Het grote openluchtzwembad aan de rand van de Spaarndammerbuurt was op deze hete augustusmiddag de bekende mierenhoop van monsterformaat geworden. Van het groen van de uitgestrekte gazons, het wit van de geglazuurde grondtegels en het blauw van het water waren niet meer dan wat vlekjes te zien – daar waar de opeengepakte zonnende, zich insmerende of poedelende lijven even een kiertje uiteenweken. Een gigantische lawaaicapsule van door zowel kinderen als volwassenen voortgebracht gegier en gekrijs, vermengd met geschetter uit vele meegebrachte radiootjes, omspande het recreatiecomplex.

Arie, Victor en ik, dampend, net uit het water, lagen dicht tegen elkaar aan op onze handdoeken en vergeleken delen van onze puberlijven.

‘Wat een enge dunne polsjes heb jij eigenlijk,’ zei Arie terwijl hij zijn arm naast die van mij hield. ‘Meidenpolsjes zijn dat. Flikkerpolsjes.’ Hij keek langs mijn lichaam omlaag. ‘En wat er in die zwembroek zit, is zo te zien ook niet bepaald erg…’

Victor brak hem af. ‘Hé, dat is toch jouw neef Robbie die daar loopt?’ siste hij opgewonden tegen mij. ‘Hij heb een wijf bij ’m, man! Zulke tieten! Ga ze gauw hiernaartoe halen!’

Blij me te kunnen verlossen van Aries lichamelijke keuring sprong ik op en haastte me, hippend en struikelend over benen en armen, in de richting van mijn neef, die op weg was naar het diepe bad. Naast hem liep inderdaad een tamelijk groot meisje in bikini.

‘O, dat vindt mijn buurmeissie Jane helemaal niet erg,’ antwoordde Robbie op mijn uitnodiging bij ons te komen zitten. ‘Des te meer gozers, des te beter voor haar. Vindt ze lekker. Ja toch, Jane?’

Het meisje gaf hem geen stomp, klap of zet, zoals ik had verwacht. Ze zette het niet met overslaande stem op een schelden. Ze lachte niet schamper, ze sperde niet haar ogen wijd open, vertrok niet haar gezicht in een verontwaardigde grimas, vouwde niet boos haar armen voor haar borst. Wat ze wel deed, was een streng van haar blonde haar vastpakken en met een flauw glimlachje gaan pulken aan de vlassige puntjes daarvan. Dat van die tieten had Victor, ondanks de afstand en alle drukte, goed gezien. Maar wat hij onmogelijk had kunnen opmerken vanaf onze plek, en wat ik nu ook pas voor het eerst zag, was dat ze behoorlijk loenste.

Toen zij en Robbie zich met hun handdoeken bij ons voegden, had Jane geen woord gesproken. Met nog steeds datzelfde glimlachje was ze meteen gaan liggen zonnen. Plat op haar rug, haar armen naast haar lichaam, haar benen iets gespreid. Nu haar ogen gesloten waren, gaf ze ons alle kans haar naar hartenlust te beloeren. Arie en Victor werkten zich op hun ellebogen en hielen grijnzend naar een gunstiger positie, met beter zicht op haar onderlijf.

‘Ja, jongens, wat een dikke dot haar heb die Jane in d’r broek, hè? D’r steken d’r ook een paar uit, zien jullie dat? Kijk maar goed, hoor, daar zit ze helemaal niet mee…’ Mijn neef Robbie was net als wij vijftien. Maar hij had al een over zijn zwembroek hangende buik en worstvingers met gouden ringen erom. Ook door zijn onbeschaamd harde stem en vette lach leek hij veel ouder. Met één hand slap hangend over zijn opgetrokken dikke mannenknie, zat hij naast Jane als haar zelfvoldane en relaxte pooier.

Jane zelf was duidelijk echt ouder dan wij, misschien wel al zeventien. Ook al lag ze op haar rug, haar stevige borsten stonden recht overeind. Inderdaad was er een aanzienlijke bolling zichtbaar onder haar bikinibroekje, en inderdaad kwamen bij allebei haar liezen enkele haartjes onder het katoen door naar buiten. Hoe ik mezelf ook probeerde te dwingen, het lukte me steeds niet mijn blik er langer dan een seconde op gericht te houden. Telkens werden mijn ogen weer weggejaagd uit haar kruis, eruit weggemept, door een golf bijtende schaamte, door een steek bestraffende benauwdheid.

Ook Arie en Victor hadden verkrampte gezichten met, net als bij mij, een grijns eronder die geen weg naar de oppervlakte wist te vinden. Maar, dat zag ik wel, zij lieten zich de genotvolle aanblik van Janes haartjes door niets en niemand ontzeggen en bleven er met gulzige ogen naar kijken.

Straaltjes zweet en zonnebrandolie dropen vrijelijk langs Janes flanken omlaag. Terwijl Robbie over haar lichaam aan het brallen was – zo luid dat vele badgasten om ons heen zaten mee te grijnzen, dan wel hun hoofd te schudden – en wij drieën met vlammende koppen zowel ongemak als opwinding probeerden weg te grinniken, had ze zich geen moment bewogen. Ze had haar dijen niet dichter bij elkaar gebracht, niet gegeneerd iets verschikt aan haar bovenstukje of broekje. Zelfs haar glimlach bleef geheel onaangetast.

Robbie ging verder, nu iets zachter sprekend. ‘Hoe laat is het eigenlijk?’ vroeg hij zich af terwijl hij zijn dikke glimmende hoofd naar de zwembadklok draaide. ‘Kolere, half vier al weer. Weet je wat wel effe kennen doen zo, Jane?’

Jane vertoonde geen enkele reactie. Ik begon te vermoeden dat ze behalve scheel ook stokdoof was.

‘We kennen straks met die jongens wel effe naar het landje gaan. Hierachter, bij de Hemweg, weet je wel? Is je vaste stekkie, toch? Daar ken je óók lekker zonnen, tussen dat hoge gras…’ Robbie liet een lach schallen die van een doorgewinterde kroegtijger had kunnen zijn. ‘Want als ik zo naar die drie circustentjes van ze kijk, zijn die jongens daar best wel aan toe…’

Natuurlijk hadden zowel Arie, Victor als ik onze persoonlijke verzameling seksblaadjes. Die deelden we genereus met elkaar, en we maakten er fervent gebruik van. We tipten elkaar over de meest inspirerende foto’s. Omdat ik op het vwo zat, en dus veel met het geschreven woord te doen had, en zij op hun lts nauwelijks, had ik eens, met mijn meest inlevende hoorspelstem, voor mijn twee buurtvrienden uit ons favoriete blad Chick een lange, en hevig geile ‘ingezonden brief’ van een vrouwelijke afzender voorgelezen. Onderuitgezakt, met half geloken ogen en opengeritste broeken, had mijn aandachtig luisterende publiek er in de fauteuils van Victors ouderlijke huiskamer – zijn ouders waren kort daarvoor opgedoft vertrokken voor een verjaardagsvisite – onderwijl zijn gemak van genomen.

Op het strand van Castricum, pal voor de patatkraam, hadden we alle drie weleens een middag lang liggen zoenen met een van de meisjes die we kenden van camping Bakkum, waar Aries alleenstaande moeder een tenthuisje had. In de vervoering van zo’n eindeloze tongendans kwam soms een stukje van je onderarm, min of meer per ongeluk, een verstolen moment te liggen op een van de met zeewater doordrenkte koele lapjes die een puddingachtig borstje overdekten. En Victor, die de knapste en gespierdste van ons drieën was, had willen doen geloven dat hij tijdens zo’n zoensessie bij Jenny met zijn ‘stijve lul’ tegen haar dijbeen was gaan wrijven, waarna ze niet verontwaardigd of geschrokken van hem af was geschoven, maar hem een tijd lang zijn gang had laten gaan. ‘Het spoot er bijna uit, man, eerlijk waar!’

Maar verder waren we, tot onze diepgevoelde schande, nog niet gekomen. Al bijna zestien, en nog geen van drieën zelfs maar een keertje ‘gevingerd’.

Dit in tegenstelling tot mijn neef Robbie, met wie we op de lagere school hadden gezeten. Al ergens halverwege de zesde klas had Robbie – die in het speelkwartier vaak het leidende middelpunt was van groepjes jongens – met een stemvolume waarmee hij zeker ook de surveillerende juffen en meesters bereikte, ons laten weten dat hij ‘gisteren weer heerlijk geneukt’ had. Waarna hij een paar keer snel zijn tong naar buiten liet komen en met zijn toen al dikke onderlijf naar voren schokte.

Onder ons jongens, allemaal nog ver verwijderd van de eerste zaadlozing, was er niemand die twijfel leek te hebben over het waarheidsgehalte van Robbies terloopse mededeling. Hoe hij het precies voor elkaar kreeg met wat toch ongeveer net zo’n onhandige kinderpiemel als de onze moest zijn, durfden we ons niet af te vragen. Daarvoor was Robbies zelfverzekerde branie te imponerend. Als we hem openlijk niet zouden geloven, hem zouden uitdagen met getuigen of bewijzen te komen, zouden we hoon over onszélf afroepen. Robbie, toen net twaalf jaar oud, neukte er al lustig op los. Daar hielden we het voor de zekerheid maar op.

Terwijl we ons met z’n vijven een weg baanden door het fluitenkruid, de rietstengels en het uitgegroeide, verdorde gras van het braakliggende terrein naast de Hemweg, had Jane voor het eerst iets gezegd: ‘Ik moet wel voor zes uur thuis zijn, hoor… Eten…’

Ze sprak met een nog iets plattere Amsterdamse tongval dan wij. Haar stem had de lusteloze, afgestompte keelklank van iemand die weet dat welke woorden ze ook uit haar mond laat sijpelen, er door geen mens serieuze aandacht aan zal worden gegeven. Ze droeg nu een strak rood en geel ribbeltruitje, een geruit minirokje met plooien, witte kniekousen en lage lakschoentjes. Aan haar schouder een grote bruine boodschappentas. Toen ze zich tien minuten eerder aan het aankleden was in een damescabine, had Robbie vanuit de ingang van onze jongenskleedkamer gebruld of we haar ‘effe helpen’ moesten, waarop geen antwoord was gekomen.

Ook nu hielden Robbies praatjes over de vrouwelijke deelnemer aan deze bermsafari aan, en ze leken steeds liederlijker te worden. Jane zelf sjokte als in een trance van lome slaperigheid met ons mee. Met ongerichte, luie halen van haar blote armen duwde ze telkens het de doorgang belemmerende hoge onkruid voor haar lichaam weg. Nog steeds bleef welke reactie dan ook op wat Robbie te berde bracht bij haar uit. Het had me niet verbaasd haar opeens met overgave te hebben zien gapen.

Robbie was bezig Arie, Victor en mij Jane-aangaande te instrueren, ons een wandelend college Jane-kunde te geven. Veel harder sprekend dan nodig was, liep hij tussen ons in, en als onderdanige en leergierige discipelen leenden we hem ons oor. Arie had het op zich genomen waar nodig gedienstig de begroeiing opzij te houden.

‘Altijd eerst zoenen met Jane, jongens, altijd eerst effe lekker aan die tong van d’r lurken. Als je voelt dat ze het lekker gaat vinden, kan je aan d’r tieten gaan zitten. Niet hard knijpen, gewoon zachies voelen. Worden d’r tepels hard, hè… Ja, en dan naar beneden, hè… naar die dot haar van d’r, en naar d’r natte gleuf… Effe een paar keer d’r in en uit glijen met je vinger, en dan met je pik d’r in. Raggen maar. Zeg ik het goed, Jane?’

Vanuit de woeste vegetatie stapten we plotseling een min of meer ronde open plek op van een meter of vier in doorsnee. Vuil zand, allerhande steentjes, fragmentjes verroest metaal, platgetrapte of afgebroken stengels. Maar ook vele peuken, stukjes zilverpapier, half vergane sigarettenpakjes, verkreukelde bier- en
colablikjes, wikkels van kauwgum, die kauwgum zelf in uitgespuugde klonten, een paar half in de grond gezogen, ineengeschrompelde condooms. De weelderige stadsflora waar we doorheen hadden moeten banjeren, vormde hier een manshoge, de hele plek omsluitende beschutting, een haag. Hoe goor het er allemaal ook uitzag, door die afscherming heerste er zoiets als de koesterende intimiteit van de oudelakenstenten die we soms – nog maar weinig jaren geleden – op onze kinderkamers mochten maken. Boven de omheining uit zag je in de verte de kabels en masten van de grote elektriciteitscentrale.

‘Nou, is dit een goeie neukstek of niet?’ vroeg Robbie. Hij liep naar het midden en liet zijn blik over het smerige, hobbelige grondvlak gaan. ‘Zijn jullie handdoeken al een beetje droog, jongens?’

Tot nu toe had ik me nog geen beeld durven vormen van wat Robbie in het zwembad precies had bedoeld met waar wij ‘best wel aan toe’ waren. Net als Arie en Victor had ik scherp geluisterd naar zijn instructies van zojuist. Die liepen inderdaad uit op ‘met je pik d’r in’. Maar dwars door mijn bezorgdheid hierover heen, geloofde ik – hoopte ik vurig – dat Robbie, nu we waren aangekomen op de ‘neukstek’, opeens weer die cafélach van hem zou laten bulderen, en ons naar de vuurrode koppen zou slingeren dat Jane en hij ons natuurlijk ‘vreselijk in de zeik’ hadden genomen, dat er van zoenen, voelen, laat staan neuken absoluut geen sprake zou zijn, lulletjes lampenkatoen die we waren om dat te denken. Ook Jane, die in samenwerking met Robbie dit geintje vast al veel vaker had uitgehaald, zou op dat moment haar gespeelde passiviteit in één keer van zich af laten vallen en door haar spillebenen zakken van de slappe lach. En schaapachtig met hen meegrinnikend, zouden wij, de drie lulletjes lampenkatoen die er zo in waren getuind, dan hun spot over ons heen laten komen, die spot bevrijd en opgelucht verwelkomen zelfs – ik in ieder geval wel. En daarna gauw naar huis, spoorslags terug naar de vertrouwdheid van onze Chick’s, Candy’s en Tuk’s.

Maar vooralsnog leek dit niet het scenario dat Robbie, noch Jane, voor ogen stond. ‘Leg die handdoeken op de grond,’ spoorde onze leidsman ons aan terwijl hij dat met de zijne deed. ‘Of willen jullie in het ouwe geil van andere kerels zitten? Nou, ik niet, hoor.’ Nu klonk inderdaad zijn lach weer.

Terwijl wij drieën, elkaars blik mijdend, schutterig onze klamme handdoeken uitrolden en die, met onze zwembroeken erop, over de smeertroep voor onze voeten spreidden, was ook Jane actief. Met nog steeds dezelfde futloze, verveelde motoriek liet ze haar tas van haar schouder zakken, trok er haar handdoek uit en legde die met enige tussenruimte voor het rijtje van de onze. Om zich vervolgens zonder de minste aarzeling door haar knieën te laten zakken en in exact dezelfde houding als net in het zwembad op haar rug te gaan liggen, ook nu met gesloten ogen. Ze zag er ontspannen uit en ademde rustig, alsof ze een middagdutje van plan was. Even was het volkomen stil.

Toen was daar weer Robbies stem, achteloos, terloops.

‘Laat ’m effe zien aan die jongens, Jane…’

Het klonk alsof hij haar vroeg een dure ring te tonen die hij haar pas cadeau had gedaan en waarvoor hij door ons even bewonderd wilde worden.

Robbie was achterovergezakt op zijn handdoek en lag er, steunend op een elleboog, hand weer slap hangend over een opgetrokken knie, bij als een vadsige gezinsvader op het strand. Arie, Victor en ik zaten op onze knieën keurig naast elkaar, alsof we in de gymzaal moesten wachten op onze beurt aan de ringen.

Voor onze zes tegelijk uit hun kassen springende ogen gebeurde nu iets volslagen onvoorstelbaars, iets waarvan ik meteen wist dat als we het later aan andere vrienden zouden vertellen, we zeker niet geloofd zouden worden.

Jane, háár ogen nog steeds gesloten, op haar gezicht nog steeds geen enkele emotie, trok haar rokje op tot boven de rand van haar onderbroekje – wit, met grote stippen in meerdere kleuren – wurmde haar vingers daarachter, tilde haar billen van haar handdoek en stroopte het broekje naar beneden. Door haar benen
even in te trekken kon ze het verder schuiven, tot ze het van haar rechterlakschoentje kon plukken en in de tas naast haar hoofd proppen. Zonder haar rokje omlaag te brengen, strekte ze zich weer uit. Onder de plotselinge föhn van zonlicht leek de bevrijde haartoef onder aan haar buik zich op te richten en nog wat dikker te worden.

Arie, Victor en ik – wij keken.

En terwijl ik keek, nam de benauwdheid die in het zwembad mijn keel had dichtgeknepen bij het loeren naar de sprietjes in Janes kruis, opnieuw bezit van me. Maar nu in veel heviger vorm: die van paniek. Ik wist – dat hadden onze seksblaadjes me al een paar jaar lang nadrukkelijk onderwezen – dat een aanblik als welke Jane ons nu gunde, een man onmiddellijk een ‘keiharde neukstaaf’ moest bezorgen, een ‘kolossale, recht omhoogstaande genotsknuppel’, een ‘bloedgeile vleespilaar’. Maar van het effect dat de foto’s en verhalen in die bladen steevast wel bij me wisten te bewerkstelligen, voelde ik nu, met kurkdroge keel en dichtgeklapte longen wanhopig starend naar Janes naakte onderlijf, nog niet eens de allervaagste aankondiging. Achter mijn gulp was niet de geringste verdikking merkbaar, er gloeide of klopte daar niets, mijn kruis bleef net zo dor en levenloos als de grond onder onze handdoeken.

Ik maakte mijn blik los van Jane en keek steels opzij, laag. En moest constateren wat ik al had gevreesd: bij zowel Arie als Victor tekende zich onmiskenbaar een smachtende stijve af.

‘Nou, jongens,’ zei Robbie, ‘ze legt te wachten, hoor. Wie wil d’r eerst?’

Als door een losschietende veer omhooggestuwd sprong ik op en begon woest met mijn voeten te stampen en te schokken met mijn lijf. ‘Godverdomme!’ brulde ik. ‘Godverdomme! Godverdomme!’

De drie jongens keken verbijsterd naar me op. Jane was met een ruk tot zithouding gekomen en had haar knieën opgetrokken. Ook zij keek met haar loense ogen verward naar mijn uitzinnige dans. Beurtelings liet ik mijn handen wild tasten in de voorzakken van mijn spijkerbroek en petsend slaan op achterzakken. ‘Godverdegodverdomme!’ Ik boog me voorover en begon de grond achter mijn handdoek af te speuren.

‘Wat heb jíj nou opeens, man?’ vroeg Arie.

‘M’n portemonnee, man!’ gilde ik. Ik probeerde mijn stem te laten overslaan van ontsteltenis. ‘Ik ben m’n portemonnee kwijt!’

‘Je wát? Je portemonnee? Wat kan jou dat nou schelen, man? Hoeveel kan daar nou in zitten, in die portemonnee van je? We zijn hier nou toch effe met andere dingen…’

‘Nee, man,’ riep ik terwijl ik mijn handdoek en zwembroek van de grond graaide. ‘Ik had net veel geld van m’n vader gekregen, man… schoolboeken betalen…’ Op slag stond ik stokstijf stil, liet mijn mond openvallen en sperde mijn ogen wijd open. ‘Jezus, godverdomme, ik weet het al! In het Brediusbad laten liggen, in de kleedkamer, op die bank daar… Godverdomme, ik hol meteen terug, man! Misschien kan ik hem nog…’

Ik had me al van ze afgewend. Als een voor een roofdier vluchtende gazelle schoot ik de begrenzing van stengels en sprieten in. En rende door, vluchtte door. Tot in mijn huis, tot in mijn kamer, tot in mijn bed.

Philip Snijder (1956) studeerde Italiaans en debuteerde in 2007 als schrijver. In oktober verschijnt zijn nieuwe boek* De volcontinu*.

Meer van deze auteur