In 1982 stonden de Duitse beeldbuizen in brand. Nu ja, ik stel me dat graag zo voor. Op de populaire familiezender ARD trad de band Die Desserteure op met niemand minder dan Joseph Beuys. De grootmeester van het activistisch kunstgebaar zong ‘Sonne statt Reagan’: een merkwaardig protestlied tegen kernwapens. Het lied heeft een dubbele functie, al klinkt dit meteen veel te formeel. Laat ik de gedachte toch afmaken: het lied lijkt serieus bedoeld als statement, maar relativeert meteen zijn politieke onderwerp én zichzelf. Een tekst van Wortwitze zwanger, schijnrijm, gekke germano-anglicismen. Landen oplepelend besmet met het gerucht nucleair van de wereldkaart gevaagd te worden.

Joseph Beuys, Gallery Fisher, Düsseldorf, 1983.

© 2021 Klaus Staeck / Gerhard Steidl. Uit het pas gepubliceerde Beuys Book, Steidl, 2021.

We willen zon, en geen Reagan,
zonder wapenuitrusting leven,
of ze uit het Oosten komen, of het Westen,
op raketten moet roest!

Gedateerd, actueel, lichtvoetig, grimmig. Vervang Reagan door Trump of Poetin, en je drijft de spot met nostalgie en roept duistere voorspellingen af. Een gevaarlijke cocktail.

O, 1982.

Oudere kunstenaars kennen Beuys, maar de jeugd, hoe zit dat? Kunstacademiestudenten verwerken zijn erfenis royaal in ogenschijnlijk authentieke uitingen, vaak onbewust. Maar ze zouden moeten weten dat elke actie, happening, interventie en performance schatplichtig is aan hem. Lees je de statements van ruangrupa, de nieuwe curatoren van Documenta XV, over het fenomeen van het kunstenaarscollectief, dan hoor ik er meteen Beuys’ idealen in terug. Maar Beuys wordt niet genoemd, vreemd genoeg.

Laat ik een voorbeeld geven om het geheugen op te frissen. Zie: een glimp van een beeld, luister, sluit de ogen en projecteer, kijk, daar verschijnt de Duitser, het gezicht met goud beschilderd, een dode haas op schoot. Wie man dem toten Hasen die Bilder erklärt.

Droefheid kringelt in de lucht. De kunst verklaren aan het leven.

Waar ik was in 1982?

Ik droeg houten klompen naar school, dat was mijn verzet, het eerste systeem waar een kind tegen ageert, oorlog op de vierkante meter, het thuisfront, ouderwetse ouders. Nee, een initiator was ik toen niet bepaald te noemen, eerder een actieve volger, geen idee wie er begon. Het geklos in de gangen noopte onze rector tot een wanhopige reactie, beter te omschrijven als een autoritaire omroepreactie op onze actie, of we er onmiddellijk mee wilden stoppen.

‘Geen klompen meer naar school!’

Ik herinner me dit nog steeds als het hoogtepunt van mijn puberteit. Het fenomeen Beuys stond ver van mijn bed, kijk, kunst was ons huis niet vreemd, maar van een andere orde, mijn moeder knoopte wandkleden vol zonnebloemen, en ik mocht na jarenlang zeuren op celloles.

In 1982, vier jaar voor zijn dood, gaf Joseph Beuys een gek protestlied prijs aan de wereld. Wat ik wil in dit stuk is een eigen lied vinden, het lied over Beuys, over mijn jeugd, een lied dat ik hopelijk en openlijk ons lied kan noemen, Beuys und ich, zinnen beschenen door Beuys’ Sonne, luisterend, neuriënd, stamelend, mompelend, strompelend, opstappend, onderduikend, de mythes rond zijn omstreden legacy laten bovendrijven, over een speculatieve tijdlijn lopen. Waar was ik in 1982? Een echo laten resoneren. Waar was jij, en jij, jij, jij?

We spelen cello op klompen…

Wie ook cello speelde, was Joseph Beuys. Op zijn veertiende zat hij in het schoolorkest van het Klever Gymnasium, maar goed, das war einmal. Dat hij lid was van de Hitlerjugend was ‘duidelijk in tegenspraak met de opvoedingsmoraal van zijn streng-katholieke ouderlijk huis’, schrijft Heiner Stachelhaus, in de biografie met de prozaïsche titel Joseph Beuys1.

De Frankfurter Allgemeine riep de editie uit 2006 – een ‘ungekürzte’ herdruk van de oorspronkelijke editie uit 1987 – uit tot ‘het beste Beuysboek ooit verschenen’.

Sindsdien kun je er gerust honderden biografieën aan toevoegen. Elke week verschijnt ­ergens op de wereld een nieuwe versie, zijn ­honderdste verjaardag is een aanjager van jewelste. Commercieel? Misschien. En ik voorspel dat we niet snel over B. zijn uitgeschreven.

We redden boeken uit het vuur.

Hitlerjugend. De omstreden jeugdzonde van Beuys2. Was het Beuys de jonge activist die verboden boeken uit de brandstapel trok? Of was het ‘slechts’ een schelmenstreek? Stachelhaus, de bezielde biograaf, wijdt bladzijden aan speculatie. Joseph Beuys, enfant terrible van de beeldende kunst. Woog hij het morele aspect van zijn inval? Na eerst een verkeerde politieke afslag te hebben genomen? Is het toeval? Een staaltje biografenromantiek?

Waarheid of fabel, zo simpel, wirklich?

De schrijvers van de door Beuys geredde boeken waren veroordeeld, moesten het land ontvluchten. Gevaarlijk gedachtegoed. Beuys deed een opvallend gelukkige greep, wil ik Stachelhaus geloven, en wil ik Stachelhaus onvoorwaardelijk op zijn woord geloven, dan was er zonder deze handeling geen ‘Beuys’ geweest. De boeken, ja, Thomas Mann, de Systema Naturae van Carl von Linné – echt waar, dacht ik toen ik het las, alle delen? – en een Wilhelm Lehmbruck-catalogus. Een Duitse expressionistische beeldhouwer. Dit is dé vonk, zegt de biograaf, het begin van Beuys’ elektrificerende kunstenaarschap werd hier ontstoken: ‘Beuys hat Lehmbruck tief verstanden.’ Een gek zinnetje. Hoe vertaal je dat? Beuys heeft Lehmbruck echt begrepen. Meer op gevoel: Beuys heeft Lehmbrucks bronnen begrepen. In 1986, elf dagen voor zijn dood ontvangt hij – drie keer raden – de Wilhelm Lehmbruck Prize. In zijn toespraak merkt Beuys op dat hij een glimp zag van een foto van een sculptuur, meer was niet nodig. Je vraagt je af welk beeld. Kan een flits van een genie zoveel indruk maken?

‘Alles ist Skulptur, rief mir quasi dieses Bild zu.’

Aangeroepen worden, geloven in beeldhouwen als intermenselijke dynamiek. Voor Beuys was social sculpture (‘sociaal plastiek’) een zaak van mensen, dieren, van mensen die hartstochtelijk om dieren geven. Geloven dat de synthese van grondstoffen ‘in all shapes and sizes’ een ecologisch antwoord biedt op alle economische en ­sociaalmaatschappelijke vragen. In zijn ontwikkeling kun je veel elementen als manifestaties van het sociale idee achter de kunstenaar Beuys opvatten.

Onrustjoch Beuys dat zijn fiets over de marmertrappen van het gymnasium joeg, en onder de bulten en blauwe plekken thuiskwam. Ook dat beschrijft Stachelhaus. Teder legt hij de sprokkelbeelden naast elkaar, het drukke kind dat in Rindern (Kleve), waar hij opgroeide, in Plattdüütsch (Noordrijn-Westfalen) ‘dat Jüppken’ genoemd werd, het jochie, een bewegende vloeistofdia van mentale transformaties op de beenderen van de nu honderdjarige Beuys.

Vernietigt vuur het boek, de bron, of de fabel?

Er is meer op te dreggen. Ruim voordat cancel culture de hoofden van iconische figuren op het hakblok legde, wisten de fake feiten achter Beuys’ beroemde ‘En toen werd ik door Tartaren gevonden en in vet gewikkeld’-mythe aardig bij te dragen aan de vermindering van zijn populariteit. Maar Beuys doorstond de test, relativeerde de ontmaskering, gaf bevlogen les, voerde actie. En ‘Beuys’ leeft weer, ondanks alles, een herwaardering voor de ecologische evocatie achter zijn visionaire idealen, duurzame principes, zijn tijdloze krachtmetafoor: de honingpomp.

Vergeet ik het lied?

Drie jaareerder dan ’Sonne statt Reagan’ hoopte Beuys een plek voor de Grünen in het Europees Parlement te bemachtigen. Vergeefs. Dat de Grünen flink geprofiteerd hebben van zijn inspanningen om een ecologisch burgerplatform in de richting van standje actief te mobiliseren is bekend. Of je er de opgeleefde belangstelling voor de visionaire Beuys mee kunt verklaren, is weer een ander verhaal.

Misschien is het niet eens zozeer dat het denken over ‘Beuys’ is opgeleefd, maar dat ‘Beuyssiaans’ denken zijn urgentie aan het bewijzen is. Er staat veel op het spel: de kunst, het klimaat, morele vrijheid. Onlangs had ik online een boeiende discussie – waar een Instagramaccount toch goed voor is – met Nassermann, een Duitse videokunstenaar die halverwege onze sessie uit beeld liep, maar op rasse schreden terugkeerde met een dik boek. Kijk, zei hij. Beuys Voice3. Hij bladerde.

Wer nicht denken will, fliegt raus.

Wie niet denken wil, vliegt eruit. Een provocatie van de leraar Beuys, een briefje op de deur van zijn klaslokaal in de academie, gericht aan iedereen die naar binnen wilde. Zeg jij het hardop? vraag ik aan mijn virtuele Neufreund, of jij, zegt hij, prima, we zeggen het samen. We zijn online, we zijn live en ik zie hoe het aantal mensen dat meekijkt opvallend snel groeit. Curatoren, kunstenaars, schrijvers. We praten in het Engels, ons publiek is internationaal. Joseph Beuys, het topic ‘Beuys 100’, is populair.

‘Iedereen is kunstenaar.’

Op de bres springen voor studenten die werden afgewezen door de toelatingscommissie van de kunstacademie, ook dat was Beuys; het secretariaat bezetten, met die studenten, het werden er steeds meer. Vierhonderd in een klaslokaal, zijn energie reikte allang tot over de broze academiemuren, over zijn landsgrenzen, verder. Zijn positie als academicus was van meet af aan omstreden, zijn methode onorthodox; hij was dag en nacht, in de weekends, tijdens vakanties aan het werk, maar ja, we snappen het, succesvolle omwentelingen ontstaan niet als je je beperkt tot een handvol rituelen.

Oneindig zijn, ontelbaar worden.

Generositeit boven kunstprincipe uittillen. Wie Beuys zegt, ziet vele Beuyzen aan de historische kunsthorizon opdoemen, varianten op het snotjoch dat de kont tegen de krib bleef gooien en iedereen opriep, in woord, in daad, om hetzelfde te doen. Denken als daad, kunst als leven.

Kunst is leven, leven is kunst.

Ik bekijk de video op YouTube. Opnames van ‘Sonne statt Reagan’ zijn online makkelijk te vinden. Op de achterkant van het singeltje staat de tekst afgedrukt, zoals het hoort, meezingen is het devies.

Joseph Beuys. Hij kan niet zingen. He knows. Scharnierend met de heupen, in magere jeans. Aan het einde zwaait hij de microfoon boven het hoofd, de kabel losjes vasthoudend. Hij lacht even spottend naar de camera, een theatrale urban cowboy die weet dat je met losse lasso’s geen echte koeien vangt. De singel werd uitgebracht door het label Electrola. Op 19 april 1982 was de opname in de Keulse Tonstudio Rüssmann, volgens de informatie op de achterzijde, de voorkant is door Beuys op dezelfde dag gesigneerd. ‘Sonne statt Reagan’ was een kunstwerk, en dat signeer je. Wie vandaag aan een exemplaar van dit vinyl wil komen moet honderdvijftig euro neertellen. Ach, zo veel is dat niet voor een kunstwerk in een beperkte oplage, een gokje.

‘Sonne statt Reagan’ was in 2011 een keuzefragment van VPRO’s zomergast Erik van Lieshout, een kunstenaar voor wie ‘conflict de ware brandstof is voor kunst’. Ik heb deze fraaie oneliner van de VPRO-website geplukt, geen opname meer te vinden van de uitzending, gewist, verdwenen, jammer-jammer, want ik had graag Van Lieshout zijn oprechte bewondering voor Beuys horen uitstamelen. Zal ik hem bellen? denk ik. Nee, nee, nee, nee. Van Lieshout. Vragen of hij wil meezingen.

Ja, ja, ja, ja.

Hoe zal ik mijn lied over het lied beginnen? Ons lied van Beuys. Denkend aan Beuys dan zie ik vele Beuyzen.

Beuys de beeldhouwer…
Beuys de leraar…
Beuys de vader…
Beuys de echtgenoot…
Beuys de familieman…

Nee, nee, nee, nee.

Met de dreun van een gebed, een valse bezwering, komen we er niet.

Beuys de activist,
Beuys de performer,
Beuys de mythenkoning,
Beuys de fluxusman.
Beuys de idealist.

De Duitse kunstcriticus Georg Jappe, de man die Beuys eindeloos interviewde, zei over hem dat ‘men niet eromheen kan op te merken dat de sterkste garantie voor een verwerkelijking van de schoolideeën die velen als utopisch aandoen, in de persoon van Beuys zelf ligt: in zijn optimistische wil, om mensenopvoeding met dezelfde inzet te bedrijven als een kunstzinnige vorming’.

Jappe schreef dit in Die Zeit. Het gerucht ging dat Beuys een vrije hogeschool wilde oprichten, een nieuwe, bevrijdende vorm van kunstonderwijs bedrijven en institutionaliseren: de fameuze opmaat naar zijn ontslag als leraar aan de Kunstacademie Düsseldorf. Met het woord ‘opmaat’ doe ik het tijdsverloop van de actie tekort; sleurende, enerverende jaren gingen aan dit debacle vooraf. Gek, precies het omgekeerde van dit ambitieuze, ideologische élan lijkt in ons kunstarme 2021 aan de hand te zijn, er is niets te merken van verzet van dit kaliber, kunst als fenomenale daadkracht is uitgeschakeld, kunst verworden tot een stolling, een ongeboren vrucht. Politieke acties blijven hangen in een moedeloos ondertekenen van petities, passief.

Und den wahren Frieden wird’s erst geben,
wenn alle Menschen ohne Waffen leben.

Beuys’ protestlied hoort thuis in een tijd dat de politieke dreiging van kruisraketten tot maatschappelijke verontwaardiging leidde, en tot massale demonstraties. Gekleed in zijn iconische outfit, jeans, vissersjas, vilten hoed, zijn ogen ijsblauw uit hun kassen barstend, mager als de dood van Pierlala, spreekzingend, zingzeggend, spoken word avant la lettre, over de ideale bestemming van raketten: er moet roest op, beveelt hij, een flinke laag roest.

Ontmanteling.

Van een kruisraket een overbodig object maken doet mij denken aan het materiaal waar hij aan moest hebben gedacht, geheel in de lijn van het werk van zijn geliefde beeldhouwer Lehmbruck: ijzer.

Bitte.

Ach, is dit een vreemde associatie, mag het niet, een element uit iemands leven optillen, het biografische omarmen, neerleggen? Geloven in een mogelijkheid, meer nog dan in een bewezen feit, dat er ergens onder de verzetsdaad een mogelijkheid tot verklaring ligt van de oorsprong van zijn werk. Ik weet dat deze formulering ingewikkeld is, en duurdoenerig klinkt, maar neem toch een moment van me aan dat de oorsprong of de geboorte van een kunstenaarschap au fond\
te verklaren is uit de – al dan niet ­gearticu-\
leerde – keuze voor de eerste grondstof(fen). Noem het basismateriaal, vooruit. En dat deze fundamentele – zo blijkt dan later – keuze geldt voor alle niveaus waarop de kunstenaar later zijn kunst bedrijft. Is iedere beslissing op de eerste terug te voeren? Zei ik basismateriaal? Noem het ‘oer’, dat is beter.

Reflectietijd: twintig seconden. Lees gerust een stukje terug.

Ja, ja, ja.

Terug naar het lied.

In 1963 liet Beuys het legendarische Ja Ja Ja Nee Nee Nee opnemen. Op en top ‘fluxus’ van karakter, dit audiowerk, een twintig minuten durend Klangraum4, één grote Bejahung en ironische ontkenning van leven en kunst, de stem het onzichtbare instrument. Een live registratie, je hoort het publiek instemmen, en je ziet hem voor je, de oude man die bezit van hem heeft genomen, een klassieke boerenfiguur, soms mopperend, dan met de wereld instemmend, golvende lijnen van affirmaties en ontkenningen, harder, zachter, ernstig, in alle toonaarden, zo nu en dan hoor je de lach in zijn stem. Onmiskenbare ironie in elke ja-zegging en nee-uiting, zijn toon blijft warm. Hij geniet hoorbaar van de kunstmatige situatie, maakt contact met wie er in de kamer is, zelfspot belet hem soms het spreken. Je gaat je afvragen of de opname de bedoeling was, door de vrolijke energie, de hoorbare interactie, ja, twijfelen, is het een toevallige registratie, en geen geënsceneerde, officiële. Het zou zich zo in onze tijd hebben kunnen afspelen, iemand ergens in die kamer, met een mobiele telefoon…

Tussen dit vroege werk en ‘Sonne statt Reagan’ liggen decennia. Maar wat opvalt is de kracht van het onzichtbare instrument, de stem. Een leraarsstem, een leidersstem, een ‘ik breng een verholen eerbetoon aan mijn vader’-stem. Een stem die op een bewust lullige, ongeschoolde manier oproept tot actie, die inspireert door het goede voorbeeld te geven, ongegeneerd. Ten onrechte wordt Aktionenkunst vaak weggezet als lichaamskunst, angry bodies in the streets. Politiek? Nee, het blijft kunst.

Wat maakt ‘Sonne statt Reagan’ tot een kunstwerk? Los van het feit dat er in 1982 door de kunstwereld ruimschoots established was dat een Aktion, een situatie, als een voorbeeld van sociale plastiek kon gelden, is er een sterker argument: het merkwaardige detail dat Joseph Beuys niet kon zingen, en ook niet wilde kunnen zingen. Denk, even, aan Ian Durry. Punk, oké. Maar toch. Het pesterige toontje van ‘Hit Me with Your Rhythm Stick’. De pseudoreggae van Doe Maar.

Over het zingen van Beuys kun je van alles zeggen, zijn keuze voor de stem als intieme ademtocht, het lichaam als drager, klankkast, de stem als het meest persoonlijke, democratische, onopgesmukte, de kunstenaar in iedereen aanroepend, want, ieder mens kan zingen.

‘Sonne statt Reagan’ wint geen schoonheidsprijs. De tekst is geestig, de melodie is goed, maar dat zingen, donnerwetter. Het malle antizingen dat we aantreffen in televisieprogramma’s als I Can See Your Voice, de mislukking etaleren om te laten horen hoe het wel moet.

Natuurlijk wist Beuys dat het lied gedateerd zou zijn na verschijning. Een professionele keuze. Ook in andere werken bekommert hij zich niet om een wijdverspreid misverstand dat rond elk kunstwerk een aura van tijdloosheid moet hangen. Urgentie dicteert strenge regels voor het spel met de tijd waarin je als maker leeft. Zo speelde hij een ernstig spel met zijn afkomst, zijn zingen was hyperbolische expressie an sich. Door het platte Nederrijns dat Beuys sprak en zong, dat accent waar hij om bekend stond, maakte hij zichzelf toegankelijk voor een breder publiek dan de kunstkenner alleen.

O, 1984, witte wel, ge zijt zot.

Een nieuwe herinnering, autobiografisch, kruipt uit de coulissen, ik hoor weer hoe ik hem inslik: de zachte g waarmee ik op een dag thuiskwam en verried hoe graag ik me aan mijn Brabantse omgeving wilde aanpassen. We kwamen niet van oorsprong uit het zuiden, en dit anekdotische intermezzo is categorisch anders dan een Beuys die hoorbaar zijn landsbron aan het woord liet. Ik weet het. Maar er was kritiek op, het was overdreven, zijn tegenstanders gebruikten het als een stok om Beuys, de opstandige leraar, mee te slaan.

Denn wir woll’n Sonne statt Reagan.

We willen leven in vrijheid, zou passen gezien het ritme. Ik onderdruk de neiging om de melodie van componist Klaus Heiser over te nemen, een superbekend Doe Maar-wijsje bekt beter. Hoewel. Denk ik aan Yoko Ono slash John Lennons ‘Give Peace a Chance’ dan springt fluks een zin te binnen.

Wat we nu zeggen, is geef Beuys een kans.

In een pakkend protestlied bevruchten melodie en tekst elkaar. De inhoud schuwt het taboe niet. Een moment zweven mijn vingers boven de toetsen. Is dit het? Moet… mag ik in een lied de lastige positie van Beuys bezingen, zijn omstreden tartarenmythe op een Russisch kozakkenlied plakken? Stel dat de man nog had geleefd? Stel je voor, honderd jaar en tandeloos, zou ik het durven – de eervolle invitatie in verbeelding genomen – om in het Museum Kurhaus Kleef met een groep kunstenaars, schrijvers, performers, en activisten, vooruit, te zingen van zijn verleden?

We schmieren met onze liefde voor Beuys.

Voor de een is het lekker voor het imago, een magisch leenjasje, het esoterisch aspect van de Duitse kunstenaar hysterisch omhelzend, ‘Beuys’ aan zijn of haar ‘merk’ of imago toevoegen, en, o ja, iemand van de oudere generatie heeft Beuys echt ontmoet, en teert al jaren op deze anekdote.

Donder op.

Maar toch. Beuys is geliefd, en omstreden.

Het is niet voor niets dat curatoren van Museum Schloss Moyland besloten om hun ‘Beuys 100’-tentoonstelling in de context van het sjamanisme te gieten, esoterisch, natuurecologisch, met de mythe van het mythische omgeven. Het geeft Beuys een nieuw beschermlaagje, hoe enthousiast ik ook ben over deze actuele duiding.

Laat een lied ons van zijn oorsprong zingen.

Omdat Beuys het helemaal niet over kunst heeft in zijn lied, is de verleiding groot om dit juist wel te doen. De melodie heb ik geleend van ‘Pa’ van Doe Maar, geen grossier in het schrijven van protestliederen, maar briljant in eenvoudige zeggingskracht van archetypisch drama, wie wil zingt dit na één keer luidkeels mee, met zijn ogen dicht. En wie weet worden we bijgestaan door de geest van Beuys’ vader, de arme Jakob Beuys, de devote, katholieke dierenvoederhandelaar, die tijdens Beuys’ krankzinnig succesvolle kunstenaarsleven onbeschaamd aan de pers bleef bekennen dat hij voor zijn zoon een carrière als echte beeldhouwer had gewenst.




We doen het je niet na
Historie is verkeerd
Verslaafd aan compensatie

Een Duitser en een haas
het masker van een god
Je voelde je geen Nazi

Vertel eens aan een leek
dat hij het standbeeld bleek
steek onze poten in de klei
sla de ogen dicht

Je voelt ons nog steeds aan
Een lieve dode man
Verenigt onze naties

De twijfel neemt een keer
kunstpleister op oud zeer
verbranden de creaties

Begrijpen is het goud
moeilijk elitair en fout
doe je ogen in je zak
masker je gezicht

Kunst is leven woorden doden mensen vreten net als de beesten
Vaders vragen wie we zagen in spiegels gebreken
Lasten dragen voor de massa waar zijn de helden
Kneed de mens gerust iedereen is kunst ja ja nu nu nu nu nu nu nu…




  1. Heiner Stachelhaus, Joseph Beuys, Ullstein Buchverlage, 2006. 

  2. Beat Wyss, Der ewige Hitlerjunge, Monopol, 2008. 

  3. Beuys Voice, Lucrezia De Domizio Durini, Kunsthaus Zürich, Electra, 2011. 

  4. ubu.com/sound/beuys.html 

Emily Kocken (1963) is schrijver en kunstenaar. Haar recente roman Lalalanding (2021) brengt een hommage aan het taalspel van Georges Perec. In 2022 verschijnt How to make sculpture move bij Jap Sam Books, een kunstmonoloog in samenwerking met kunstenaar Ruta Butkute en grafisch vormgever Eva van der Schans.

Meer van deze auteur