Grenzen als culturele complexen

De grens in de vorm van een lijn op de kaart is de onvergeeflijke en tegelijkertijd onmisbare reductie van een complexiteit zonder welke kaarten niet functioneren. Alleen wie iets verzwijgt, kan op iets anders de nadruk leggen. Wie alles wil laten zien, laat niets zien. Definitio est negatio. Territoriale grenzen en staatsgrenzen zijn de zichtbaarste, maar vormen ook maar één soort tussen en naast vele andere. Er zijn evenveel verschillende soorten als er in- en uitsluitende onderwerpen zijn. Taalkaarten tonen ons het verloop van taalgrenzen, taaleilanden, taalgemeenschappen; bevolkingskaarten de grenslijnen en contactzones van etnische gemeenschappen; op confessionele en religieuze kaarten zien we het verloop van de grenzen van het verspreidingsgebied van religieuze en confessionele overtuigingen en riten. Elke kaart heeft steeds zijn specifieke en daarmee beperkte zeggingskracht. Het trekken en vaststellen van grenzen is het moeilijkst waar staatsterritorium, etniciteit, taal en cultuur elkaar niet dekken – en dat was in West-Europa, behalve bij de ‘klassieke’ natiestaten zoals Frankrijk en Engeland, bijna overal het geval. ‘Fantoomgrenzen’, dat wil zeggen oude grenzen die door de geschiedenis zijn ingehaald, worden meestal alleen door het geoefende oog herkend.

Zoals steeds is de werkelijke grens complexer dan de vorm waarin ze voor ons is afgebeeld. Waar de kaartentekenaar met een dikke streep een grens markeert die de ene staat van de andere scheidt, strekt zich in werkelijkheid een landschap uit waarin zelfs geen grensposten te zien zijn: een onmerkbare overgang en de grens als louter bedenksel en constructie. In de kaarten van het oorlogsterrein waar tegenover elkaar opgestelde troepen zijn ingetekend, kloppen misschien afstanden en gegevens over het terrein, maar over wat beslissend is voor de afloop van de veldslag, zegt de kaart niets: hij laat niets zien van de logistiek, de strategische intelligentie van de militaire leiding en niets van het gevechtsmoreel dat doorslaggevend zal zijn voor overwinning of nederlaag. Taalkaarten, al zijn ze nog zo acribisch uitgewerkt – en er zijn ware wonderwerken – zeggen niets over de accent- en klankverschuivingen in grensgebieden, die je bijna ongemerkt over een taalgrens heen leiden. En gewone kaarten zeggen al helemaal niets over de kaarten in ons hoofd, waar er verbanden en loyaliteiten zijn die elke kaartvorm te boven gaan. Die vind je eerder in familieverhalen, romans, droomboeken. Maar op een dag kunnen ook die doorslaggevend worden en grenswachters nodig maken. Vrijwel altijd bestaat er een verbindingslijn tussen de imaginair begrensde ruimtes en de kaarten en grenzen die uit de geschiedenis bekend zijn: elk land dat tot nog toe de vorm van een natie heeft aangenomen – in een onafhankelijkheidsstrijd, in een revolutie – had lang tevoren in de dromen van de mensen al vorm gekregen. Tussen de dichters, die de verbeelding aanvuren, en de kaartentekenaars bestaat een innige band.

Er zijn ook vormen van heerschappij geweest die geen vaste grenzen kenden: centra, hoven van waaruit werd geregeerd en tribuut opgeëist. Vaste territoriale grenzen daarentegen zijn een heel late uitvinding van de nationale staat. Het concept dat staten door grenzen worden gedefinieerd, kwam via de schoolwandkaarten van de Europese naties de hoofden van de mensen binnen, de geboorte van de natie werd begeleid door de productie van de erbij behorende beelden van de ruimte ervan. De moderne staatsburger heeft de grenzen in zijn hoofd.1 De inkleuring van de kaart suggereert een homogeniteit en compactheid die in grens- en overgangsgebieden niet bestaat. Zelfs de meest geraffineerde kaartentekenaar, die kleuren en lijnen over elkaar heen laat schuiven, komt niet in de buurt van de organische complexiteit van zich vermengende talen en stijlen. Lijnen, strepen, arceringen – het zijn allemaal indicaties, aanwijzingen, afkortingen, tekens voor het ‘als-of’. 

En toch zou het onzinnig zijn te ontkennen dat er zoiets bestaat als een grens en grenzen. De grens tussen de VS en Canada, evenals die tussen de VS en Mexico, is niet slechts een met de liniaal getrokken en desondanks kloppende en ondanks miljoenvoudige overschrijdingen geaccepteerde grens, hoewel ze door geen enkele rivier, zee of bergketen ondersteund wordt. De Rijn scheidt in zijn bovenloop Frankrijk en Duitsland. De Donau vormt de grens tussen Roemenië en Bulgarije. De Sahara scheidt de Maghreb van zwart Afrika. De Bosporus, het rivierdal dat de Zwarte Zee met de Middellandse Zee verbindt, scheidt de continenten Europa en Azië. De Mississippi, later de Rocky Mountains, vervolgens de Stille Oceaan vormden in bepaalde periodes de buitenste lijn van het Wilde Westen. Ergens bij het oversteken van de Oder kom je van het Germaanse in het Slavische taalgebied. In de bergen heeft men het over de boomgrens. Bij de beschrijving van de reliëfs van landschappen tekenen we grenzen in die samenhangen met de hoeveelheden neerslag, isothermen, temperatuurschommelingen, de verspreidingsgraad van bepaalde soorten planten en dieren. Het verspreidingsgebied van bepaalde verdwenen culturen definiëren we met behulp van archeologische vindplaatsen en de lijnen waardoor ze met elkaar verbonden zijn. Het tijdvak van de ontdekkingen zou je kunnen beschrijven als een tijdvak van grensverschuiving van de terra cognita – zowel in ruimtelijke als in overdrachtelijke zin. Kleinere en grote rivieren fungeerden lang en vaak als grenzen. Bergketens dienden als barrières en werden ook zo opgevat. Kusten waren grenslijnen, maar ook de van de Noordpool naar de Zuidpool getrokken lijn van het Verdrag van Tordesillas van 1494, dat de bekende wereld tussen de Spaanse en Portugese kroon opdeelde, werd een historische grens met verstrekkende gevolgen. Grenzen verlopen echter ook tussen de oude binnenstad en het nieuwe stadsgedeelte, tussen downtown en de voorsteden, tussen het centrum en de banlieue. Er zijn grenzen die nergens zijn opgetekend en toch door iedereen gerespecteerd worden. En er zijn grenzen die niet erkend worden en waarvan de legitimiteit moet worden afgedwongen. Wie wil onderduiken, moet eerst een grens overschrijden. Grensoverschrijdingen kunnen grote veranderingen aankondigen. Grenzen markeren ‘heilige ruimtes’ rond tempels en Verboden Steden. In sommige metropolen zijn het maar enkele blokken, en je komt van de ‘ene wereld in de andere’. Zulke onzichtbare grenzen kunnen zich ontwikkelen tot werkelijke grenzen die zones afbakenen in het strijdtoneel van een stadsoorlog. Grenzen kunnen zelfs dwars door huizen en woningen lopen, door de binnenste ruimtes van het privéleven, zoals niet alleen het oriëntaalse serail laat zien. Überhaupt is de grens tussen openbaar en privé een van de delicaatste, subtielste en tegelijkertijd massiefste grenzen: aan de verschuivingen ervan valt het intact-zijn of de erosie van hele culturen af te lezen.

Het is dan ook bijna onvermijdelijk dat de grens zelf tussen de theoretische en ideologische fronten terechtgekomen is. Wat vooral speelt is de strijd tussen de aanhangers van de these van de ‘natuurlijke grenzen’ en de aanhangers van de these dat het bij grenzen ‘eerst om een sociaal, dan om een ruimtelijk gegeven gaat’. De klassieke tegenspelers in deze kwestie zijn Friedrich Ratzel enerzijds en Georg Simmel anderzijds. 2 Het gaat daarbij om meer dan een strijd tussen twee disciplines – geografie en sociologie. Men heeft in Ratzels naturalisme en naturalisering iets reactionairs en immobiels willen zien, terwijl Simmels sociologisch ruimtebegrip voor een moderne, dynamische opvatting stond, sterker nog: Ratzels antropogeografie werd vergeleken met het latere biologische naturalisme van de nazi’s, terwijl Simmels sociologie van de ruimte werd gekarakteriseerd als een uiting van zijn Joods-zijn en zijn vermeende kosmopolitisme. De ideologisering van de grens als ‘natuurlijke grens’ bij Ratzel en als sociologisch feit bij Simmel en de stilering ervan tot de confrontatie van een ‘pan-Duits ruimtegevoel’ en een ‘Joodse ongebondenheid’ waren een aanwijzing voor de gespannen situatie in die tijd en vroegen zelf om een verklaring en een oplossing.

Om de valkuilen van het determinisme of het constructivisme te vermijden helpt alleen een beschouwingswijze waarbij er niet eenzijdig naar de ene of de andere kant wordt gekeken. Het zou onzinnig zijn te ontkennen dat natuurlijke omstandigheden – rivierbeddingen, kusten, bergmassieven – een rol spelen bij de ontwikkeling van historische processen en de totstandkoming van formaties; en even onzinnig zou het zijn grenzen en hun loop te beschouwen als iets dat voor eeuwig gegeven is en dat boven de geschiedenis staat. Alle grenzen kennen hun genese, een tijd waarin ze effectief en geldig zijn en een periode van verval. Grenzen worden ‘gemaakt’, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Er zijn duurzame en minder duurzame, stabiele en minder stabiele, elastische en minder elastische grenzen. Wie zegt dat alle grenzen ontstaan zijn, zegt ook dat grenzen historisch zijn. Dat is natuurlijk een verontrustend en angstaanjagend vooruitzicht: het vervloeien van alles wat is en wat aan een gemeenschap een vast referentiekader, een ordening geeft. Het vervloeien van grenzen is even angstaanjagend als alles wat relativistisch is en relativeert. Het is comfortabeler om te leven als de dingen vaststaan en als grenzen eeuwig zijn. Historisering van grenzen – dat zou kunnen zijn: een gebruiksaanwijzing en legitimatie voor revisionisme en irredentisme; dat zou kunnen zijn: opzegging van stilzwijgend erkende en legitieme grenzen, waardoor onrust, chaos en burgeroorlog worden opgeroepen; dat zou kunnen zijn: het in twijfel trekken van stilzwijgend functionerende routines en regels. Grenzen zijn overlevingsvoorwaarden voor een geordend menselijk bestaan, en grensoverschrijdingen zijn, voordat ze een modewoord werden, iets buitengewoon gevaarlijks en riskants.

De eenvoud van de Grote Grens

Nu het IJzeren Gordijn opzij is getrokken, wordt zichtbaar wat Europa is: een continent dat niet zonder grenzen kan. Over de demarcatielijn die van de Oostzee tot aan de Adriatische Zee was getrokken, groeit gras, maar het verschil dat die lijn in de hoofden van de nu levende generaties had teweeggebracht, is nog lang niet tenietgedaan. De Muur lijkt op te schuiven naar het oosten: uit het centrum van Berlijn naar de Oder en verder naar de Bug. De emblemen van de deling van de wereld worden verwijderd, maar alleen om plaats te maken voor de emblemen van opnieuw verdeelde werelden. De vreugde over de val van de tirannen en hun versterkingswerken is overgegaan in de hartstocht voor het aanleggen van nieuwe grensinstallaties. Nu de slagbomen tussen Oost en West zijn opengegaan, kan het pas tot een botsing van de verschillende tijden komen. Oude autoriteiten zijn ten val gebracht – dus zijn er andere nodig. Iedereen mag zeggen wat hij wil, en dus ook tot een bloedbad oproepen. Op de grote eenheid, die in de strijd tegen iets tot stand was gekomen, volgt nu de veelheid van rivaliteiten die zich voordoen als iedereen aan zijn trekken wil komen. Er moet overal nog veel werk worden verricht om de gehavende landen er weer bovenop te brengen, maar niets lijkt zo urgent als het veiligstellen van nieuwe privileges. De nieuwe eenheid gaat gepaard met het verdoemen van pluraliteit en met de vereniging van sommigen met het buitensluiten van anderen, met name de vreemdelingen. In het Europa van de zelfbeschikking grijpt het tot vijand of vreemdeling verklaren om zich heen. De ontdekking van het eigene is zonder de verdoeming van het andere kennelijk niet mogelijk. De tolerantie waartoe men zo lang heeft opgeroepen, schijnt nu alleen nog voor iedereen zelf te gelden. Men heeft het over mensenrechten omdat die alweer bedreigd worden. We zijn ooggetuigen, niet van het verdwijnen van de grens, maar van haar metamorfose. Het Europa dat ontstaat is niet het Europa zonder grenzen, maar een Europa dat leert met zijn grenzen te leven – of ook niet.

Het IJzeren Gordijn was even eenvoudig als de toestand die het fixeerde elementair was. Het gedeelde Europa was overzichtelijk. Het naoorlogse Europa rustte in een systeem van op wederkerigheid gebaseerde dreiging met vernietiging. Zijn stabiliteit hing aan het intercontinentale verband van de raketsilo’s in Utah en Krasnojarsk en de topconferenties van Wenen en Genève. Zelfs de geringste beweging liet sporen na op de radarschermen van de ondergrondse centrales van Omaha en Moskou. Van toeristen werden dossiers bijgehouden, ook al hadden ze alleen maar belangstelling voor onschuldige bezienswaardigheden. De enige subversieve elementen in die tijd waren de mensen van de geheime dienst en later de dissidenten. Nooit eerder is er zoveel intelligentie en kracht geïnvesteerd in wederzijdse vijandige observatie en belegering. De economieën van de machtigste landen van de wereld stonden in dienst van de instandhouding van het evenwicht, de knapste koppen van de wereld hebben alles gedaan wat in hun vermogen lag om de status quo te consolideren. Er dreigde oorlogsgevaar als er ook maar iets in dit evenwicht verschoof. Maar de menselijke intelligentie was tegen dit riskante spel opgewassen: de dodelijke klap bleef uit. De tijd die Europa nodig had om weer op krachten te komen, was gewonnen: de arbeiders van Szczecin en Gdansk, de strijders voor burgerrechten in Praag, de kritische intellectuelen uit Boedapest hebben de kans in de luwte van de gewapende status quo benut. Ze stonden klaar toen er met wapens alleen niets meer te bereiken viel. De demobilisatie kon beginnen.

Bij de wederzijdse belegering hadden discipline en precisie gehoord. Het management van de uitzonderingstoestand berustte op het nakomen van regels van het of/of. De grens die door het naoorlogse Europa liep, was de bij de uitzonderingstoestand passende grens. Die grens heeft ons leven bepaald, liep dwars door ons leven, zelfs als we niet aan de grens woonden. Ze bood de grootst mogelijke veiligheid die een uiterst vastberaden dreiging met geweld ook maar kon geven. Bij de grens splitste zich de wereld in zwart of wit, goed of slecht, vrij of onvrij. En hoe we ook opgingen in onze dagelijkse beslommeringen, de eenvoud van die grens bleef iets onwrikbaars. Ze vormde het coördinatenstelsel dat de ruimte definieerde waarin de lijn tussen leven en dood, tussen succes en mislukking van een generatie was ingetekend. Hier leunde het in twee blokken verdeelde Europa rug aan rug. Het IJzeren Gordijn was de heimelijke inwendige as, zijn ruggengraat. De over de kaart van Europa getrokken demarcatielijn was ooit de meest precieze uitdrukking van de nieuwe ordening van de naoorlogse wereld, waarin alles zijn vertrouwde plaats had verwisseld: Praag was de zusterstad van Ulaanbaatar geworden; zowel Warschau als Peking had een ‘cultuurpaleis’ in zijn silhouet; Oost-Berlijn lag voortaan in Oost-Europa, terwijl West-Berlijn hard op weg was Amerikaanser dan Amerika zelf te worden. Die inwendige as is in 1989 verdwenen, omdat de wereld die deze as ooit nodig had gehad, er geen behoefte meer aan had.

Metamorfose van de grens

De grens verdween niet, maar keerde in een andere vorm terug. Ze is even veelzijdig geworden als de nieuwe verhoudingen. Ze is onzichtbaar geworden en leeft voort in de herinnering, in gebaren en gewoonten. Op sommige plaatsen is ze de natuurlijke grens geworden, gemarkeerd door talen en bergketens. Maar ook omgekeerd: er worden grenzen getrokken waar er eerst geen waren. Mensen die gewend geraakt waren aan de onbelemmerde beweging in het grenzeloze rijk, moeten zich nu instellen op grenzen, controles, overgangen en de daarmee gepaard gaande chicanes. Grenzen lopen nu dwars door families en tussen generaties die tot nog toe moeizaam, maar wel vreedzaam hadden samengeleefd. De Grote Grens doorloopt alle denkbare stadia van verandering. Ze wordt afgebroken, ze houdt niemand meer tegen, alleen nog degene die niet genoeg geld heeft om haar over te gaan, of degene aan wie de benodigde papieren geweigerd zijn. Ze vormt geen hindernis voor hen die op hun lange vlucht geleerd hebben al veel gecompliceerdere hindernissen te overwinnen. Het verdwijnen van de Grote Grens biedt een blik op een kloof, die duurzamer is dan het vervaarlijke bouwwerk met wachttorens en prikkeldraad. Europa, dat bezig was de levensgevaarlijke strook langs het IJzeren Gordijn te elimineren, wordt door nieuwe levensgevaarlijke zones en loopgraven verscheurd. Overal treden pleitbezorgers van zogenaamd natuurlijke grenzen op. Langs eeuwenoude routes en verbindingslijnen verschijnen moderne straatrovers en bandieten, met machinegeweren bewapende rambo’s, heren van het nieuwe landjepik, waarbij grenzen bepaald worden. Er is niet veel voor nodig om in het nieuwe Europa geopolitiek te bedrijven. In een in hoge mate geciviliseerde wereld maakt een vuurwapen iemand al heer en meester over leven en dood. Overal worden de tekens van de nieuwe staat opgehangen of vervangen. Vaak lijkt het of de grens de staat al maakt en of uitsluiting van vreemdelingen de eerste voorwaarde is om zich ‘eigen’ te voelen. Het moet wel om een zwakke identiteit gaan, als die afhankelijk is van het buitensluiten van de anderen.

Cultuur van de overgangen. Met de grens kunnen leven

Grenzen vormen de buitenhuid van staten, hun contact- en wrijvingsvlak. Ze verraden ons waarheen we op weg zijn, ook al zijn we nog niet in de hoofdstad aangekomen. Ze passen bij het staatsbestel dat hen nodig heeft. De stabiliteit van de grensinstallaties is omgekeerd evenredig met het innerlijk evenwicht van de staat en is recht evenredig met de inwendig heersende druk. De monumentaliteit van de versterkingswerken zegt alleen dat hetgeen ze moeten beschermen, broos is. De nationale emblemen zijn dreigende gebaren of stellige beloftes – het hangt er maar van af tot wie ze zich richten. Dictaturen herken je van verre – aan hun poorten. Ze barricaderen de ingang, ze belemmeren de doorkijk met melkglas en schermen. Ze laten de auto’s richting grens zigzag rijden. Reizigers worden formica cabines en hokjes binnengeleid. Daar wordt het lichaam afgetast op zoek naar gedrukte waar. De gedachte dat er elk moment iets zou kunnen gebeuren als je je niet juist gedraagt, wordt ook de meest zorgeloze types ingeprent – althans voor de tijd van het oponthoud. De jovialiteit van de douaniers is te joviaal om oprecht te zijn. De snelle wisseling van mimiek betekent dat ze ook uit een heel ander vaatje kunnen tappen. De grensganger uit de andere wereld is het enige object waaraan de ondergeschikte dienaar van de macht zijn eigen macht kan demonstreren. De technische vooruitgang van zelfs de meest achtergebleven dictaturen blijkt het eerst bij de grens uit de overgang van het handgeschreven kaartsysteem naar de computer. De opening van de grens roept een schrikreactie op: wie erdoorheen wil, passeert een lichtkegel waarin hij verblind wordt en als een insect van alle kanten te zien is; hij beweegt zich voorzichtig, want hij zou weleens in het niemandsland terecht kunnen komen, waar gevaren dreigen; hij onderdrukt zijn spontane protest tegen de vernederende procedures, omdat hij ergens wil aankomen. Wat leken al die toegangspoorten van de voormalige hemisfeer op elkaar! Met hun witte licht, met de nieuwsgierigheid waarmee de reizigers werden opgewacht, met de geur van lysol en huisbrandstof, met al die loketraampjes waarachter geen gezicht, maar een masker had plaatsgenomen, en al die formulieren die ingevuld en getekend moesten worden voordat je werd binnengelaten!

Dat alles lijkt vanuit het heden gezien een lang vergeten tijdperk. Bodyscanning is in de plaats van fouilleren gekomen. Surveillance, intelligence, biometrische controles hebben de ouderwetse procedures vervangen. De controle begint nu lang voor het begin van de reis en het passeren van de grens – in de databanken van de luchtvaartmaatschappijen en de regels van de immigratiebureaus. Er vormen zich nieuwe klassen van reizigers, afhankelijk van het paspoort waarover iemand beschikt en tot welke rechtssfeer iemand behoort. Luchthavens zijn veranderd in grote sorteerinrichtingen, waar dag in dag uit meestal storingvrij miljoenen passagiers doorheen gesluisd worden – een wonder van discipline en routine.

Maar nu is ‘het andere’ de grens geworden die afschrikt, niet de grenzeloosheid en ook niet de grens die alleen maar een territorium afbakent, een begin en een einde, die een overgang markeert. Niet de kosmopolitische droom – een van de weinige dromen die we blijven koesteren – is het alternatief, maar de grens waarmee te leven valt. De grens schept de ruimte waarin men leeft. In grenzeloze of onbegrensde ruimtes valt niet goed te leven. De grens waarop wij zijn aangewezen, markeert slechts de overgang, het omslagpunt, ze geeft structuur aan wat nog ongevormd en vormeloos is. Die grens schrikt niet af, maar is een prikkel die eigen is aan elke nieuwe ervaring, elk afscheid en elke aankomst. Grenzen zijn tekens van de rijkdom aan verschillen. Een grens is de verplichting voor zijn eigen huis verantwoordelijk te zijn en de mogelijkheid om ergens anders te gast te kunnen zijn. In de onbegrensde ruimte is grensoverschrijding een onding. Zonder de ervaring van de overgangen zou Europa armer zijn. De rijkdom van Europa kan afgemeten worden aan zijn overgangslandschappen. Ze zijn daar waar je erbij kunt horen, ook al spreek je de taal van het land niet. Ze brengen kunstwerken tot stand die alleen daar mogelijk zijn waar dingen gemengd worden: zoals de Italiaanse architectuur en orthodoxe godsdienstigheid. Daar heb je een muziek die uit vele stromingen aaneengegroeid is: Moravische, Hongaarse, Duitse. Daar worden gedachten gedacht die alleen aan de porta orientis gedacht kunnen worden. In de grenslandschappen zie je synagogen met een gotisch kruisgewelf en witte paviljoens in een Brandenburgs merenlandschap. Aan de grens liggen de landschappen waar het ongeoefende oor in de eigen taal al het vreemde, onbegrijpelijke idioom vermoedt en waar de biografie van een mens al veel nationaliteiten gehad kan hebben, voordat er een eind aan komt.

Europa heeft de grenzen die het verdient. Ze variëren van diffuse grenzen tot echte fronten. Welke zullen winnen zal moeten blijken. Dat zal echter niet aan de grenzen beslist worden, maar door de samenlevingen zelf, die de grenzen zullen krijgen die ze noodzakelijk achten. Als we willen weten hoe de grenzen in het toekomstige Europa eruit zullen zien, hoeven we alleen maar naar de samenlevingen te kijken die zich door die grenzen van elkaar afgrenzen. Van samenlevingen die over zichzelf niet tot klaarheid komen, kan niet verwacht worden dat ze tegen het nieuwe, complexere Europa opgewassen zullen zijn.

© Carl Hanser Verlag München 2013

Voor het themagedeelte ‘Grensland Duitsland’ kreeg De Gids een financiële bijdrage van het Goethe Instituut.

  1. Vergelijk het hoofdstuk ‘Kartenlesen’ in: Karl Schlögel, Im Raume lesen wir die Zeit, München 2003; over ‘kaartenoorlogen’ vergelijk Guntram Herb, Under the Map of Germany: Nationalism and Propaganda 1918-1945, Londen 1997. 

  2. Representatieve werken zijn hier: Georg Simmel, ‘Soziologie des Raumes’, in: Schriften zur Soziologie, Frankfurt/Main 1983, 221-242; Friedrich Ratzel, Anthropogeographie, Stuttgart 1899. 

De vermaarde Duitse historicus Karl Schlögel (1948) is gespecialiseerd in Oost-Europese cultuurgeschiedenis. Hij publiceerde vele boeken, onder meer het ook in het Nederlands vertaalde Marjampole oder Europas Wiederkehr aus dem Geist der Städte (2005) en Terror und Traum: Moskau 1937 (2008).

Meer van deze auteur