Onder aan de trap slaapt sinds kort mijn nieuwe huisgenoot. Beppie is een ondefinieerbare kruising, waarin zeker iets van een labrador te herkennen is – haar vriendelijkheid, haar vreetzucht, haar stevige bouw. Wat haar doet sluipen als ze vogels ziet en doet grommen als ze andere honden tegenkomt, weten we niet. Misschien toch een tikje herder of een jachthondje. De perfecte vuilnisbak.

Beppie kwam uit Roemenië met een droge neus en een bolle buik. Inmiddels glanst haar zwarte vacht en neemt ze haar taak als meubilair behoorlijk serieus. Zelden ligt ze op het kussen dat we voor haar gereserveerd hebben, liever strekt ze zich midden in de kamer uit, een verlengstuk van het vloerkleed, of rolt ze zich op onder de eettafel waaraan ik zit te werken, een pootje op mijn voet. Het is haast gênant hoeveel ik nu al van haar houd, alsof je een nieuwe liefde meteen de eeuwigheid belooft, wanhopig.

Sigrid Calon

Ik zoek mijn toevlucht tot simpele zinnen om Beppie te beschrijven, omdat ze me boven alles het gevoel geeft dat het zinloos is om ingewikkeld te doen.

En toch maak ik me zorgen. Ik google ‘droge neus bij honden’, ik typ ‘mijn hond piept als ik weg ga’ en zoek op ‘vijfde teen’, om erachter te komen dat die de hubertusklauw heet en dat we er goed op moeten letten dat de nagel ervan niet te lang wordt. ‘De hond kan blijven steken en zich verwonden.’

Zo beland ik avondenlang op hondenfora, waar enthousiaste, maar vooral bezorgde hondenbaasjes het afwijkende gedrag van hun dier beschrijven. Ze hopen op erkenning, geruststelling, kameraadschap – alles waar ze in de eerste plaats die hond voor hebben aangeschaft – maar hitsen elkaar toch vooral op. Dat een koeienhuid om op te kauwen gevaarlijk kan zijn. Dat een ingeslikt stuk chocolade bijna altijd dodelijk is. Dat je hond moet weten dat jij de baas bent. Dat die hele dominantie-theorie achterhaald is.

Het vaste forumpubliek is als elke gemeenschap, een warm bad én een slangenkuil. Wie zich zorgen maakt om zijn zieke fikkie kan rekenen op knuffel-emoji’s en harten onder de riem. Wie een verkeerde hondenkeuze maakt – een elektrische blafband, goedkoop voer, te lang wegblijven– is verzekerd van een kakelend koor aan oordelen. Het forum is een plek om je met elkaar te bemoeien, for better, for worse.

In de wonderlijke nieuwe verhalenbundel van de Amerikaanse schrijver A.M. Homes, Days of Awe (in de Nederlandse vertaling van Gerda Baardman en Monique ter Berg verschenen als Dagen van inkeer), speelt het verhaal ‘De nationale vogeltentoonstelling’ zich af in een chatroom voor vogelliefhebbers. Daar verzamelen zich eigenaren van parkieten om elkaar dringende vragen te stellen over het welzijn van hun fluiters – ‘Mijn vogel is net tegen de muur gevlogen, waarom heeft ze die muur niet gezien?’ – en zich klaar te stomen voor een nationale vogeltentoonstelling.

Hun zorgelijke stemmen klinken door elkaar heen, hysterisch, als in een volière. Homes laat de bezoekers van de chatroom langs elkaar heen praten, op elkaar ingaan, in het wilde weg kwetteren.

Tussen de vogeleigenaren door lezen we de stemmen van een soldaat en een jonge vrouw, die geen vogels hebben, maar zich toch in de chatbox ophouden. Hij is in oorlog, ergens ver weg; zij bevindt zich in het mijnenveld van haar puberteit, in een kil flatappartement. Beiden zijn eenzaam en geïsoleerd. ‘Mijn leefruimte is afgesloten,’ chat het meisje, wier ouders net gescheiden zijn, tegen niemand in het bijzonder. ‘De enige geluiden komen van het vallen van de ochtendkrant op de mat, het koffiezetapparaat, de douche, en de zoemer rond etenstijd als DelRoy, de portier, belt om te zeggen dat de jongen van Sushi Express er is met mijn eten.’

De soldaat en het meisje raken met elkaar in gesprek, terwijl de vogelliefhebbers om hen heen doorkwetteren. Met hun bezorgde klachten en ongevraagde adviezen zijn ze als een Grieks koor, dat zich af en toe van zijn bemoeizuchtigste kant laat zien. Je krijgt het de gevoel dat ze de ontluisterende conversatie tussen de soldaat en het meisje nauwlettend in de gaten houden, hun verontwaardiging passief-agressief verbergend achter hun vogelliefde.

‘De nationale vogeltentoonstelling’ is een groots en ingenieus experiment dat gaat over de verkwettering van het publieke debat, maar ook over de vreemde, geïsoleerde plek die de oorlog overzee inneemt in het collectieve bewustzijn en de troost die we zoeken bij huisdieren.

Wanneer er daadwerkelijk parkieten figureren in het verhaal van Homes, worden ze overigens met grote tederheid beschreven: ‘Ik denk dat er iets mis is met Charlie Bird,’ typt een anonieme chatter. ‘Hij kijkt bedrukt en hij heeft zijn veren een beetje opgezet. Ik heb hem de hele ochtend in de gaten gehouden en kan alleen maar zeggen dat hij eruitziet zoals ik als ik grieperig ben.’

Die liefelijkheid over zulke tere, gevederde, gekooide wezentjes contrasteert fel met de genadeloze onderstroom van oordelen die ook door de chatbox voert.

Ik moest denken aan de hondenfora, maar ook aan de protesten in de Oostvaardersplassen, waar hordes dierenliefhebbers zich ieder jaar verzamelen. Daar aan de hekken huilen ze om het lot van de uitgehongerde paardjes, zingen liederen, naaien vlaggen en leggen rouwkransen neer. Ze lokken de overlevende beesten, aaien ze over hun wilde koppen en steken ze plukken hooi toe.

Maar onder de compassie en het verdriet van de activisten schuilt de vurige woede die gereserveerd is voor de mens: er wordt geschreeuwd en getierd, boswachters en natuurbeschermers worden bedreigd, de wet overtreden. Het koor raast, eendrachtig: geen goed woord voor de nazi’s die deze holocaust op hun geweten hebben.

Zulke fascinerende hypocrisie, die de motor vormt van het verhaal van Homes, duikt uiteraard ook met regelmaat op in het leven van de nieuwe hondenbezitter. Het idee dat ik iets goeds doe voor Beppie is sterk. Er is de illusie dat mijn dierenliefde iets wezenlijks vertelt over mij. Dat Beppie behalve een aimabel vloerkleed zijn, wel degelijk een zware taak heeft – iets significants uitdrukken over mijn menselijkheid, willoos figureren in columns.

Arme Bep, vernoemd naar een mens – de Jordanese Beppie van tien jaar uit de gelijknamige zwart-witfilm (1965) van Johan van der Keuken, even stout als onschuldig, onontkoombaar vertederend – en gedoemd om een mens te dienen, een ingewikkeld mens, die aan haar eenvoud maar moeilijk kan beantwoorden.

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur