’Ik beziel God, en God bezielt mij.’

Ik schrik van mezelf als ik deze zin teruglees in het notitieblokje waarin ik losse gedachten en ideeën bijhoud. Het wordt de laatste zin van dit essay, dat weet ik ook al. Maar ik geloof helemaal niet in God! En eigenlijk ook niet in zielen. Toch voel ik God rechtstreeks in mijn ziel staren vanaf de pagina waarop ik een grote cirkel om deze zin heb gezet. Hoe leg ik dit nou weer uit aan het thuisfront, en mijn collega’s?

Zielkunde zonder ziel

De moderne psychologie is een jonge wetenschap, een liefdesbaby van de filosofie en fysiologie, geboren aan het einde van de negentiende eeuw toen grootheden als William James en Wilhelm Wundt systematisch experimenteel onder­zoek deden naar fenomenen zoals waarneming, geheugen en emoties. Toen het jonge veld een naam nodig had greep men terug op een al wat oudere term uit de zestiende eeuw: psychologia, een term bedacht door de Duitse theoloog Philipp Melanchthon. Net zoals Melanch­thons eigen naam een rechtstreekse vertaling van zijn Duitse achternaam (Schwarzerdt) naar het Grieks was, zoals de mode was onder zestiende-eeuwse humanisten, is psychologie een letterlijke vertaling van ‘zielkunde’: de studie van mentale fenomenen; dit ter onderscheid van de studie van zaken die zich afspelen in de natuur.

Toch moet je als jonge aanstormende student niet denken dat de studie psychologie gaat over de ziel. De coördinator van onze Groningse bacheloropleiding in de psychologie heeft er zelfs een volledige dia aan gewijd in zijn jaarlijkse praatje voor de nieuwe lichting eerstejaars. ‘Psychologie = zielkunde’ staat er. Nét op het moment dat er een paar blije gezichtjes oplichten van studenten die hopen in de komende vier jaar de diepere mysteries van de menselijke ziel te gaan doorgronden, drukt collega Frank dan op de knop en gaan er onder een naar gekras twee dikke strepen door de ziel in de zielkunde – en hoor je ook wat zieltjes knakken. Ik weet nog goed dat ik ook zo’n moment had als eerstejaarsstudent in Amsterdam, toen een werkgroepbegeleider doodleuk opmerkte dat begrippen als ‘bewustzijn’ en ‘de ziel’ weinig met de échte wetenschappelijke psychologie te maken hebben.

Klara Graah

Psychologie is zielloos. Psychologie gaat namelijk over gedrag, want gedrag kun je observeren. En alleen over wat je kunt observeren kun je wetenschappelijke uitspraken doen. Een ziel kun je niet zien, horen of ruiken, dus kun je erover zeggen wat je wilt. Maar dat is dan weer geen wetenschap, volgens ‘echte’ wetenschappers. Wat die psychologische wetenschap dan wél is, dat is de studie van de ‘determinanten van gedrag’. Waarom doen mensen wat ze doen?

Een onstoffelijke ziel, die je je misschien voorstelt als een soort onsterfelijke essentie van jezelf, die huist in je lichaam, kan in elk geval géén ‘determinant’ of ‘veroorzaker’ van gedrag zijn. Dat weten we door de natuurkunde, meer specifiek door de thermodynamica. Die thermodynamica heeft een viertal hoofdwetten, genummerd van nul tot en met drie, en het is hoofdwet nummer één die de onstoffelijke ziel in de weg zit. Deze ‘Wet van Behoud van Energie’ stelt dat energie niet gecreëerd of vernietigd kan worden. De totale hoeveelheid energie in een systeem (zoals het universum) blijft altijd gelijk. Met energie bedoelen we dan natuurkundige energie: ‘het vermogen om arbeid te verrichten’, of beter, om deeltjes te bewegen.

Ook in de zeventiende eeuw wist men al dat de klont grijze blubber in onze schedel ‘iets’ te maken heeft met het aansturen van ons lichaam. Filosoof en wiskundige René Descartes had een interessante hypothese over hoe de ziel via het brein het lichaam aan zou kunnen sturen: in de pijnappelklier, een stukje brein midden in je hoofd, zou de onstoffelijke ziel via een netwerk van hydraulische mechaniekjes als een poppenspeler je lichaam aan het werk zetten. Met dat idee maakte de thermodynamica korte metten. Een hydraulisch mechaniekje in werking zetten kost energie, maar die energie kan niet zomaar uit het niets gecreëerd worden door de ziel. Waar haalt de ziel die energie dan vandaan? Tegenwoordig weten we dat het brein niet bestaat uit hydraulische mechanieken, maar uit hersencellen die elektrochemische boodschappen naar elkaar en naar onze spieren seinen. Maar ook voor het versturen van die boodschappen is energie nodig. Een onstoffelijke ziel kán helemaal niet aan de knoppen van ons brein, en daarmee van ons lichaam zitten. Natuurkundig onmogelijk. Die ziel die je als zielkundige zo graag zou willen bestuderen is volgens verreweg de meeste hersenwetenschappers niet meer dan een verhaaltje dat we onszelf graag vertellen om te verhullen dat we eigenlijk zielloze lichamen zijn, gestuurd door de harde wetten van de natuurkunde.

Leegte

Die leegte steekt. In de Echoes of the Fall-serie van Adrian Tchaikovsky valt een mensenras zonder ziel een fictief land binnen. De hoofdrolspeler in het verhaal beschrijft het moment dat ze de leegte achter de menselijke gezichten van de agressors in het verhaal ziet als bijna gekmakend angstaanjagend. In talloze verhalen zijn juist zielloze wezens de engste antagonisten – denk aan zombies en vampiers, maar ook aan robots of een kille kunstmatige intelligentie, zoals in de Terminator-films.

In de robotica en het veld van user interface design kennen we het begrip uncanny valley dat hier rechtstreeks mee te maken heeft. Robots en digitale assistenten spelen een steeds grotere rol in ons dagelijks leven. Iedereen zal al weleens te maken hebben gehad met een chatbot op internet bij een klantenservice, en zelfs in verpleeghuizen en ziekenhuizen wordt er al volop gepilot met de inzet van robots om het medisch personeel te ontlasten. Er wordt veel onderzoek gedaan naar de optimale vorm van zo’n robot: uiteraard moet zo’n robot functioneren, maar ook de mens-robotinteractie is enorm belangrijk. Je wil niet dat je robot in een verpleeghuis de bewoners de stuipen op het lijf jaagt. In de regel vinden mensen het plezierig als een robot een beetje op een mens lijkt. Maar als je je robot weer te veel op een mens laat lijken wordt het eng. Bewegende poppen met strakgetrokken latex huid en een plastic glimlach, zoals robot Sophie die regelmatig optreedt in talkshows en daar desgevraagd ooit bekende het menselijke ras wel uit te willen roeien, bevinden zich in de zogenaamde uncanny valley – een stukje op het robotcontinuüm van doos-op-wielen tot perfect nagebootste mens waarin de leegte achter het robotmasker duidelijk zichtbaar is en ons de stuipen op het lijf jaagt.

Toch zijn we zelf net zo leeg vanbinnen, als je de hedendaagse psychologie moet geloven. Ik had ooit een vriendinnetje dat mij de tip gaf dat ze heel makkelijk te ‘conditioneren’ was. Conditionering is een bekend principe uit de psychologie: beloon gewenst gedrag, en een organisme zal dat gedrag vaker vertonen. Geef de hond een koekje als hij in de mand zit, en hij zal vaker in de mand gaan zitten; breng je vriendin vaker een ontbijtje op bed, en je krijgt wat vaker je zin. Het principe van operante conditionering, zo briljant uitgewerkt door Burrhus Skinner in de jaren dertig en daarna, is een van de beste theorieën en handvatten die we hebben in de psychologie. Je ziet het terug in de neuropsychologie, de opvoedkunde, de marketing, de klinische psychologie en ga zo maar door. Kortom: mijn vriendinnetje zei eigenlijk niets dat een psychologiestudent zou moeten verbazen, maar de suggestie dat ik haar als een automaat kon conditioneren verstoorde de illusie van een autonome, zelfdenkende partner. Maar ja, ook al hield de relatie geen stand, in één ding had ze wel gelijk: het idee dat wij volledige controle hebben over ons doen en laten, dat er ergens een onafhankelijke ziel in ons huist, is volgens de hedendaagse psychologie en hersenwetenschap moeilijk vol te houden.

Zelfs al zou je van het harde neurodeterminisme afstappen, dan nog zijn er talloze factoren die ons gedrag beïnvloeden terwijl we er geen weet van hebben. De in ongenade gevallen oud-hoogleraar sociale psychologie Diederik Stapel vergeleek zichzelf in een interview in 2008, voor zijn grootschalige bedrog met onderzoeksresultaten voor het voetlicht kwam, met een ui. Van een ui kun je schillen afpellen; elke schil die je afpelt kon je volgens Stapel zien als een niveau waarop ons gedrag verklaard kan worden door externe oorzaken die buiten een ‘ziel’ of ‘zelf’ liggen: hersenprocessen, de eerdergenoemde conditionering, maar ook subtiele signalen uit onze omgeving. In het interview vroeg Stapel zich af of er eigenlijk wel íéts over zou blijven als de psychologie klaar zou zijn met het afpellen van de ui. Is onze angst voor zielloze wezens, de uncanny valley, niet eigenlijk gewoon de angst voor een existentiële leegte in onszelf?

Zielen zien

Dat zielen wellicht niet bestaan doet er weinig aan af dat mensen ze wel degelijk dénken te zien. Of nou ja, zielen – in de waarnemingspsychologie is er een hele tak van sport die zich bezighoudt met een begrip dat je animacy noemt, een Engelse term die zoveel behelst als ‘levendheid’ of ‘bezieldheid’. Wat leuk is aan mensen, is dat ze zo creatief zijn in het bedenken van allerlei verklaringen voor de dingen die om hen heen gebeuren. In een klassiek onderzoekje naar het waarnemen van ‘bezieldheid’ lieten onderzoekers deelnemers kijken naar een tafel waarop enkele tientallen Wall-E-achtige robotjes heen en weer aan het rijden waren. De robotjes waren geprogrammeerd met de simpelst mogelijke regels: als je dicht bij een ander robotje bent, keer dan om. Als je bij een rand aankomt, draai negentig graden – dat soort dingen. De grap is dat je, als je genoeg van dit soort simpele robotjes loslaat op een net te kleine tafel, een geordende chaos krijgt. Mensen die naar dat tafereel kijken vinden dat grappig, maar menen ook al snel allerlei redenen te zien voor het gedrag van de rijdende automaatjes. ‘O kijk, die is bang!’ zeggen ze dan als een robotje zich omdraait bij de rand van de tafel.

Dit zien van ‘bezieldheid’ wordt in veel populairwetenschappelijke verhandelingen en door diehard wetenschappers neergezet als naïeve zelfverlakkerij. Veel mensen menen overal maar ‘leven’ in te zien – de échte denker weet wel beter. Toch is het vermogen om animacy waar te nemen geen foutje of naïviteit. Het is een belangrijke bouwsteen in ons vermogen, als sociale wezens, om elkaar en de wereld om ons heen goed te begrijpen. Het projecteren van een innerlijke belevingswereld op levenloze robotjes, maar ook op bijvoorbeeld huisdieren, is daar een bijproduct van. Het blijkt dan ook dat mensen die uit zichzelf moeite hebben om animacy te zien, vaak ook meer moeite hebben met het kunnen inschatten van sociale situaties, en omgekeerd blijken mensen met autisme ook relatief minder vaak de illusie van bezieldheid van robotjes of andere levenloze objecten te hebben.

De basis van bezieldheid lijkt te schuilen in een vorm van autonome beweging. Een bal die op je af komt vliegen beweegt zich voorspelbaar en volgens de wetten van de mechanica. Als je die bal wilt vangen kun je dat zonder dat je na hoeft te denken: je brein zit vol met aanpassingen die het in staat stellen feilloos om te gaan met de voorspelbare wetten van de klassieke mechanica, die de beweging van niet-levende, zielloze voorwerpen beschrijven. Maar wat nou als die bal in de lucht plotseling vertraagt of versnelt? De ingebakken natuurkundige principes in je brein helpen dan niet meer. In zo’n geval schakelt het brein de hersengebieden in die te maken hebben met het redeneren over levende wezens. We gaan – onbewust – redeneren over de intenties van die bal, die plotseling vertraagt om greep te krijgen op de inherente onvoorspelbaarheid van ‘levende’ objecten. Ook als die objecten niet leven, zoals de robotjes in het eerdergenoemde onderzoek.

Zelf zijn we als levende wezens ook onvoorspelbare, bewegende objecten. Jezelf kunnen voortbewegen is handig voor een organisme: je bent niet meer afhankelijk van zee- of luchtstromen om voedsel op te zoeken of bijvoorbeeld te ontsnappen aan beesten die je op willen eten. Bewegen is echter enorm lastig en vereist een grote hoeveelheid rekenwerk. Bewegende organismen hebben daarom ook een brein, in tegenstelling tot niet-bewegende organismen. Zeeanemonen, bijvoorbeeld, zijn zeer eenvoudige dieren die zich vasthechten op een ondergrond in de zee en met hun tentakels voedsel uit het water filteren. Een volwassen zeeanemoon heeft geen brein. Een zeeanemoonlarf echter wel. Het grote verschil is dat een zeeanemoonlarf een zwemmend beestje is: het kan zichzelf voortbewegen door het water. Zodra het larfje een plekje heeft gevonden om zich te settelen als volwassen zeeanemoon, verteert het echter direct zijn eigen brein. Dat heeft het toch niet meer nodig.

Een zichzelf voortbewegend dier heeft een manier nodig om zichzelf te kunnen onderscheiden van de wereld. Alleen op die manier kun je namelijk effectief je bewegingen bijsturen: je moet weten of bepaalde zintuiglijke prikkels, zoals het water dat langs je ledematen stroomt als je zwemt, het gevolg zijn van je eigen bewegingen of van veranderingen in de wereld om je heen. Kortom, wat je nodig hebt is een ‘zelf’: een representatie van je eigen lichaam in de ruimte. Wij mensen hebben dat uiteraard ook. Sterker nog, we weten ook waar in het brein die processen zich afspelen: op het plekje waar de temporale kwab de pariëtale kwab raakt. Als je dat plekje kietelt met een sterke magneet, leidt dat tot allerlei verstoringen in je eigen lichaamsbeeld. Je kunt bijvoorbeeld het idee krijgen dat je buiten je lichaam zweeft. Volgens filosoof Thomas Metzinger is deze representatie van het ‘zelf’ in je brein de basis van wat hij minimal selfhood noemt. Alles dat wij ervaren als onszelf, onze ziel, vindt zijn basis in deze weergave van je lichaam, de informatie die je brein eigenlijk vooral nodig heeft om je lichaam goed door de ruimte te kunnen sturen.

Het idee van embodied cognition, de intieme link tussen lichaam en zelf, wint de laatste jaren sterk aan populariteit in de psychologie en neurowetenschappen. Nieuw is het natuurlijk niet: filosofen als Heidegger en Levinas stelden de relatie tussen lichaam en zelf al veel eerder centraal. Het zelf, de ziel, bestaat niet los van de wereld, maar ontstaat uit het lichaam en uit de interactie met de wereld.

Op een hoger niveau

Als je een brein openmaakt, ga je daarin geen ziel vinden. Misschien wat hersencellen die corresponderen met een soort controleweergave om je lichaam door de ruimte te sturen, maar is dat nou een ziel? Volgens de moderne wetenschap is er geen ziel te vinden in je brein en bestaat zij daarom ook niet. Maar is dat niet wat te kort door de bocht? Moet je eigenlijk wel op zoek naar een ziel ín het brein?

Een van mijn favoriete gedachte-experimenten in de wijsgerige antropologie is de Chinese kamer van John Searle. Het experiment gaat als volgt: stel, je wordt wakker in een kamer waarin een bureau staat. Op dat bureau ligt een dik boek met instructies, met daarnaast drie bakjes met vellen vol Chinese karakters. Achter je bevindt zich een brievenbus, waardoor een brief in het Chinees naar binnen glijdt. Omdat je geen Chinees begrijpt is het een raadsel wat er staat, maar gelukkig heb je het instructieboek nog. In dat instructieboek staat echter alleen vermeld welke Chinese karakters je bij elkaar moet rapen om een zinnig antwoord te geven op de brief die je net binnenkreeg. Dat doe je dan maar. Hoewel je geen idee hebt wat je precies opschrijft, schuif je jouw antwoord via de brievenbus naar buiten. Daar staan twee Chinezen die je brief lezen: ‘Help, ik zit vast in de Chinese kamer van John Searle!’ De Chinezen komen tot de conclusie dat de persoon die in de kamer zit uitstekend Chinees spreekt.

In feite is dat natuurlijk niet zo: jij spreekt geen Chinees, je koppelt alleen maar een bepaalde uitvoer aan een bepaalde invoer. Searle betoogde dat dit ook is wat er in ‘intelligente’ systemen zoals Siri of Google Assistant gebeurt. Als je zegt: ‘Hé Siri, doe het licht in de keuken aan’, dan snapt je smartphone niet wat ‘licht’ of een ‘keuken’ is – laat staan dat jij wilt gaan koken. Er wordt een invoer (spraak) gekoppeld aan een uitvoer (een signaal naar de lampen in je keuken). Begrip kun je niet implementeren in een kunstmatig systeem, zo betoogt Searle.

Die redenering kun je doortrekken van begrip naar iets als bewustzijn, en zelfs naar de ziel. Van de buitenkant kan een systeem, zoals een hond, een slimme robot of zelfs een mens er heel bezield uitzien, maar dat is schijn. Binnen in een brein gebeurt er niet veel meer dan het koppelen van zintuiglijke prikkels aan motorische reacties. Begrip, bewustzijn of een ziel hoef je niet te zoeken in een kunstmatig systeem als een robot, maar ook niet in een biologisch systeem zoals een brein.

Filosoof Dan Dennett is het daar niet mee eens: volgens hem begrijpt de Chinese kamer wel degelijk Chinees. Dat begrip dat Searle zoekt ín de Chinese kamer is volgens Dennett een kenmerk van de kamer als geheel – net zoals bewustzijn een kenmerk is van het brein als geheel. Je noemt dat een emergente eigenschap. Individuele hersencellen of stukjes brein hebben geen bewustzijn, maar het brein als geheel wel. Dezelfde redenering kun je loslaten op de ziel. Zou zij een emergente eigenschap kunnen zijn, een symfonie die meer is dan het geheel van de losse partijen die gespeeld worden door de instrumenten in het breinorkest?

Emergentie is een lastig begrip. Als ik zeg dat de ziel een emergente eigenschap is van het brein, speel ik dan niet een semantisch spelletje om de leegte in mijzelf te verhullen? Nee. Theoretisch neurowetenschapper Eric Hoel heeft in een aantal elegante artikelen laten zien dat het gezegde ‘het geheel is meer dan de som der delen’ hier écht opgaat. In een brein kun je informatie opslaan. Je zou zeggen dat als je elke hersencel in dat brein kunt meten, je dan ook alle informatie in dat brein tot je beschikking hebt. Maar dat is niet zo, zegt Hoel. Je kunt het brein beschrijven als een systeem van miljarden neuronen, maar net zoals een kaart van Nederland op straatniveau niet handig is als je van Groningen naar Amsterdam wilt rijden, is een beschrijving van het brein op hersencelniveau niet praktisch en ook niet nodig als je bijvoorbeeld iets wilt zeggen over de verwerking van taal. In de hersenwetenschap onderzoek je dan bijvoorbeeld hoe een tiental hersengebieden, die elk uit miljoenen hersencellen bestaan, binnen een netwerk met elkaar communiceert. Je beschrijft het brein dan op een hoger niveau. Díé beschrijving, zo laat Hoel zien, bevat andere informatie dan de kaart van het brein op het niveau van individuele hersencellen. Emergentie is dus meer dan een semantisch trucje. Als ik zeg dat mijn ziel, het wezen van wie ik ben, een emergente eigenschap is van mijn brein, dan is die ziel ook écht meer dan de verzameling hersencellen in mijn schedel.

God is de Ander

Informatie en emergentie zijn plezierige begrippen voor psychologen en hersenwetenschappers. Moeilijke, ‘onwetenschappelijke’ concepten als bewustzijn en de ziel leggen we graag uit als emergente eigenschappen van het brein. Daarmee maken we ze tastbaar en zelfs meetbaar. In Biological Psychology van Jim Kalat, hét standaardwerk over neurowetenschappen dat alle eerstejaars psychologiestudenten bestuderen, staat het als volgt:

‘Je kunt de Mona Lisa beschrijven als een betoverend schilderij van een dame, maar ook als een canvas met pigmenten. Dat geldt ook voor je bewustzijn of ziel: het is de activiteit van je brein, maar anders beschreven.’

De ziel als (meetbare!) hersenactiviteit: de zielloze zielkunde heeft weer iets om te bestuderen. Als we Dennett volgen, kunnen we lastige begrippen als bewustzijn en de ziel gelijkstellen aan hersenactiviteit. Het zijn emergente eigenschappen die enkel bestaan in onze waarneming en keurig te beschrijven zijn als biologische processen.

We lopen daarmee alleen voorbij aan een lastig probleem. Als ik zeg dat de ziel hersenactiviteit is, maar op een andere manier beschreven – wie of wat beschrijft mijn hersenactiviteit dan op zo’n manier dat ik dit ervaar als mijn zelf, als mijn ziel? We hebben een waarnemer – een Ander – nodig om onze eigen ziel op te laten staan uit het lichaam. Maar waar heeft die Ander zich verstopt?

Douglas Hofstadter beschrijft in zijn boek Gödel, Escher, Bach het concept van de vreemde lus: een representatie die naar zichzelf verwijst, zoals het woord ‘vierentwintig­letterwoord’ dat zelf vierentwintig letters heeft. Ons ‘zelf’ zou ook zo’n vreemde lus zijn: een vreemde constructie, bestaande uit hersenactiviteit, die zichzelf waar kan nemen en daarmee zichzelf beschrijft. De ziel schept zichzelf.

Ik heb dat altijd een wat vreemd concept gevonden. Het doet me denken aan een bekende cartoon: twee wetenschappers staan voor een bord vol met formules die stappen in een ingewikkeld proces beschrijven. Halverwege het bord staat de stap ‘here something magical happens’. Een van de wetenschappers merkt droogjes op: ‘Ik denk dat je bij die stap nog wat specifieker moet zijn.’

Maar als die waarnemer, die Ander, niet in onszelf zit, waar is die Ander dan? Levinas stelt: de Ander is God. Buiten onszelf, buiten onze eigen ziel, vinden we God. Schept God onze ziel door ons waar te nemen? Daarmee zou de vreemde lus van Hofstadter nog veel vreemder worden. Emergente eigenschappen bestaan bij de gratie van waarneming. Ik ben een waarnemend wezen dat de Ander ziet als bezield wezen, dus beziel ik God. En God kijkt – bezield – terug. Een opmerkelijk theologische en bezielde observatie voor een agnostische, zielloze zielkundige. Maar toch zo treffend dat ik hem laat staan.

Ik beziel God, God bezielt mij.

Jacob Jolij (1979) is universitair docent theoretische en filosofische psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij doet onderzoek naar de grondslagen van bewustzijn en de menselijke geest. Zijn boek Wat is bewustzijn nou eigenlijk? verscheen in 2020 bij uitgeverij Nieuw Amsterdam.

Meer van deze auteur