Beste Virginie Loveling,

Het spijt mij.

Ik heb je niet de liefde of de waardering gegeven die je verdient. Ik was me ook onvoldoende bewust van je uitzonderlijke talent, hoewel ik jou al meer dan twintig jaar ken.

Speelde je gedurende die twee decennia dan geen bijzondere rol in mijn leven? O, jawel.

Zoals anderen hun beminden met ‘lieveling’ aanspreken, zo noem ik mijn dochter ‘Loveling’. Ik heb mijn eerste job aan jou te danken, en op een of andere manier voel ik voor jou een soort jeugdliefde die nooit is uitgedoofd.

En toch ben ik nooit voor jou opgekomen. Nooit heb ik gezegd: Virginie Loveling is een superieure schrijver. Toen ik in een commissie belandde die mocht beslissen welke werken in Vlaanderen tot de canon van de Nederlandstalige literatuur worden gerekend, heb ik jouw werk gewoon laten passeren. Ik vond jou misschien wel een goede schrijver, maar daar bleef het ook bij. Ik slaagde er maar niet in om te zien wat een eigenzinnige, originele, geweldige auteur jij eigenlijk bent.

Ik vraag me af hoe dat komt.

Waarom heb ik jou zo verwaarloosd?


Wat zeker niet hielp, is de manier waarop er in literatuurgeschiedenissen over jouw werk werd gesproken. De ene keer werd de zogenaamd typisch vrouwelijke fijngevoeligheid van je oeuvre benadrukt, de andere keer ging het over de manier waarop je novellen en romans getuigen van inzicht in emoties en sentimenten. Nee, dat soort typeringen nodigden de literatuurstudent die ik ooit was niet uit om je werk te gaan ontdekken.

De biografische aspecten die over jou werden verteld, maakten mij evenmin enthousiast voor jou. Telkens ging het over je wel erg goede afkomst, over je talenkennis en je eruditie, en natuurlijk over Cyriel Buysse, de primus inter pares van het realisme en het naturalisme in Vlaanderen, waartoe jouw werk meestal ook wordt gerekend.

Dat Buysse (1859-1932) je neef was, maakte het niet makkelijk voor jou. Akkoord, doordat zijn werk in Vlaanderen erg bekend werd, straalde zijn faam ook op jou af. Maar in de perceptie van velen leek het achteraf wel alsof het alleen dankzij hem was dat jouw werk ooit appreciatie heeft gekregen, of dat je alleen via hem deel uitmaakte van een intellectuele scene in de periode rond het fin de siècle. Dat was helemaal niet zo, maar nooit heb je echt uit zijn schaduw kunnen treden.

Van Cyriel Buysse herinneren we ons dan ook alleen maar grootse dingen. Dat hij mee aan de wieg stond van het legendarische avant-gardetijdschrift Van Nu en Straks was al voldoende voor een eeuwige cultstatus. Met Het gezin van Paemel (1903) schreef hij bovendien een toneelstuk dat onsterfelijk werd in Vlaamse (volks-)theaters, en met de titel van zijn roman Het recht van de sterkste (1893) vatte hij de essentie van het naturalisme in vijf krachtige woorden samen. Bovendien reisde hij met zijn imposante snor nog vóór 1900 heen en weer naar Amerika alsof het niets was, reed hij met zijn imposante snor kort na de eeuwwisseling al fotogeniek met een automobiel en liet hij intussen een paalwoning bouwen om van zijn avonturen te bekomen.

Ga daar maar eens aan staan, met je essays over folklore en de statige portretten die we telkens van jou te zien krijgen. Buysse ging de geschiedenis in als the coolest dude in town, jij werd voor altijd ‘de tante van’.

Terwijl jij hém hebt gestimuleerd om te gaan schrijven en in zekere zin mee de weg hebt geëffend voor de natuurkracht die hij bleek te zijn. En terwijl hij als prille vijftiger jou op je vijfenzeventigste nog hip genoeg vond om samen de satirische roman Levensleer (1912) te publiceren.


Als het eens niet over Buysse ging wanneer men het eigenlijk over jou wilde hebben, werd jouw naam onvermijdelijk in één adem genoemd met die van je zus Rosalie (1834-1875). Samen met haar componeerde je – want zo heet dat dan altijd – gedichten.

Doordat die gedichten een spartaans ritme volgen, komen ze vandaag een beetje drammerig over. Ook de samenwerking met je zus heeft je imago dus niet echt bevorderd. Alsof de schattigheidsfactor ervan groter was dan jullie literaire talent. Kijk, twee zusjes die samen een boek maken. Zo lief!

In de kleine slices of life die jullie gedichten vaak waren, gebeuren er soms dingen die me toch even doen opkijken. Oké, er komen nogal wat lieftallige kinderen en zachtaardige grootvaders in voor, maar jullie genoten er duidelijk van om die pastelkleurige gezinstaferelen plots met een klodder inktzwarte verf te bekladden. Minzaam glimlachende dochtertjes worden bij nacht en ontij plots terminaal ziek, zeevaarders keren zelden veilig terug naar huis en liefkozende moeders komen schielijk aan hun einde. Dat morbide trekje intrigeert mij niet alleen, het doet jullie poëzie ook veel minder zeemzoeterig smaken dan je eerst zou kunnen denken.

Die fascinatie voor de duisternis was er niet gewoon, jullie koesterden haar ook, denk ik.

Klopt dat, Virginie?

Hoe is dat zo gekomen?

De freudiaan zal zeggen: de zwartgalligheid van de zusjes Loveling is ontstaan op de dag dat hun vader zich aan een boom heeft verhangen. Jij was toen pas tien jaar oud, en holderdebolder verhuisden jullie van het platteland naar Gent, waar jullie in een milieu van vrijzinnige intellectuelen terechtkwamen. Dat laatste leverde ook kansen op, maar heel die periode moet je toch getekend hebben.

Toch denk ik dat een biografische lezing van jouw werk je als auteur oneer aandoet. Want zowel in je poëzie als in het steeds beter wordende proza dat je na het overlijden van je vader, je moeder en je zus bent gaan schrijven, had je onmiskenbaar wel de bijzondere gave om je liefde voor de duisternis in beklijvende literatuur om te zetten.

Bovendien werd die liefde behalve door persoonlijk onheil net zo goed aangewakkerd door alles wat je in de literatuur rondom jou zag verschijnen. Was jij, met al je belezenheid en talenkennis, dan niet perfect op de hoogte van wat beroemde auteurs als Ann Radcliffe, Mary Shelley en Edgar Allan Poe voordien elders hadden gepubliceerd? Zou het niet kunnen dat de licht macabere tragiek in jouw werk veeleer blijk geeft van een open, internationaal geïnspireerde literatuuropvatting dan van een onverwerkt jeugdtrauma? Werd jij, aangestoken door andere grote geesten, dan geen eigenzinnige schrijver die thema’s en gevoelens durfde te verkennen die weinig anderen in Vlaanderen aandurfden?

Waarom vraagt niemand zich dat af? Waarom word jij altijd tot B-auteur gereduceerd, van wie elke literaire verdienste tot een biografisch gegeven of een externe toevalligheid wordt herleid?

En waarom heb ík daaraan meegedaan?

Ik ken jou toch beter dan dat?


Laat ons eens terugkeren naar het moment waarop we elkaar leerden kennen.

In de laatste jaren van de vorige eeuw studeerde ik literatuur in Gent. In diezelfde periode broedde Sylvia Van Peteghem op het plan om jouw oorlogsdagboek uit te geven. Sylvia leidde toen de Gentse universiteitsbibliotheek, waar het manuscript zich bevond. Ze was op zoek naar studenten die jouw honderden handgeschreven dagboekblaadjes wilden ordenen en overtikken, en kijk: daar verschijnt mijn licht verdwaasde, jeugdige kop in het analoge plaatje.

Een hele zomer lang waren we onafscheidelijk. In je dagboek las ik hoe je stad tijdens de Eerste Wereldoorlog door de bezetter werd ingepalmd, hoe de mensen ondanks alles probeerden verder te leven en hoe de berichten van een steeds gruwelijker wordende oorlog jou soms wel en soms niet bereikten.

Ik las hoe bang je was dat men je dagboek zou ontdekken, want verslag uitbrengen van het leven in een bezette stad was verboden. Toen je Duitse neef op de koffie kwam, stond je doodsangsten uit, maar tegelijk herinnerden de bezoekjes van die Oberleutnant je ongetwijfeld aan je vader. Misschien vond je dat dus ook wel prettig. Niet alleen jouw vader had trouwens ooit de Duitse nationaliteit, ook jij kreeg pas na de dood van je moeder (in 1879) een Belgisch paspoort.

Ik ga eerlijk zijn, Virginie.

Ik heb heerlijke herinneringen aan de zomer die we dankzij dat dagboek samen hebben doorgebracht. Maar nee, echt geweldig vond ik de auteur ervan niet.

De meeste mensen kennen alleen de prachtige, verkorte bloemlezing uit jouw oorlogsmemoires. Maar tjonge jonge, wie het hele dagboek leest, krijgt het soms moeilijk om jou niet een beetje een elitaire zeurkous te vinden. Wat een gejammer toen je eens in de derde klasse van een trein was beland! En wat een oeverloos geëmmer over een paraplu die ooit een keer was stukgegaan! Terwijl er ondertussen duizenden soldaten elkaar aan het afknallen waren.

*Get over yourself, woman! *Dat brieste ik destijds tegen de computer van mijn universiteit, met zijn onhandige diskettes.

Nee, echt cool vond ik jou niet. Ik zag het beeld dat in de literatuurlessen van jou werd geschetst helaas bevestigd in dat lange dagboek. Dat je bewegingsvrijheid door de oorlog danig werd beperkt, leek je soms als een heel persoonlijke kwestie op te vatten, en niet als het wereldprobleem dat anderen duizend keer harder trof dan jou. Je slaagde er bovendien in om in volle oorlogstijd een gezondheidskuur te gaan volgen in… Duitsland, wat toch minstens opmerkelijk is.


Toch koester ik die ene zomer met jou nog altijd, Virginie, al was het maar omdat er op dat dagboekproject nog heel wat andere gevolgd zijn, en het mij de ene baan na de andere opleverde. Je was voor mij een zomerlief voor wie ik altijd een zwak ben blijven hebben. Alleen zag ik jou nog altijd niet als de geweldige schrijver die je wel degelijk was. Nadat ik mij eerst door literatuurhistorici had laten influisteren dat jij een saaie passante was in een milieu van échte intellectuelen, keek ik me vervolgens jarenlang scheel op een niet eens geredigeerd egodocument dat onvermijdelijk ook minder meesterlijke passages bevatte.

Nee, dat was niet fair van mij.

Nog minder fair was dat ik mijn vertroebelde blik op jouw fenomenale talent liet doorschemeren toen ik kort na het dagboekproject enkele van je romans las. Slecht vond ik die allerminst, maar ik zag er mijn vooroordelen over jou en jouw literaire talent toch in bevestigd.

Zo gaat dat namelijk wanneer je iemand geen echte kans geeft. Etter die ik was.

Dat je in 1885 (!) in Sophie beschreef hoe het voelde om een verscheurende geloofscrisis door te maken, was pure waaghalzerij. Dat je het in die roman aandurfde om de macht van de clerus op het dagelijks leven en het onderwijs aan te klagen, daar neem ik nu mijn hoed voor af. In Een dure eed (1892) schrijf je dat de menselijke drang naar vrijheid, een eigen wil en zelfontplooiing sterker is dan de neiging om ons te conformeren. Die gedachte is niet alleen erg modern, ze gaat ook lijnrecht in tegen het deterministische credo van de naturalistische school waartoe je vaak wordt gerekend. Je was dus veel origineler, veel stoutmoediger en literair veel avontuurlijker en hoogstaander dan ik besefte.

Dat inzicht heb ik weliswaar pas gekregen toen ik vorig jaar bijna toevallig nog eens Een revolverschot (1911) las. Wat een verbluffende, adembenemende roman is dat toch.


Ik ga vrijuit spreken, Virginie.

Ik ben er mee verantwoordelijk voor dat Tantes van Cyriel Buysse is opgenomen in de canon van de Nederlandstalige literatuur, die door de KANTL is samengesteld. Tantes is inderdaad een erg sterke roman, daarover hoor je mij niet klagen. Maar achteraf gezien vind ik Een revolverschot beter.

Hoe je daarin als een sluipmoordenaar je tijd neemt om met een ijzig geduld de dodelijke liefdesdriehoek tussen Marie, Georgine en die gladde Luc Hancq geloofwaardig te maken. Hoe je ons griezelig perfect weet te doen voelen dat de eens zo uitbundige vlinders in de buik van Marie langzaam maar zeker stoppen met fladderen en uiteindelijk een voor een sterven. Hoe je het vervolgens perfect aannemelijk maakt dat een pikzwart roofdier het opeens helemaal van Marie overneemt. En hoe we onze tong in dat boek uiteindelijk tot twee keer toe verbranden aan een allesverwoestende wraak, die door jou gloeiend heet wordt geserveerd.

Om al die redenen is Een revolverschot een volmaakt meesterwerk. Je laat er aspecten van je schrijverschap in zien waarover in de lessen literatuurgeschiedenis veel te weinig wordt gepraat. Je toont er jezelf vooral ook op een totaal andere manier dan in dat oorlogsdagboek waarmee men je in Vlaanderen altijd zal blijven associëren.

Je psychologische inzicht waarover men het vaak heeft is inderdaad uitmuntend. Maar daarnaast kan je de vaak duistere emoties die je zo graag verkent ook formidabel goed voelbaar maken. Waarom heb ik dat nooit over jou gehoord of gelezen?

En jazeker, je werk schetst een kleurrijk beeld van de gewoonten en omgangsvormen van jouw eigen tijd. Maar tegelijk is het ook zo tijdloos dat Een revolverschot net zo goed uitlegt hoe het vandaag voelt om verliefd te zijn, of vernederd te zijn, of wrok te voelen… en dus hoe het is om een complete mens van vlees en bloed te zijn. Wat kan ik meer van een roman verwachten?

De laatste vier hoofdstukken van Een revolverschot zijn een opgestoken middenvinger naar mannen die denken dat ze als koningen kunnen regeren over een schaakbord waarop vrouwen als zwakke pionnen figureren.

Misschien was ik wel zo iemand. Niet in de liefde, maar in de literatuur.

Maar zoals Marie op het einde van Een revolverschot haar gram haalt op die gladde Luc Hancq, zo zorgde jij er met die roman voor dat mijn oogkleppen plots kletterend op de grond neervielen.

Meer dan honderd jaar na publicatie maakte Een revolverschot zijn naam helemaal waar. De roman schoot alle clichés en al mijn vooroordelen over jou aan flarden. Hij zorgde ervoor dat ik je werk eindelijk écht ben gaan lezen, dat ik me in je biografie ging verdiepen en dat ik vandaag onomwonden vind dat jij bij de allergrootste schrijvers van jouw tijd hoort.


Niet zo lang geleden schreef ik in een Vlaams literair tijdschrift dat we het misschien wel jammer kunnen vinden dat er zo weinig vrouwelijke auteurs tot onze canon zijn doorgedrongen, maar dat we de geschiedenis nu eenmaal niet kunnen veranderen. Dat vind ik nog altijd, maar dat laatste is ook helemaal niet nodig. We moeten het verhaal dat ons telkens opnieuw wordt verteld wel eindelijk eens écht in vraag durven te stellen.

In dat verhaal ben jij een ietwat slaperige auteur van wat brave familiepoëzie, een paar duffe novellen en een dagboek dat alleen om historische redenen interessant is.

Ik ken een ander verhaal. Daarin ben jij een bom van een schrijver. Je bent de auteur van enkele uitzonderlijk scherpe, duistere, emotioneel en intellectueel prikkelende romans van een formidabel literair niveau.

Ik hoop dat iedereen jou gauw gaat ontdekken.

Boem revolverschot,

Bert

Bert Van Raemdonck (1977) schrijft over cultuur, taal en literatuur. Als dichter debuteerde hij in 2019 met Hier raken we mij kwijt (Polis).

Meer van deze auteur