Onbevangen opeengepakt in een kleine, slecht geventileerde ruimte, zoals dat toen nog kon, zat het filosofiegezelschap tegenover me in een kerkje in Friesland. Het waren voornamelijk oudere mensen die op mijn lezing waren afgekomen. De gastheer, zelf ook op leeftijd, introduceerde mij met complimenteuze woorden over mijn verschijning: dat het zo fijn was dat de spreker van die avond ook nog eens mooi was om naar te kijken. Een golf van gegrinnik ging door de kerk. Het was direct ‘aan’ geweest tussen ons, vertelde hij glimmend. Ik had hooguit twee mails met deze man gewisseld en vond zijn toespelingen op intiemere omgang onprettig, maar toen hij over zijn bril naar me gluurde en in de microfoon vroeg: ‘Toch?’ knikte ik instemmend. Het publiek genoot van zijn openlijke geflirt.

Een echo van een passage uit Carry van Bruggens roman Uit het leven van een denkende vrouw (1920). Hierin portretteert zij de schrijver Marianne Edema, die bekendheid krijgt met haar romans, maar die zodra ze ­filosofische werken gaat publiceren voortdurend op haar vrouw-zijn wordt gewezen. Als ze een lezing moet geven bij een studentenvereniging, zegt een van de studenten ernaar te verlangen haar te horen spreken. Even veert ze op, hopend dat hij in haar filosofische inzichten geïnteresseerd is, maar dan volgt de beschrijving: ‘Hij had zijn hoofd achterovergebogen en tuurde door zijn wimpers, de ogen half-gesloten, een vage glimlach om de lippen. “Ik geloof dat u heel mooi zult zijn, als u spreekt – vooral als u in vuur raakt…”‘

Het klassiek filosofische onderscheid tussen lichaam en geest is niet een dualisme waar ik buitengewoon in geïnteresseerd ben, maar het dringt zich wel erg vaak aan me op. Juist toen ik met mijn denken naar buiten begon te treden, werd ik vaak met mijn lichaam geconfronteerd, dat wil zeggen: ik werd erop gewezen dat mijn denken zich in een vrouwenlijf afspeelde. ‘Denken is onzichtbaar,’ schreef Hannah Arendt. Maar wij denkende wezens zijn dat duidelijk niet. In het schrijven, en misschien meer nog in het denken, waarvoor je zelfs geen hand nodig hebt, kun je het gevoel hebben dat het lichaam er niet toe doet; dat het niet uitmaakt of je dun, dik, behaard, glad, donker, licht, gespierd, slap, man, vrouw, kat of mens bent, je kunt in het denken aan je eigen materialiteit ontsnappen. Een lichaam heeft grenzen, het denken amper.

Toch wordt je denken voortdurend aangezwengeld door wat je met je fysieke verschijning teweegbrengt. Al hebben filosofen het lichaam vaak afgedaan als een materiële bestaansvorm die het beklimmen van geestelijke hoogtes in de weg staat, gedachten worden in grote mate door het lichamelijke bepaald. Niet alleen omdat we met onze zintuigen observeren, maar ook omdat onze uiterlijke verschijning, en de reacties die dit uitlokt, onze opvattingen beïnvloedt over vrijheid, gelijkheid, waarheid, om maar een paar filosofische begrippen te noemen. Het klassieke lichaam-geestonderscheid doet het vaak voorkomen alsof ‘lichaam’ en ‘geest’ universele, abstracte termen zijn, waarbij zowel lichaam als geest neutraal zijn, zonder individuele karakteristieken. Merkwaardig. Ik blijf het lastig vinden me een neutraal lichaam voor te stellen.

In Uit het leven van een denkende vrouw is de auteur niet alleen vrouw en schrijver, maar ook moeder, echtgenote, zus en vriendin. Al deze rollen belemmeren Marianne Edema in haar verlangen te schrijven en te denken. Haar man, die kunstschilder is, kan lui op zijn divan hangen, in afwachting van inspiratie. Zo niet Marianne. Ze doet haar uiterste best te bewijzen dat het schrijven haar niet afleidt van de opvoeding van haar kinderen, haar huishouden, kleding, man en schoonfamilie – inwendig vurig hunkerend naar stilte om te kunnen nadenken. Behalve een scherp en gevoelig portret van een vrouw die aan ieders verwachting wil voldoen, is dit boek in stijl en gedachte ook een pleidooi tegen de tweedeling van gevoel en intellect. Van proza en filosofie. Van man en vrouw.

Het ter discussie stellen van de ongelijke beoordeling van mannen- en vrouwenlevens kon op weinig begrip rekenen. Het was gezeur. Zelfs in een biografie van Carry van Bruggen uit 1980 wordt de roman door biograaf Ruth Wolf gekarakteriseerd als een ‘litanie van zelfbeklag’. En ook in een voorwoord van een heruitgave van de roman, die in 1985 verscheen, vindt Wolf dat elke vorm van zelfspot bij de hoofdpersoon ontbreekt, waardoor de lezer het als gejammer zou kunnen opvatten. Duidelijk gehinderd door haar eigen ouderwetse denkbeelden, doet Wolf toch een poging de heldin uit het boek te verdedigen:

‘Wie haar zou willen voorhouden dat ze, in plaats van zo pathetisch te klagen, liever haar zegeningen moest tellen: een vriendelijke man, aanhankelijke kinderen, geen echte geldzorgen, altijd huishoudelijke hulp, succes in haar literaire loopbaan – zou het essentiële punt toch over het hoofd zien: Marianne heeft geen keus, ze wordt gedragen én voortgejaagd door haar bestemming.’

Dit laatste klopt. Marianne Edema is een schrijver en filosoof. Van geklaag is in feite geen sprake, enkel nuchtere, ontledende beschrijving in rake, poëtische taal. Humor is er ook, al moet je wel kunnen lachen om de verstokte vooroordelen, die absurd komische en schutterige situaties opleveren. Het is niet zozeer het schrijven van Marianne Edema dat haar omgeving moeilijk kan accepteren, het is het denken. Het is de stap die ze neemt van literatuur naar filosofie. Nadat Edema enkele filosofische stukken heeft gepubliceerd, wordt er in een tijdschrift laatdunkend over haar geschreven:

‘Het moet ons van het hart, dat we vooralsnog meer vertrouwen hebben in de romancière Marianne Edema dan in de “filosoof” Marianne Edema en waar ons tijdschrift haar litteraire arbeid steeds welgezind is geweest, durven we hieraan de welgemeende raad toevoegen: waag u niet, mevrouwtje, lichtvaardig op een terrein, waar reeds zovele zwakke broeder, en nog veel meer zwakke zusters in kinderlijke onwetendheid omtrent datgene, waarnaar ze de handen uitstaken, deerlijk op de neus gevallen zijn…’

In een roman van ruim honderd jaar oud verbaast dit misschien nauwelijks, maar als ik voorbeelden van nu bekijk, is de verbazing niet gigantisch toegenomen. Het boek deed me erbij stilstaan dat ik zo’n geringschattende toon, vaak als grap verpakt, zo gewend ben dat ik hem soms amper opmerk. Ik noemde al het voorbeeld van het filosofiegezelschap en ik kan talloze voorbeelden uit recensies opnoemen. Vooruit, eentje dan. In mijn roman Hoe laat eigenlijk overdenkt een van de personages Lacans theorie van de spiegelfase bij het kind en hoe die fase door camera’s en selfies veranderd is. Hoogleraar mediawetenschap Wanda Strauven liet dit fragment vertalen en gebruikte het in haar betoog om een nieuw perspectief op Lacan te bespreken. Ik noem dit omdat ik dit personage, genaamd Ralph, kennelijk iets zinnigs laat denken. Toch wist recensent Sebastiaan Kort in NRC Handelsblad op te merken: ‘Er schiet Aaf of Ralph wel eens wat uit de handboeken over Lacan en Freud te binnen, maar erg veel verder komen ze niet.’ Haha! Ja, ik kijk even gauw in een handboek om inspiratie op te doen! Dat doen filosofen wel vaker, nadat ze gepromoveerd zijn, de bronteksten kennen en erover hebben lesgegeven.

Romans gaan over persoonlijke belevingen, hartstochten en sensitiviteit, zaken die wel toevertrouwd zijn aan een vrouw, is de aanname van de recensent die Edema ervoor wil waarschuwen zich aan het échte denken te wagen. Het wordt Marianne Edema niet alleen duidelijk gemaakt dat zij het filosofische reflecteren beter aan de mannen kan overlaten, haar rationaliteit zou haar ook hoogmoedig en ‘te verstandelijk’ maken voor een wezen met borsten. Volgens haar broer en mannelijke kennissen ontluistert zij het leven met haar overdenkingen en wordt zij er een koude madam van. In gedachten tiert Edema, zich verzettend tegen het harde onderscheid tussen gevoel en denken, literatuur en filosofie: ‘Te zeggen dat er vijandschap bestond tussen Begrip en Poëzie… als waren niet beide in hun hoogste wezen één: het trillend meebeleven het mede-zijn van de wereld-hartslag –, maar in het Begrip door bewustzijn veredeld, verdubbeld, vertienvoudigd.’

Ik peins: vraagt filosofisch denken werkelijk om meer afstand dan proza? Zit er meer ‘ik’ in voelen dan in denken? Is ‘denken’ onpersoonlijker? Natuurlijk is er lange tijd in de filosofie naar objectieve kennis en algemeen geldende inzichten gestreefd en ervaren we in romans juist de subjectieve blik op de wereld. Toch zijn er ook vormen van filosofie en literatuur die elkaar dicht naderen, en vooral voor schrijvers die beide genres beoefenen, zoals ook ik dat doe, kan het juist interessant zijn om de grensgebieden tussen de twee op te zoeken. Carry van Bruggen maakt via haar alter ego duidelijk dat voor haar óók het literaire schrijven een zoektocht is naar Begrip, zoals zij het met een hoofdletter schrijft, naar Begrip van de motieven van de mens, onze beweegredenen; hoe je als mens individu kunt zijn, zelfstandig, los van anderen en toch niet eenzaam?

Van Bruggens roman Een coquette vrouw, waarin een jonge vrouw wordt opgevoerd die hunkert naar aanraking, geestelijke aanraking meer nog dan fysieke, waardering en wederzijds begrip, zou je bijvoorbeeld kunnen lezen als een onderzoek naar wat verlangens met je doen, hoe hartstocht en begeerte verbonden zijn met een scheppingsproces. En ook als een reflectie op het gegeven dat de vrouw aan de ene kant altijd lichaam moet zijn, maar aan de andere kant over minder verlangens zou moeten beschikken; sensuele, hartstochtelijke verlangens, maar ook verlangens om als individu gezien te worden. En wat gebeurt er als een vrouw conventies negeert en wél haar verlangens volgt? Op een uitgave van dit boek uit 2006 staat op de flaptekst:

‘Carry van Bruggen verwierf faam met een aantal autobiografische romans waarvan Een coquette vrouw (1915) er een is. In deze roman vertelt ze openhartig over haar onbevredigende huwelijk met journalist Kees van Bruggen, dat onvermijdelijk op een scheiding uitliep. Door haar huwelijk te beschrijven, verwerkte Carry van Bruggen haar ervaringen.’

Auw! Autobiografisch? Wat wordt hiermee bedoeld? Meestal wordt ermee aangeduid dat het boek als luik fungeert dat voor de lezer openklapt en een blik gunt op het leven van de schrijver. Als ‘autobiografisch’ in die zin werd gebruikt, is het een feitelijk onjuiste vaststelling.

Van Bruggen voert in Een coquette vrouw een personage op met de naam Ina, die die een ongetrouwde man ontmoet die bij zijn zus woont. De man die Carry zelf ontmoette was reeds getrouwd en had kinderen, het was een klein schandaal dat hij voor Carry ging scheiden, ook keurde Carry’s familie het huwelijk in eerste instantie af, omdat Kees niet Joods was. Vervolgens trok het pasgetrouwde echtpaar naar Indonesië, waar ze beiden voor de krant gingen schrijven. Daar vond Carry van Bruggens schrijverschap haar aanvang. Allemaal interessante biografische gegevens die bepalend waren voor het huwelijk tussen Carry en Kees, maar die niet in het boek voorkomen. Er zijn dus weinig feitelijke overeenkomsten tussen het fictieve echtpaar en de Van Bruggens aan te wijzen. Maar als met ‘autobiografisch’ niet het opnemen van levensfeiten bedoeld wordt, als wel een spiegel van de inwendige worsteling van de auteur, dan zou de aanduiding wel kunnen kloppen. Maar welk boek is dan niet ‘autobiografisch’? Geeft niet ieder boek inzicht in het denken van de schrijver, in inwendige dialogen, in het gesprek dat de auteur met zichzelf voert?

Als een boek autobiografisch wordt genoemd, ligt daarin vaak de suggestie vervat dat er weinig vormkeuze mee gepaard is gegaan. Vooral als erbij gezegd wordt, zoals in deze flaptekst, dat de auteur haar ervaringen heeft ‘verwerkt’. Alsof de auteur niet om literaire of filosofische redenen het boek schreef, maar uit psychologische noodzaak. Alsof de woorden zomaar in een emotionele overgave op papier zijn gestroomd, als een directe weerslag van ervaringen. Alsof er geen sprake is geweest van bespiegeling, reflectie, uitgedachte constructie.

Nog even terug naar het lichaam-geestonderscheid, dat dieper in ons denken geworteld zit dan we doorhebben. Dit onderscheid sleept ­namelijk nog een heel aantal andere ­dualismen met zich mee. Zo worden gevoelens en hartstochten aan de lichaamskant geschaard en ­intellect aan de kant van de geest. Onrust, lust, ­verlangen, chaos en het ontoombare worden aan de invloed van lichaamssappen, organen en hormonen toegeschreven. Beheersing, overzicht en controle aan de geest. Subjectiviteit staat onder invloed van fysiek beleven, objectiviteit van de onthechte geest. We weten dat de vrouw aan de lichaamskant wordt geschaard en de man aan de geestkant, daarom verbaast het ook eigenlijk niet als geloofd wordt dat de vrouw er bij uitstek goed in is om gevoelskwesties onbelemmerd uit zich te laten vloeien.

Hoezeer dit binaire gedachtegoed doorwerkt in denkpatronen wordt niet enkel duidelijk in het werk van Carry van Bruggen, ze komt nog regelmatig boven in boekbesprekingen. Ook vandaag de dag wordt in de beoordeling van proza, geschreven door vrouwen, nog vaak de emotionele en psychologische ontwikkeling van de personages benadrukt in plaats van het architectonische bouwwerk van het boek. Ervaringen met dergelijke respons zijn door veel schrijvers benoemd, onder wie Manon Uphoff, Annelies Verbeke, Sanneke van Hassel, Christine Otten, Gaea Schoeters. In Canonconversaties, een podcast over de canonisering van literaire werken, zegt Maaike Meijer, hoogleraar genderstudies, dat stilistische vormexperimenten bij mannen innovatief worden genoemd, terwijl stilistische experimenten bij vrouwen als een vergissing worden gezien, niet als een bewuste keuze.

Carry van Bruggen beschouwde niet alleen haar romans als een vorm van gedachtenexperiment, als een vorm van onderzoek naar menselijk gedragingen en emoties, zij wilde andersom het persoonlijke gevoel ook een plek geven in de filosofische reflectie. In haar filosofische hoofdwerk Prometheus schrijft ze:

‘Men kan nu zijn formule kant en klaar in een gehoorzaal in ontvangst nemen en in het gunstigste geval daarna de toepassing ervan beproeven – men kan ook door innerlijke aandrift gedreven gestadig en aandachtig zichzelf en het leven gadeslaande, eindelijk en ten leste, de formulering uit de diepten van eigen-Ik voor zich zien oprijzen – men bezit dan schijnbaar niet zo veel, maar wat men bezit is inniger en eigener met het diepste wezen vergroeid – staat niet als abstractie naast en buiten het eigenlijke leven.’

Hierin beschouw ik Carry van Bruggen als een groot voorbeeld. Zeker, ik krijg ook complimenten als ik mijn filosofische stukken persoonlijk weet te maken, maar alsnog wordt het ook als een zwakte beschouwd, het is namelijk zo persoonlijk.

Filosofie en gevoel, het persoonlijke en het abstracte, het blijven hardnekkige tegenstellingen, maar daarin ligt ook juist een uitdaging: te tonen hoe ze eigenlijk deel van elkaar zijn. Filosofisch denken kan weliswaar een vorm van ontsnappen zijn, ontsnappen aan een eigen leef­wereld, boven de dingen uit vliegen om vanuit de lucht op mens en wereld neer te kijken, alsof je een theaterstuk van het bestaan analyseert, toch gaat dit ook gepaard met het overwegen van subjectieve perspectieven, de emoties die erin vervlochten zitten, het reflecteren op fysiek opborrelende gevoelens, van ontstemming, woede of vertwijfeling, die je tot denken hebben aangezet. Zoals ook dit stuk uit ergernis voortkomt, ergernis over de aanhoudende opdringerigheid van het lichaam-geestonderscheid.


De Fixdit Podcast: moderne klassiekers, geschreven door vrouwelijke auteurs

Schrijverscollectief Fixdit maakt in samenwerking met De Gids de Fixdit Podcast. Om de twee maanden wordt hierin een moderne klassieker belicht, geschreven door een vrouw. Jannah Loontjens en Annelies Verbeke interviewen om beurten kenners over deze opmerkelijke literaire werken, waaruit ook fragmenten te horen zijn.

In aanvulling op dit artikel kunt u meer horen over Carry van Bruggen en haar roman Een coquette vrouw (1915) in de tweede aflevering van de Fixdit-podcast. Annelies Verbeke gaat hierin in gesprek met Saskia Pieterse, Sjaron Minailo en Jannah Loontjens over Een coquette vrouw (1915), deze uitzonderlijke schrijver en de plaats van deze roman in haar oeuvre.

De derde aflevering van de Fixdit Podcast staat nu online en gaat over de korteverhalenschrijfster Mary Dorna en haar bundel Laten we vader eruit gooien uit 1967, met verhalen geschreven in de jaren ‘30 en ‘40. Annelies Verbeke gaat in gesprek met Alma Mathijsen, ­Sanneke van Hassel en Kees Schafrat over het even humoristische als krachtige werk van deze bijzondere schrijfster. Deze en de vorige afleveringen zijn te beluisteren op de-gids.nl/podcasts/fixdit.

Jannah Loontjens (1974) is schrijver en filosoof. Naast dicht- en essaybundels publiceerde ze vier romans. In Mijn leven is mooier dan literatuur, Roaring Nineties en haar recente boek Schuldig combineerde zij essayistisch proza, autofictie en filosofie. Daarnaast schrijft ze regelmatig opiniestukken en recensies, en verzorgt ze een maandelijkse rubriek voor Filosofie Magazine.

Meer van deze auteur