Amerikanen hebben het vaak over ‘community’, al dan niet met een bezittelijk voornaamwoord erbij. Het was het refrein van de Amerikaanse verkiezingen: ‘this victory is so important for our communities…’, ‘get your community to vote…’ Ik raak altijd een beetje in de war van dat woord, vooral van de vanzelfsprekendheid waarmee Amerikanen het bezigen. Misschien omdat ik zelf een sterk verlangen voel naar het deel uitmaken van een gemeenschap, maar dat als een onmogelijkheid ervaar. Waar hoor ik bij? De gemeenschappen zijn ontbonden, wij burgers zijn geatomiseerd. Neoliberalisme voor dummy’s, toch? Hoezo hebben de Amerikanen dat dan wel, waar halen zij die gemeenschappen vandaan?

Van de week stond ik in de keuken kimchi te maken. (Ook ik ben een van die hedendaagse subjecten die het trage verglijden van de tijd in de lockdown tracht te markeren met langzame tradities.) Ik luisterde naar een podcast met Fred Moten en Stefano Harney, auteurs van de briljante essaybundel The Undercommons. Fugitive Planning & Black Study. Harney zei: ‘There is no such thing as a white community. Whiteness is the destruction of community.’

Ik masseerde Chinese kool met grof zeezout en voelde me even heel gelukkig. Ik weet ook niet waarom ik me de laatste weken zo goed voel, terwijl ik het hele jaar teksten produceerde over hoe melancholisch de wereld me voorkomt, terwijl ik de laatste hand leg aan een roman waar de sombere schaduw van Saturnus over hangt. Ik kom mijn huis bijna niet uit, zit veel op de bank te lezen. In Brussel moeten we om tien uur thuis zijn, er is buiten niets te doen. Wat kan ik toch goed alleen zijn, denk ik steeds, ook een beetje verbaasd, ondertussen verwikkeld in non-stop whatsappgesprekken met vrienden over boeken en de voortgang van mijn kimchi. ‘The future is fermented,’ appt iemand. In de eerste golf was ik één brok spanning en angst en uitputting. Nu voel ik me tevreden. We bevinden ons op bekend terrein, deze situatie kennen we. Bovendien, hoop is in aantocht. Een vaccin is onderweg. Trump is verslagen. Ik kan eindelijk zeggen wat veel mensen in maart al zeiden: effe lekker niets. Geen sociale druk.

Ergens lijkt me dat gevaarlijk. Tevredenheid is de bijl aan de wortel van het verzet. Ik zie mezelf gemoedelijk onderuitzakken in mijn leven – mijn ‘leventje’ – met een domme blik in de ogen en iets om op te sabbelen. Totaal verdoofd. We zitten midden in een wereldwijde crisis, verdomme. Zit ik hier te genieten van het langzame leven, van de tijd die helemaal van mij lijkt. De toekomst ligt te fermenteren in een terracotta pot op het balkon. Tijdens de eerste lockdown hing ik tenminste nog tasjes eten aan een hek voor daklozen, ik werkte mee aan politieke acties, ik voelde de urgentie van het historische moment. Nu ben ik traag geworden, ingedut, een champagnesocialist op een bierbudget, ook al heb ik lekkage en een lege bankrekening en bloedarmoede. Het is behoorlijk ridicuul, natuurlijk. De machine draait steeds sneller, we moeten steeds harder werken, steeds betere en perfectere mensen worden, we hebben geen zekerheden en steeds minder tijd voor een steeds grotere hoeveelheid noodzakelijke handelingen, en dan valt er iets weg – noem het het spektakel van aanwezigheid – en ik voel me de koning te rijk. Er schiet me een vraag van relatietherapeut Esther Perel aan een cliënt te binnen: ‘Where did you learn only to ask for crumbs?’


Whiteness is the destruction of community, zegt Stefano Harney. Met natte handen ren ik naar mijn notitieboekje om het op te schrijven. Gemeenschappen moeten worden vernietigd, omdat ze gevaarlijk zijn. Gemeenschappen zijn krachtig, chaotisch, onbeheersbaar. Niets is zo bedreigend voor de zittende macht als solidariteit. Individuen zijn gemakkelijker te regeren. Een mens alleen is kwetsbaar, hulpeloos.

Het is behoorlijk goed gelukt om de grotere verbanden en gemeenschappen van weleer op te knippen tot eenheden van nucleaire gezinnen en angstige individuen. Al was het einde van het collectief in zekere zin natuurlijk ook een bevrijding, let’s be honest. Een gemeenschap bestaat alleen als er iets gedeeld wordt met elkaar, als er een wij is en een zij; zij bestaat bij de gratie van uitsluiting van anderen. Mensen kregen er individuele vrijheid en zelfverwezenlijking voor terug, wat ik niet zomaar zou willen inleveren als een offer aan het grotere geheel. Maar ik blijf doorlezen en denken tot de tegenstelling tussen individuele autonomie en collectieve kracht is opgeheven. Wat goed is voor mij, zou ook goed voor anderen moeten zijn. We zijn hoe dan ook op elkaar aangewezen, en met ‘we’ bedoel ik wij mensen.

Nu zijn groepen besmettingshaarden en voelt het veiliger alleen op de bank, de wereld via internet beschouwend. In een nostalgische bui keek ik een oude documentaire over clubcultuur in Berlijn, Don’t Forget to Go Home uit 2006. Twintigers met extreem laag gesneden spijkerbroeken draaien sjekkies en vertellen met glanzende ogen waarom ze elk weekend in de nachtclub te vinden zijn, drie dagen zonder slaap. Als je binnen bent voel je je verbonden met iedereen, zegt een jongen. Iedereen houdt van elkaar. Maar het is geheel vrijblijvend, je bent niemand iets verplicht. Je kunt op elk moment weer naar huis. Een tijdelijke samenkomst van anonieme lichamen, schouder aan schouder in het duister. Alles wat er voor deze alchemie nodig is: vier betonnen muren, een luide bas, een stroboscoop.

Dat kun je tragisch vinden, die gemeenschap zonder verplichting, noem het een treurige omschrijving van de zeitgeist. Liever zie ik het als een oefening in collectiviteit. Er wordt je een vergezicht geschetst in die nachten zonder einde. Niet bang zijn, contact maken, een beetje op elkaar letten. Ik kreeg de documentaire niet meer uit mijn hoofd, plots miste ik de nabijheid van onbekende plakkerige lichamen. Eigenlijk was ik al bijna vergeten dat het bestond. Mijn lichaam is het ritme vergeten van de weekenden waarin het zweet van het plafond droop, waarin de tijd versnelde als in een zwart gat, en beweging veranderde in een serie bevroren tableaux vivantsop het ritme van de stroboscoop. Voor het eerst in weken voel ik me weer eenzaam. Er is niets te doen behalve verder lezen, mijn lichaam oplossen in teksten. De anonieme gemeenschap van lezers, daar moet ik het voorlopig mee doen.

Persis Bekkering (1987) debuteerde in 2018 met de roman Een heldenleven, die werd genomineerd voor de ANV Debutantenprijs. Ze schrijft essays, columns en literaire kritieken voor onder meer NRC Handelsblad, De Gids en Mister Motley. Haar tweede roman Exces wordt in het voorjaar van 2021 verwacht.

Meer van deze auteur