In het land waar de cultuur van het maaiveld heerst, waar de klassiekers en grote namen eerder op verguizing dan verering kunnen rekenen, is het niet eenvoudig de spelbepalers aan te wijzen in deze of gene discipline. Het is misschien typisch Nederlands dat een van de invloedrijkste personen in de Nederlandse politieke wetenschappen niet als zodanig bekendstaat in de academische wereld en ook daarbuiten bijzonder weinig bekendheid geniet. ‘Wie?’ is de standaard reactie als je met de naam Arend Lijphart op de proppen komt. Niettemin is Lijpharts werk van blijvende relevantie voor eenieder die de complexe Nederlandse politieke cultuur wil doorgronden. Het werpt ook een bijzonder licht op de gepolariseerde verhoudingen van vandaag de dag.

Zijn relatieve onbekendheid heeft misschien iets te maken met het feit dat Lijphart de meeste van zijn tijd in de Verenigde Staten heeft doorgebracht, waar hij nu nog immer verblijft als emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Californië. In 1963, op 27-jarige leeftijd, promoveerde Lijphart aan de Yale University met een proefschrift over de dekolonisering van Nieuw-Guinea. Vijf jaar later zou hij zijn klassieke studie publiceren over het Nederlandse politieke systeem, getiteld Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek[^1]. Deze studie beschrijft het ontstaan van de verzuiling in het begin van de twintigste eeuw en de ondergang van dit systeem van machtsdeling in de jaren zestig, met de opkomst van Nieuw Links. Voor degenen die onbekend zijn met de terminologie: de Nederlandse samenleving was lange tijd sterk gesegmenteerd, katholieken, protestanten, liberalen en socialisten hadden ieder hun eigen ‘zuilen’: eigen kranten, radio en later televisie, eigen politieke partijen, eigen vakbonden, een eigen sportschool en kleuterklas, een eigen bakker of melkboer. Kortom, het hele sociale en politieke leven was opgedeeld in deze levensbeschouwelijke complexen. De pacificatie, aldus Lijphart, was een soort pact dat in het begin van de twintigste eeuw gesloten werd door de elites van de verschillende ‘zuilen’ om deze principiële verschillen zo veel mogelijk onder controle te houden, en zeer zakelijk het land te besturen, in onderling overleg. Lijphart identificeerde daartoe een zevental politieke spelregels:

1) Zakelijke politiekPolitiek is gericht op besturen, het is pragmatisch en resultaatgericht.

2) Pragmatische verdraagzaamheidDe meerderheid drukt niet zonder meer zijn mening door, maar komt tegemoet aan bezwaren van de minderheid. Bij niet-onderhandelbare onenigheid is wegkijken en/of ‘agree to disagree’ de formule.

3) TopconferentiesDe allerbelangrijkste vraagstukken worden in topconferenties achter gesloten deuren behandeld.

4) EvenredigheidBij de verdeling van middelen geldt de regel van evenredigheid: subsidies worden gelijkmatig over de facties verdeeld.

5) DepolitiseringHet depolitiseren en neutraliseren van ideologische tegenstellingen door het zich verschuilen achter complexe bestuurstaal, of door uitbesteding van besluitvorming aan experts, aan de rechterlijke macht (juridisering) of de markt (economisering).

6) GeheimhoudingTijdens het onderhandelings- en besluitvormingproces treedt men zo min mogelijk in de openbaarheid. Tweede Kamerleden, academici en journalisten stellen zich ‘verantwoordelijk’ op, houden gevoelige informatie achter en depolitiseren zelf ook.

7) De regering regeertDe regeerbaarheid van het land is het grootste goed. In ruil voor een dociele opstelling houdt de regering rekening met de oppositie, zie ‘evenredigheid’ en ‘verdraagzaamheid’.

Het bovenstaande is de klassieke consensuscultuur die zo bekend is dat zij haast een cliché is geworden: het schipperen en de boel de boel laten, de dialoog, het zoeken naar draagvlak, de technocratische achterkamertjespolitiek, de onbegrijpelijke bestuurderstaal, de immer constructieve houding van de oppositie, in het kort: de Haagse mores. Tegelijkertijd geven de spelregels, in hun uitgesprokenheid een vrij ondemocratisch beeld van verzuilde technocratische achterkamertjespolitiek. Het werd door Lijphart en velen met hem echter als een noodzakelijk en nastrevenswaardig model van machtsdeling gezien in een door en door verdeelde maatschappij.

In de jaren zestig kwam dit systeem echter steeds meer onder vuur te liggen. Een nieuwe generatie kwam in opstand tegen het paternalistische karakter van de verzuiling. Op de achtergrond speelde een zeer snel proces van ontkerkelijking, terwijl ook individualisering, modernisering en groeiende welvaart leidden tot het uiteenvallen van de oude structuren. De studie van Lijphart, die het oude regime legitimeerde, functioneerde ironisch genoeg juist als een hulpmiddel voor diegenen die dit wilden bestrijden. Lijpharts heldere uiteenzetting van verzuiling en pacificatie gaf de democratische revolte van de jaren zestig en zeventig een helder omlijnd idee van haar vijand, die in al haar alomtegenwoordigheid anders moeilijk te identificeren zou zijn geweest. De studie van Lijphart werd tegelijkertijd ook het brandpunt van een inhoudelijke en academische strijd, waarbij felle aanvallen werden gelanceerd door de nog jonge Meindert Fennema en Siep Stuurman. Zij beschuldigden Lijphart ervan een verkeerd beeld van de verzuiling te scheppen. De elites waren namelijk niet enkel een soort verlichte crisismanagers en conflictoplossers, die de verdeeldheid in de samenleving probeerden op te heffen. Nee, zij waren juist degenen die de verzuiling in stand hielden, via hun kranten, omroepen en zuilstructuren. De pacificatie was volgens Fennema en Stuurman een controlesysteem, een manier voor de verschillende elites om samen de maatschappij eronder te houden. De critici hadden hierin natuurlijk grotendeels gelijk. Het zou bij nader inzien realistischer zijn om de spelregels van Lijphart te begrijpen als een soort machtstechnieken die ertoe dienen om een bestaande bestuurlijke consensus in stand te houden en te bewaken. Het depolitiseren en accommoderen dient zo de politieke stabiliteit te vergroten. Goed, sindsdien is er nog veel over de verzuiling geschreven, waarbij verschillende historici en politicologen elkaar veelvuldig in de haren zijn gevlogen over de precieze duiding van de term. Maar dat is voer voor specialisten. Het gaat ons hier om de hedendaagse relevantie van Lijpharts studie, en die is terug te voeren op wat in de titel wordt beschreven als de kentering in de Nederlandse politiek.

Zoals gezegd raakt in de jaren zestig het beschreven consensusmodel in crisis, het begon plaats te maken voor een conflictmodel, met een heel andere set spelregels, beschreven door de politicoloog en naaste collega van Lijphart, Hans Daalder:[^2]

1) Ontmaskering van de ideologie van het establishment; de noodzaak van een kritische maatschappijvisie
2) Contestatie en conflictmodel
3) Zelfbeschikking aan de basis
4) Polarisatie als middel tot het vormen van een exclusieve meerderheid op basis van een eigen vast programma
5) Politisering
6) Openbaarheid
7) ‘Onmacht van het parlement’

Dit is de tijd van de opkomst van Nieuw Links binnen de PvdA, de tijd van het pamflet ‘Tien over Rood’. Een tijd waarin sociale bewegingen de verstarde normen uit de verzuiling onder vuur nemen. Waarin de PvdA probeert het verzuilde bestel op te blazen, door te polariseren en zich af te zetten tegen de confessionele partijen, bijvoorbeeld door uit te sluiten nog langer met de kvp te regeren. Als onderdeel van deze polarisatiestrategie werden schaduwkabinetten gevormd en formuleerden de linkse partijen een gezamenlijk programma, het befaamde ‘Keerpunt ’72’, dat uiteindelijk tot het kabinet-Den Uyl zou leiden.

Na deze periode van polarisering is er in het begin van de jaren tachtig weer sprake van een terugkeer naar depolitisering en zakelijkheid. Dit in de vorm van een nieuwe no-nonsense-consensuspolitiek, met als fait majeur de Wassenaar-akkoorden, die de kern vormen van wat het poldermodel zou gaan heten. Reden voor Lijphart om in 1989 zijn eerdere analyses over het einde van de pacificatiepolitiek bij te stellen: de spelregels van de consensus uit de verzuiling blijken een duurzaam en terugkerend onderdeel van de Nederlandse politieke cultuur.

Deze nuchtere no-nonsense-periode eindigt op haar beurt met de opkomst van en moord op Pim Fortuyn. Vanaf dat punt begint Nieuw Rechts aan de stoelpoten van de bestaande consensus te zagen en initieert een vergelijkbare vorm van polarisatie als in de jaren zestig, nu gericht op de ‘ontmaskering van de multiculturele ideologie van het linkse establishment’. Daarmee zijn we bij de huidige situatie met het kabinet-Rutte i aanbeland.

Dat de spelregels van de ‘oude politiek’ niet meer van kracht zijn, kwam duidelijk naar voren in de verkiezingscampagne en de kabinetsformatie, die bijna letterlijk als ‘polarisatie als middel tot het vormen van een exclusieve meerderheid’ beschreven kan worden. Nieuw Rechts heeft met zijn keuze voor het regeren over rechts, voor het ‘afbreken van de geluksmachine’, voor een beleid waarbij rechts ‘zijn vingers kan aflikken’, openlijk een koers van polarisatie ingezet. Een ander blijk van de breuk met het consensusmodel is het gebrek aan ‘evenredigheid’ en ‘verdraagzaamheid’ in de manier waarop de huidige bezuinigingen worden doorgevoerd. Het gebrek aan verdraagzaamheid uit zich in de halsstarrige weigering om in dialoog te treden, of ook maar een duimbreedte af te wijken van de ingezette koers, in de bitse vijandigheid – jegens kunstenaars en alles wat zogenaamd links is – die ostentatief tentoon wordt gesteld. Het gebrek aan evenredigheid uit zich in de manier waarop bijvoorbeeld op huurders drastisch gekort wordt, terwijl huiseigenaren bevoordeeld worden met een korting op de overdrachtsbelasting en instandhouding van de hypotheekrenteaftrek. Of in de manier waarop het milieu en het openbaar vervoer gekort worden, terwijl op asfalt niet wordt gekort. Het uit zich in de manier waarop het bedrijfsleven een korting op de winstbelasting wordt gegeven, terwijl tegelijkertijd gehandicapten worden gekort met het beroep op budgettaire noodzaak. Nog los van de morele implicaties zijn de bezuinigingen daarmee een duidelijke blijk van hernieuwde polarisatie.

We beleven dus een nieuwe kentering in de Nederlandse politiek. Het door Lijphart beschreven consensusmodel maakt plaats voor het conflictmodel, een verschuiving die natuurlijk niet absoluut en totaal is, maar relatief en onvolledig. De logica van conflict en die van consensus kunnen in verschillende hoedanigheid tegelijkertijd actief zijn: op sommige terreinen (integratie, bezuinigingen op cultuur en sociale voorzieningen) opereert de politiek via de regels van het conflictmodel, op andere terreinen (zoals de arbeidsverhoudingen) lijken regering en werkgevers nog het consensusmodel te willen aanhouden.

Het probleem van de maatschappelijke en parlementaire oppositie wordt daarmee ook gelijk duidelijk: zij opereren veelal nog in termen van het oude consensusmodel. We zien vertegenwoordigers van de cultuurwereld die nog immer op beleefde wijze aandringen op een ‘redelijk’ bezuinigingsbeleid. We zien politici uit de oppositie die proberen Wilders en het huidige kabinet zo veel mogelijk op zakelijke toon te benaderen, we zien Volkskrant-journalisten die nog immer proberen de relatie tussen de geweldsdaad van Breivik en het gedachtegoed van Wilders tot in het absurde te depolitiseren en ontkennen. We zien feitelijk een politieke en intellectuele cultuur die niet weet om te gaan met conflict.

De conclusie die we dus uit Lijpharts werk kunnen destilleren, is dat de Nederlandse geschiedenis zich laat lezen als een golfbeweging waarbij lange periodes van consensus en pacificatie van sociale tegenstellingen worden afgewisseld met kortere periodes van conflict en polarisatie. In het laatste geval wordt het hele politieke systeem opgeschud en barst er een strijd los over de vorming van een nieuwe consensus. Alles wijst erop dat we ons nu op een dergelijk punt bevinden. Wat er op het spel staat is dus niet simpelweg wie de volgende verkiezingen wint of hoe de pijn van een nieuwe ronde van bezuinigingen wordt verdeeld. Het gaat hier om een langdurige herschikking van het politieke landschap, een bredere transformatie van de politieke cultuur. Om het enigszins grof te schetsen: net zoals de opkomst van Nieuw Links in de jaren zestig een periode van vijfentwintig jaar progressieve hegemonie inluidde onder de noemer Nederland Gidsland,[^3] is met de opkomst van Nieuw Rechts de inzet van de strijd een nieuwe (rechtse?) consensus die de komende decennia normgevend zal zijn.

Maak uw borst maar nat.

Noten

1.Arend Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. Amsterdam: De Bussy 1968.

2.Hans Daalder, ‘Het Nederlandse partijstelsel in het licht van algemene modellen’, in: Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. Groningen: ru Groningen 1988, pp. 153-171.

3.Zie James Kennedy, De deugden van een Gidsland. Burgerschap en democratie in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker 2005

Merijn Oudenampsen (1979, Amsterdam) is socioloog en politicoloog. Sinds januari 2011 doet hij als promovendus onderzoek naar populisme en de ruk naar rechts bij de Universiteit van Tilburg. Hij was gastredacteur van de 20e editie van het tijdschrift Open, De Populistische Verbeelding (2010). Tevens redigeerde hij ‘Power to the people!’ Een anatomie van het populisme, samen met Justus Uitermark, Rogier van Reekum en Bart van Heerikhuizen. Hij schrijft regelmatig voor de Groene Amsterdammer, MetropolisM en Joop.nl.

Meer van deze auteur