Er klinkt een gil, er ligt een lijk, er wordt een lint gespannen. En dan: de detective. De detective is een vrouw op leeftijd, de detective is strak in pak, de detective is nog maar zestien jaar oud. De detective is een slons, een aristocrate, een jongen van de straat. Maar altijd is de detective de detective. Dat is degene die zaken wint, maar van het leven verliest. Degene van buiten de orde die telkens de orde weet te herstellen. Degene die ons tegen het kwaad beschermt, maar niet zonder daar zelf bijna aan ten onder te gaan. Uit het pantheon van mythische halfgoden is de detective degene die het overtuigendst doet alsof ze realistisch is. Geen literaire figuur kan zich zoveel verschijningsvormen permitteren zonder aan herkenbaarheid in te boeten. In dit nummer van De Gids zoeken we daarom de grenzen op van de detective, als genre en als personage. Van Sherlock tot Shirley, van Dupin tot Lupin. We praten met rechercheurs (ceci n’est pas un détective), we leren nieuwe detectives kennen, we hacken de broncode van de literaire soort en leggen voor de verandering eens een detective open op de snijtafel. Want het spannendste mysterie uit de meeste detectiveverhalen is niet de moord, de roof of de verdwijning, maar de detective zelf.

Fiep van Bodegom, Adriaan van Veldhuizen, Wytske Versteeg, Dirk Vis en Niña Weijers,
namens de redactie