I

Tegenover mij op mijn hotelkamer in New York zit Ian Wilson. Een lange magere man. Bleek. Haast doorzichtig. In een grijs pak. Beneden in de lounge vond hij het te rumoerig. Ik zit op mijn bed en hij zit tegenover mij in een stoel. Hij moet eerst wennen aan de kamer. Ik heb thee voor hem besteld die hij niet drinkt. Hij zit zwijgend tegenover me.

Ian Wilson (1940) is een van de mythische figuren uit de conceptuele kunst. Hij wil spreken in plaats van concrete dingen te maken. Zijn kunst bestaat uit het voeren van discussies over het absolute in musea, galeries, en de huizen van privéverzamelaars. Deze discussies worden nooit opgenomen of gepubliceerd. Een handgeschreven of getypt certificaat ondertekend door de kunstenaar vermeldt de datum en plaats van de discussie en kan worden gekocht door een verzamelaar of een museum. Ian Wilson is een van de bijzonderste mensen die ik ooit heb ontmoet. Hoewel hij zich van taal bedient is taal helemaal niet vanzelfsprekend voor hem. Hij houdt ieder woord omhoog en bekijkt het in het licht.

‘Het begon in 1968 met het woord “time”. Als iemand me vroeg wat ik deed, antwoordde ik: ik ben geïnteresseerd in het idee van tijd. Ik voerde het woord “time” op in ieder gesprek met wie of waar dan ook. Het ging niet om het woord zelf maar om de verbale communicatie die het stimuleerde. Ik werd uitgenodigd om aan tentoonstellingen mee te doen, maar ik had niets om te laten zien. Ik wilde mijn ideeën niet publiceren en ik was er nog niet klaar voor om discussies te houden. De jaren daarop zei ik in de gespekken die ik voerde op straat of in galeries en musea niet meer dat ik met “time” bezig was maar met “oral communication”. Hierdoor richtten de gesprekken zich meer op het praten zelf en het idee van gesproken kunst. De eerste formele discussie was in een galerie in New York in 1972. Het onderwerp was scepticisme. Niets was “knowable” in die discussie en ik wilde dat bewijzen.

Ik heb voordat ik met de discussies begon een paar objecten gemaakt. Eerst een schilderij. Een rood vierkant naar Malevitsj. Daarna maakte ik een paar bolvormige wandsculpturen van fiberglas. Ze hebben de kleur en structuur van de muur, ze komen bijna onzichtbaar uit de muur, ze maken geen schaduwen. Daarna begon ik met de krijtcirkels. Ik was geïnteresseerd in hun abstracte onraakbaarheid. Ik ontdekte dat over die cirkel denken en praten een grotere abstractie had dan de cirkel te reproduceren op de vloer of de muur. De cirkel kon uitgebeeld worden door het woord “cirkel” te gebruiken. Een volgende stap in het dematerialiseren van mijn kunst was me van taal te bedienen.

Ik denk dat de reden waarom kunstenaars zich bezighouden met abstractie is dat ze proberen de waarheid zo direct mogelijk uit te drukken. Natuurlijk kan de waarheid overal bestaan, niet alleen in abstractie, maar toch houden we er ons om de een of andere reden mee bezig. Het bijzondere aan abstractie is dat het iemand in staat stelt verder te gaan dan de dagelijkse dingen, het is als na in een drukke straat te zijn geweest in een stille kamer te komen… het kan verfrissend zijn… Het belangrijkste wat abstractie doet, is dat het mij in staat stelt dicht bij de waarheid te komen, het is een middel waarmee ik de waarheid van dingen kan benaderen, en ze kan beschouwen op een neutraal terrein. Door middel van taal kun je de niet-visuele wereld aanraken. Het is een eigenaardige bezigheid, ik begrijp het zelf ook niet goed. Een kunstenaar wil communiceren. Jij schrijft en ik houd me bezig met “speech”. Ik ben geïnteresseerd in de vorm van ideeën wanneer ze worden uitgedrukt, spontaan, op het moment zelf. Door de concentratie op gesproken taal als kunstvorm ben ik me er scherper van bewust dat ik als kunstenaar een deel van de wereld ben.’

II

‘Weet u waar de galerie is?’

‘Het is hier.’

‘Mag ik binnenkomen?’

‘U bent al binnen.’

‘Waar is de tentoonstelling?’

‘Dit is de tentoonstelling.’

‘Maar ik zie niets.’

(Stilte)

‘Bedoelt u dat daarginds.’

‘Ja.’

‘O.’

(Stilte)

‘Dan ga ik maar weer.’

‘Tot ziens.’

‘Tot ziens.’

Een bol, één achtste van een bol hangt tegen de achterwand van de Brusselse galerie. Het is alsof het in de muur verdwijnt of juist uit de muur tevoorschijn komt. Het is het laatste object dat de kunstenaar Ian Wilson heeft gemaakt voordat hij zijn Discussions begon. In 1966. Op de opening in de galerie in Brussel is een handvol mensen. Verzamelaars, kunstenaars. Ian Wilson komt de lange gang in gelopen. Zijn koffertje trekt hij achter zich aan. Hij heeft net in Milaan met een verzamelaar en zijn zoon een discussie over het absolute gehouden. Ian Wilson vindt dat het werk nog niet goed hangt, het maakt een beetje schaduw. Hij vraagt witte handschoentjes en een hamer, hij neemt het object voorzichtig van de muur, slaat de spijker dieper in de muur, hangt het object weer terug. De laatste hand van de kunstenaar.

‘Ik wil het hebben.’

‘Waar hangen we het op?’

‘Het object moet op een egale witte muur.’

‘We hebben geen egale witte muur.’

‘Dan maken we die.’

‘Het is een uniek werk.’

‘Als je het laat vallen bestaat het niet meer. Misschien kopen we toch beter zijn krijtcirkel. Want dat is een oneindige editie.’

‘En waarom geen discussie?’

‘De discussie in Amsterdam is al verkocht en die in Milaan ook.’

‘Er is nog een discussie te koop die hij in 1982 heeft gehouden in Parijs.’

‘Een discussie kan niet kapot vallen, kan niet verdwijnen, die is al verdwenen en die kun je overal mee naartoe nemen. Misschien is dat toch beter voor ons.’

Iets bezitten wat voorbij is, wat je niet vast kan houden, een idee. Een discussie over het absolute waar je niet bij was. Het is geen herinnering. Je moet het je voorstellen. Niets wordt iets. Door het te benoemen, door het te kopen, door het te bezitten. Niets dat iets wordt.

Op de opening praat ik met een verzamelaar. Zijn criterium is dat een kunstwerk zo groot is dat hij het in zijn eentje kan oppakken. De menselijke maat. Hij hangt geen kunst op in zijn huis. Als er vrienden komen, dan haalt hij een werk tevoorschijn. Hij gelooft dat de blik op kunst kortstondig is. Daarna moet het weer opgeborgen worden. Als je het te veel ziet merk je het niet meer op. De dingen om je heen die langzaam onzichtbaar worden. Je raakt eraan gewend, je oog neemt het niet eens meer waar. De lelijke dingen, de mooie dingen. Iets dat niets wordt. Beter niets dat iets wordt. Zodat het kan verschijnen in plaats van verdwijnen.

Ian Wilson is een beetje triest vanavond. Hij was er vandaag met zijn gedachten niet bij. Hij kan het niet geloven, hij heeft er zo veel jaren in rondgelopen, het was zijn trouwe metgezel, hij heeft zijn winterjas in de trein laten liggen.

Oscar van den Boogaard (1964) is schrijver van romans en toneel. Publiceert ook onder de pseudoniemen Emmanuel Lipp en Pearl Sweetlife (samen met Steven Van Watermeulen). Sweetlife debuteert in mei 2008 met de literaire kasteelroman Zeeduivel voor Amalia. Najaar 2008 verschijnt Van den Boogaards roman Clown vernielt loempiawagen. Oscar van den Boogaard woont afwisselend in het Beglische Sint-Martens-Latem en Berlijn.

Meer van deze auteur