Afgelopen seizoen draaide er een curieuze film in de bioscopen. Lang en gelukkig van regisseur Pieter Kramer is een wild sprookje van eigen bodem, met een ratjetoe aan bekende figuren die elk een verrassende draai hebben gekregen. Het Roodkapje dat door de film huppelt is een giechelende bakvis van een jaar of vijftig. De wolf die haar verleidt een stoere motorjongen die stiekem jankerige gedichten schrijft. Een zenuwachtig nerd-meisje draagt de naam Assepoester, de koopzieke zussen die haar kwellen heten Paris en Hilton. En de fee die Assepoester naar het bal helpt is een mollige vent in een wit gewaad met een toverstokje uit de feestwinkel.

Lang en gelukkig won diverse publieksprijzen op het Nederlands Film Festival, en een Gouden Kalf voor het kleurrijke aanzien van de kunstmatige sprookjeswereld, maar een bioscoophit was het niet. Voor een deel van de bezoekers is de film (en de dvd) vooral een tastbare herinnering aan de gelijknamige theatervoorstelling uit 2007, waar deze op is gebaseerd. Het was deze familievoorstelling van het Ro Theater waar Pieter Kramer geschiedenis mee schreef.

In het Nederlandse theaterlandschap heeft Kramer maar een bescheiden plek. Hij wordt niet in één adem genoemd met Grote Regisseurs als Ivo van Hove, Johan Simons, Alize Zandwijk en Theu Boermans, die in binnen- en buitenland naam hebben gemaakt met hun eigen interpretaties van klassieke drama’s. Het werkterrein van Kramer is daar misschien te divers voor; naast toneelvoorstellingen bedenkt en regisseert hij films en dramaseries, en bij het Ro Theater maakt hij docudrama’s voor de lokale televisie met acteurs en Rotterdamse amateurs. De serieuze pers waardeert vooral de komische kant van Kramers toneelproducties: de hilarische verkleedpartijen, de bordkartonnen decortjes en het energieke spel van de acteurs die zich uitleven in slapstickgevechten, geestige oneliners en smartlappen-met-een-knipoog. Niet voor niks is Kramer ‘de man achter’ Theo & Thea, en de regisseur van de geestige nepdocumentaires van Arjan Ederveen, en van de campy speelfilms Ellis in Glamourland en Ja Zuster Nee Zuster.

Maar achter het vrolijke oppervlak van zijn theatershows gaat een bewonderenswaardig vakmanschap schuil. En wat Kramers voorstellingen boven de middelmaat uittilt, en zo uniek van toon maakt, is zijn kijk op het leven en de mens. Die is voelbaar in elk kleurrijk tafereel, en zorgt ervoor dat zijn bedenksels behalve grappig ook zwaar ontroerend zijn. Moord in de Kerststal, zijn meest recente familievoorstelling, die de afgelopen winter langs uitverkochte grote zalen toerde, bevatte een aantal scènes die sommige bezoekers de tranen over de wangen deden biggelen. De hoofdpersoon van deze kerstmusical was het tegenbeeld van de gladde en smakelijke, showdansende stemvirtuozen die de doorsnee Van den Ende-productie bevolken. Over het toneel schommelde een omvangrijke dame op leeftijd in een bruin mantelpak met een bijbehorend hoedje op haar grijze permanent. De buitenmaats loep die uit haar ceintuur stak, verraadde haar professie. Het was mevrouw Agatha Christie, belichaamd door acteerreus Jack Wouterse. Kramer liet de beroemde schrijfster zélf in een moordmysterie belanden, dat zich afspeelde in de herberg waar ook Jozef met zijn hoogzwangere Maria aan zou kloppen.

Dit mixen van verhalen die eigenlijk niets met elkaar van doen hebben, is een traditioneel Engels theatergenre: de zogenaamde ‘Christmas pantomime’. Samen met zijn tekstschrijver Don Duyns verdiepte Kramer zich in dit genre, dat vaste ingrediënten heeft als travestierollen, publieksparticipatie, gebruik van bekende liedjes met nieuwe teksten en ondeugende, soms actuele grapjes die alleen de ouders snappen terwijl de jongste bezoekertjes zich vergapen aan het spektakel. Er zijn in Nederland al eerder pogingen gedaan om deze specifieke vorm van theater een eigen vertaling te geven. Maar de reden dat Pieter Kramer zo overtuigt met de drie familievoorstellingen die hij de afgelopen jaren bij het Ro Theater op poten heeft gezet (achtereenvolgens Lang en gelukkig, Snorro en Moord in de Kerststal) is dat hij de wetten van het genre respecteert, maar het tegelijkertijd een voertuig maakt voor de beelden en figuren uit zijn innerlijke universum. De ratjetoe van de Christmas pantomime past goed bij Kramers gewoonte om vrijelijk uit de hoge en de lage kunsten te putten. Popliedjes, sprookjesthema’s, taferelen uit de barokke schilderkunst, filmhelden, televisietypetjes, undergroundkunstenaars, je kan het allemaal terugvinden in zijn familievoorstellingen. Het hoogtepunt van zijn mixagekunst was de uitzinnige versie die Arjan Ederveen – een vaste hoofdrolspeler in en medebedenker van Kramers familievoorstellingen – gaf van Nirvana’s ‘Teenage Wildlife’, waarbij Ederveens boze stiefmoeder een gothic pruik opzette en een elektrische gitaar omhing, en de boswachters uit het sprookjesbos de drumpartijen van het popnummer uitvoerden op een paddenstoel uit het decor. Een woest, anarchistisch tafereel waarin de rood-witte paddenstoel waar zojuist nog kindertjes in konijnenpakjes omheen huppelden, ineens als een hallucogeen transformatiemiddel verscheen.

Kramers Agatha Christie was een uitvergroting van het beeld dat we van een oude schrijfster hebben: een slecht geklede, verstrooide schommeltante met in haar handtas een flaconnetje sterkedrank. Maar waar een travestierol in een komische voorstelling vaak niet meer is dan een lompe vent in een jurk met een schreeuwerig hoog stemmetje, ontroerde de Agatha Christie van Kramer door de oprechtheid waarmee de kwetsbaar acterende Jack Wouterse haar een zekere levensmoeheid gaf. Dwars door alle grappen en grollen heen zag je haar twijfel aan de kwaliteit van haar eigen werk, haar eenzaamheid en de vertroosting die ze zocht in de slok uit haar zakflacon.

De vrolijke eind-goed-al-goed-mentaliteit van de Engelse Christmas pantomime kreeg van Kramer een opvallende slinger naar de andere kant. Terwijl het kindeke Jezus in de kerststal-themakamer van de herberg in een geweldige slowmotiongeboorte ter wereld kwam, het moordmysterie zijn ontknoping naderde en diverse dolende zielen – waaronder de os en de ezel – elkaar de liefde verklaarden, beleefde de oude mevrouw Christie haar allerlaatste avontuur. De duizelingen die ze telkens had gevoeld, bleken de voorbode van haar levenseinde. Ze steeg letterlijk ten hemel, via een verwisselingstruc in de aandoenlijk knullige houtje-touwtje-aanpak van Kramer waarbij het publiek de constructie volledig doorziet (het was niet Jack Wouterse maar een pop die werd opgehesen) en zich toch kinderlijk laat verbazen door de magische truc. Maar nog magischer was de vermeerdering van Agatha Christies gestalte die haar overgang naar het eeuwige markeerde. Een vast onderdeel van Kramers familievoorstellingen is de bijdrage van een tiental jonge kinderen. Zij worden tijdens de tournee geleverd door de plaatselijke balletscholen die met hen een aantal voorgeschreven, eenvoudige dansjes instuderen. Een slimme manier om publiek te genereren op speelplekken in het land, maar ook om ontroering op te wekken: het is onmogelijk om niet vertederd te raken door de konijntjes uit het sprookjesbos in Lang en gelukkig, de superhelden in minivorm uit Snorro, en de ronddraaiende sterretjes uit Moord in de Kerststal. Bij de sterfscène van Agatha Christie verscheen de kinderschare op het toneel gekleed in háár outfit, inclusief grijs permanentje en vergrootglas-in-de-broekriem, maar met een stel vleugeltjes op de schouders. De oude mevrouw werd omringd door piepkleine versies van zichzelf, een verbeelding van haar laatste duizeling – ze zag tiendubbel – maar ook van het feit dat de beroemde schrijfster na haar dood nog voortleeft. Een troostender tafereel was er in het afgelopen theaterseizoen niet te vinden. Kramer verzachtte het vooruitzicht van de dood: de levensmoeheid van de stervende werd opgeheven door de springerigheid van de kinderen, en even later werd er doorgedanst en -gezongen in een kitscherige hemel waar Christie, nu ook met vleugels, al haar vrienden uit de voorstelling weer tegenkwam. Maar de vertienvoudiging van Christie bevatte ook een mystieke gedachte, die voorbijgaat aan de christelijke voorstelling van het ‘hemelen’. Het was alsof de grote vrouw zich ‘opdeelde’ in de kinderen. Alsof Kramer met deze vermeerderingsdood liet zien hoe de energie (de kern of voor mijn part de ziel) van een bijzondere persoon overstroomt in degenen die hem/haar omringen, een proces dat niet ophoudt bij de dood.

In de oprechtheid waarmee Jack Wouterse de schrijfster speelde, klonk een echo door van zijn eigen persoonlijkheid. Kramer maakt bij zijn familievoorstellingen op een bijzondere manier gebruik van de verrassend heterogene verzameling acteurs, zangers en cabaretiers die hij voor deze producties bij elkaar brengt. (Het is veelzeggend dat de film Lang en gelukkig op het Nederlands Film Festival een prijs kreeg toegekend voor de gezamenlijke prestaties van de gehele cast.) Terwijl ze zich uitleven in verkleedpartijen en absurde uitvergrotingen, tonen ze zichzelf ook van een heel kwetsbare, bijna naakte kant. De oudere actrice die Roodkapje speelt mag het meisje zijn dat ze nog altijd van binnen is. De dikke acteur-op-leeftijd die doorgaans alleen bijrollen speelt, schittert in een hoofdrol als homoseksuele prins, met een zachtmoedigheid die we niet eerder van hem zagen. De brutale, anarchistische performer die het doorgaans moet hebben van de vette overdrijving, speelt in Snorro een gemaskerde actieheld die onzeker is over zijn identiteit en zijn rol in het bestaan. Kramer gebruikt de archetypische helden en heldinnen uit onze collectieve verbeelding om er de mensen tegenover te zetten bij wie hij zich het meest thuis voelt: de dolende zielen, eenzame randfiguren, personen die moeilijk een plek vinden in een geordende samenleving, zich onthand voelen met hun eigen lichaam of met hun onorthodoxe liefdesleven.

‘Niet zeggen dat ik Snorro ben,’ zegt Dick van den Toorn herhaaldelijk in Kramers familievoorstelling, als hij de cape, de zwarte hoed en het masker aantrekt van de Spaanse televisieheld die een dubbelleven leidde. Die uitspraak is geestig omdat zijn vermomming zo doorzichtig is, helemaal omdat de kleine, mollige Van den Toorn een vrij herkenbaar postuur heeft. Zorro’s transformatie van onopvallende rijkeluiszoon in degenzwaaiende actiefiguur is in Snorro een kinderfantasie die het jeugdige publiek overtuigt en hun ouders terugbrengt naar de helden uit hun eigen kindertijd. Er zit in de voorstelling een duizelingwekkende acrobatische vechtpartij waarvoor Kramer vanachter het decor een getrainde stand-in laat opduiken, een verwisseling die niet helemaal soepel verloopt, en daarmee een theatrale knipoog is naar de gladgestreken illusies van de filmindustrie. Maar de ontroering van deze would-be held die in zijn dagelijkse leven door geen vrouw wordt opgemerkt, schuilt in de met klem gefluisterde opdracht ‘Niet verder vertellen dat ik Snorro ben’. Het is óók een opdracht aan het publiek, dat medeplichtig wordt gemaakt aan zijn droom van een groots, meeslepend leven. En Kramer brengt de deftige toneelkunst terug tot de samenzwering van de traditionele poppenkast, waarbij het publiek de opdracht krijgt geheimen te bewaren en figuren luidruchtig te waarschuwen als er een boosdoener achter hen opduikt.

Bij Pieter Kramer wordt theater weer volksvermaak: plat en boerenslim tegelijk, knullig en toch magisch, heerlijk voorspelbaar en tegelijk vol onverwachte wendingen. De momenten dat het publiek mee moet doen door iets te roepen of te zingen, dat er in de zaal mensen worden geronseld om het bal te bevolken of om het onderdrukte volk te verbeelden, zorgen voor opwinding en chaos, zo uitgekiend snel laat Kramer ze voltrekken. In een interview vertelde hij ooit over de jeugdervaring die aan de basis ligt van zijn plan om het genre van de familievoorstelling nieuw leven in te blazen. Als kind ging hij met zijn ouders mee naar het theater, en hij herinnert zich niet alleen de magie van de mooie decors en kostuums, maar vooral ook het fijne gevoel dat hij kreeg doordat de volwassenen om hem heen zo moesten lachen. Als grote kunst zullen zijn toneelcreaties de geschiedenis niet in gaan, en over de geweldige teksten van de liedjes en de onderonsjes met het publiek zal geen literatuurvorser zich buigen. Pieter Kramer maakt theater dat je moet beleven, samen met kinderen of neefjes en nichtjes, met opa’s en oma’s of met de vrolijke buurman. Het is theater dat een groot saamhorigheidsgevoel oproept, en dat onderstreept wat de waarde is van die ene, gedeelde avond toen de os verliefd werd op de ezel, Snorro zijn masker durfde af te zetten in het bijzijn van de vrouw van zijn dromen, en de prins van Assepoester trouwde met zijn kamerheer.