de dood van herman rudolf kousbroek,’ schreef henk steenhuis, ‘om daarna langdurig stil te staan bij het overlijden van de zangeres sugar lee hooper, een opgeblazen kikker van geen enkele betekenis.’> ‘tijdens het nos journaal op eerste paasdag werd slechts kort stilgestaan bij de dood van rudy kousbroek die ochtend,’ schreef gerry van der list, ‘maar een andere overleden cultuurdrager werd uitgebreid uitgezwaaid.’> ‘rudy kousbroek zou sarcastisch gelachen hebben,’ wist frits abrahams, ‘als hij gehoord had dat het nos journaal zondag meer aandacht besteedde aan de dood van de zesderangszangeres sugar lee hooper dan aan de zijne.’>
een dikke, kale, benedenmaatse, opgeblazen, zielige, neurotische zesderangs kikker – ik vond haar zelf ook niet zo goed, maar was dit niet een wel erg cru resumé van een vrouw aan wier bed nog gerouwd werd? het leek even alsof de schrijvers het marja persoonlijk kwalijk namen dat ze synchroon met de essayist was heengegaan. alsof het haar schúld was.
wat was hier gebeurd?
dit was oud zeer dat recent vernieuw werd. dit was ongetwijfeld oprechte walging om het feit dat in holland alles wat uitmuntend is altijd marginaal moet blijven. terwijl het marginale talent, de lelijkerds, de schreeuwlelijkerds, de capslockbrullers, in de spotlights mogen staan. hollandse hartstocht voor de middenmaat – had niet juist onze essayist hier herhaaldelijk op gewezen, het effectiefst misschien wel in zijn krantenstukje ‘une langue de bois’, zo effectief omdat het in le monde stond? de woede werd extra gevoed door recente politieke ontwikkelingen: die maakten de journaaluitzending tot een voorafschaduwing, een proefproces.
de ombudsfunctionaris van het journaal, guikje roethof, maakte er een zaak van. ‘misschien,’ concludeerde guikje voorzichtig na een intern onderzoek, ‘wreekt zich hier dat nos nieuws wel beschikt over redacties binnenland, buitenland, den haag en economie, maar niet over een kunstredactie of een wetenschapsredactie.’ een terechte observatie. maar afdoende oplossing voor die unisono cri de coeur van de stukjesschrijvers?
aan die vraag moest ik denken toen de gids mij het mandaat gaf om de beste levende nederlandse essayist aan te wijzen. een wreed mandaat.
ten eerste: als ik deze opdracht zou aanvaarden, zou ik mijzelf meteen hors concours plaatsen voor de titel – alleen politici mogen de onkiesheid vertonen om grijnzend op zichzelf te stemmen – en dat zou wrang zijn, juist omdat ‘ik’ en ‘mijzelf’, toch zeker sinds michel, de themata par excellence zijn van de essayist.
ten tweede, omdat we allemaal, en zeker de lezers van dit tijdschrift, heus best wel weten wie er tegenwoordig de beste nederlandse essayist is. moest ik een open deur intrappen? hier viel geen eer aan te behalen.
‘oudste man van nederland overleden’, lees je een paar keer per jaar in de krant. maar zelden: ‘nieuwe oudste man van nederland’. dat is logisch, want het duurt altijd even voordat is uitgezocht wie de nieuwe oudste man is. maar als de beste essayist overlijdt, staat de nieuwe meteen klaar. ‘beste essayist’ is een geheel andere discipline dan ‘oudste man’.
en die nieuwe heet, zoals u best weet, niet joost of bas of roel (hoewel alle drie zeer warm), maar anneke. om heel veel redenen: om haar zelfspot; om haar vermogen tot ontzag; om de altruïstische wijze van haar navelstaren; vanwege het niet-liefelijke en het heerlijk bittere van haar navelpluis; vanwege hoe ze in een van haar essays het woord ‘kerstbalscherf’ hanteert.
maar dat wist u en waarom zou u een blad willen lezen dat u naar de bekende weg wijst? de trofee moet naar iemand anders. maar och, geloof me, ik ben zo slecht in bewonderen.
dat ik het mandaat heb aanvaard, komt puur door die oude journaaluitzending. hoe zou je nu kunnen voorkomen, vroeg ik me af, dat die nieuwe beste essayist straks hetzelfde overkomt en gepasseerd wordt ten gunste van een zangeres of rechtse politicus?
wat zei u? ja precies: deze persoon zou natuurlijk de eigenschappen in zich moeten verenigen van zowel een eugène, een sugar lee als een rudy. zo iemand zou een flinke boost geven aan het genre en de nare onbalans tussen schreeuwlelijkerds en bedeesden in één veeg herstellen.
daarom stelde ik, in naam der essayistiek, het volgende profiel samen: we zoeken een dikke, erudiete, rechtse man met zelfspot, die bedreven is in priegelwerk, maar onbevreesd is om harde noten te kraken in capslock.
maar waar vond je zo iemand?
enkele jaren geleden, toen ik de ambitie had opgevat om later, als ik groot zou zijn, groot te zullen zijn in de essayistiek, bezocht ik ter beroepsoriëntatie wel eens avonden in debatcentra. u kent ze, de avonden waar soms het woord ‘kwijnend’ valt en waar heimwee klinkt naar de jaren zeventig en tachtig, de glorietijd der dagbladen, toen stukjes nog stukken mochten zijn. avonden waar wordt voorgesteld om voortaan ook tweets en columns maar te laten meetellen als essay, zodat het in ieder geval qua volume nog wat lijkt met het genre.
tijdens een van die avonden stuitte ik op een raadsel. ik nodig u graag uit om het op te lossen; mij is het nog niet gelukt.
lang geleden maakte montaigne van ‘ik’ het onderwerp van de essayistiek. dat werd het genre van zelfonthulling. op dit moment leven we in misschien wel het meest ikkerige tijdperk ooit; een tijdperk van autobio en zelfonthulling. raadsel: terwijl ‘ik’ als subject floreert, kwijnt het genre dat over ‘ik’ gaat. rara.
ik geef u nu twee antwoorden in aanbouw.
antwoord één: ‘uw raadsel klopt niet: het genre kwijnt helemaal niet. zie bijvoorbeeld sloane crosley, bestsellerauteur uit new york. zij zet “essays” op de cover zonder angst voor afhakers. ze is pijnlijk zelfonthullend (en daarbij bijna even grappig als david sedaris – bijna, gelukkig, want zodra een essayist al te grappig wordt, is hij af). het kan dus: essays en succes.’
‘ja, maar, dat is amérika.’ ‘nee hoor, want wij hebben toch ook esther gerritsen.’dan nu antwoord twee (het beste, vind ik zelf): ‘het raadsel klopt niet: we leven helemaal niet in tijden van zelfonthulling.’‘ja, maar, kijk dan naar het succes van autobio-literatuur. of naar facebook: daar zijn dagelijks 750 miljoen mensen bezig om zichzelf te onthullen.’‘haha! dat is quasi-zelfonthulling. iedereen práát over zichzelf; maar niemand toont zijn ik. op facebook vindt iedereen alles altijd leuk.’‘dat is toch prachtig!’‘zeker, maar noem het geen essayistiek. dit is onthullen zonder te onthullen, zonder een centje pijn. en juist dit schreeuwerige nietszeggen, deze doffe blijheid, dit mierzoete mooiweerspelen, is de grootste vijand. dit is anti-essayistiek, dit is… suikerziekte.’
het aardige van dit tweede antwoord is dat het ons via een omweg kan vertellen wie de beste essayist van nederland is. want als suikerziekte inderdaad het euvel is, zou onze kandidaat het tegenovergestelde moeten zijn van een zoetekauwerige pleaser. maar waar vind je zo iemand?
‘godverdomme,’ schreef louis op 17 augustus 2011 om 12:04 uur op facebook. en: ‘wat een kutdag!’ dit alles in capslock.
louis bestaat en is top. hij werd geboren in beverwijk, op 13 juli 1949. louis nanet heet hij voluit. eigenlijk louis seyen, maar voor die man is hij bang – de enige voor wie hij bang is. nanet is een obese, bloedhoestende man met een walrussnor boven de wanstaltige vetkwabben van zijn onderkin.
google hem eens.
dit is een man die zegt wat hij denkt. volks. maar erudiet. en elitair: hij kent de wegen en de cafés en de namen. hij is rechts maar zijn boezemvriend is een marokkaan. hij heeft vrijers en vleiers en paranimfen. tot zijn vrienden behoren atte jongstra, charlotte mutsaers, gerrie, erik lindner, frans timmermans, joost de vries, kees ’t hart en samuel vriezen.
want hij zegt wat zij niet durven. ‘godverdomme’, bijvoorbeeld, en: ‘wat een kutdag.’
zelf beweert hij dat hij dichter is, maar ik herken een essayist als ik er een zie. louis, koning van de capslock, is de beste remedie tegen suikerziekte. als hij schrijft ‘er is maar een persoon hier op facebook die er echt toe doet en dat ben ik’, weet alleen ik hoezeer dat klopt.
louis, jij die de hoofdletter weer teruggaf aan de elite: je hebt gewonnen. en daarom, ouwe trekhaak, is bovenstaande zuil van trajanus helemaal voor jou opgericht, ad declarandvm qvantae altitvdinis mons et locvs tantis operibvs sit egestvs.