Ze is nu vijf. Hij zorgt voor haar, ik voor het geld. Ik beperk het tot een keer per maand, doe alleen klanten die extreem genereus zijn. Soms denk ik dat hij het weet. Als ik ze samen zie, hoe ze naar hem kijkt, met zo veel verwachting, dan knijpt mijn maag samen. Het is een fysieke pijn. Nog eens vijf jaar, schat ik, dan heb ik genoeg voor ze gespaard en kan ik gaan.

Ik ben niet voor de lafhartige broeders onder jullie. Reserveer een tafel in het beste restaurant en ik ben de jouwe voor een avond, bestel een fles champagne en ik breng je naar bed, en als je uit het juiste hout gesneden bent voer ik je een ontbijt. Mits je kunt denken en ik je niet betrap op die versleten uitspraken die volgens sommigen van jullie doorgaan voor oorspronkelijke gedachten.

Je moet mooi zijn, niet enkel goed verzorgd, zoals jullie lijken te denken. Zolang ik me maar scheer en kap, me parfumeer en een pak van dure stof draag, dan is het goed. Helaas. Je hebt een gezicht waardoor ik even vergeet te ademen zo mooi, een lichaam dat me verlegen maakt. Leeftijd maakt niet veel uit, al hebben ook jullie een uiterste houdbaarheidsdatum, vergis je niet.

Ik kom uit een deel van het land waar het tentoonspreiden van je minderwaardigheid als een deugd wordt gezien, mijn jeugd voltrok zich in een mist van verveling en bubbelgum. Jonge poesjes werden er per nestje verdronken, met stenen in een plastic tas, je mocht blijven kijken tot de luchtbelletjes verdwenen. Ik had wel vriendinnen, denk ik, hecht waren we niet, het was niet mijn slag meisjes. Plebs, zei mijn moeder, de dochters van de slager, de schoenmaker, de garagehouder. Natasha’s, Patricia’s en Michelles, vroegrijpe meisjes die gewoon hun basisschoolshirts en -jurken over hun nieuwe borsten aantrokken en doorgingen met tikkertje en verstoppertje spelen. Ik bleef liever binnen ­lezen. Het haren trekken en fietsbanden lek ­steken begon later pas.

Wie ben jij? Daar aan de andere kant? Je zit op je telefoon, in de auto, voor de deur van je huis, je rookt een sigaret met je raam open, je vrouw ziet de rook je auto uit kringelen, ze giet net de pasta af, veegt het zweet van haar voorhoofd en verzamelt moed. Een ouderwetse fantasie? Was het maar waar. Feminisme is een artikel in een damesblad. Zij zit in de fase waarin ze zich afvraagt wat er van haar is overgebleven na jullie derde kind. Haar nonchalante opmerkingen over een nieuwe carrièrestap maken deel uit van de plichtplegingen waaruit jullie leven grotendeels bestaat. Ik heb het te doen met mannen als jij, om de machteloosheid waarmee je je verhaal als een goedkoop bouwpakket aan elkaar lijmt. Rook maar door, rol straks weer boven op je vrouw in een poging je levend te voelen. Maar verwijder alsjeblieft mijn profiel.


Over mijn moeder wil ik kort zijn. Secreet, schoonheid, egoïst. Geen greintje moederlijkheid, alleen haar borsten, groot, vol, van room, zo mooi blank. Ze voedde me er alleen niet mee, ik zou ze maar ruïneren. Ik bewaar geen herinnering aan fysiek contact.

School was mijn tempel, klasgenoten mijn hel. Mijn honger naar kennis, scoren en complimenten maakte me onuitstaanbaar, ik wist het, maar kon me niet bedwingen. Dingen begrijpen was een orgastisch genoegen. Leraren konden me niet beschermen wanneer ik in de pauze op het toilet werd opgesloten, mijn moeder moest me met de auto naar school brengen omdat ik dagelijks van de fiets werd getrapt, waarbij ik een keer zo ongelukkig terechtkwam dat ik een hersenschudding had. Het ergste was dat ik rust moest nemen en niet naar school mocht. We verhuisden, ook op mijn nieuwe school haalde ik me de toorn van mijn klasgenoten op de hals. Ik accepteerde het als een gegeven. Ik was blijkbaar iemand om een hekel aan te hebben. Dus bewoog ik me met nog meer stoïcisme door het bestaan, bleef ik vragen stellen in de klas, waarop ik vervolgens zelf de antwoorden gaf. Ik leerde de vijandigheid waarderen en die te zien als schuurpapier voor mijn ziel.

Dan jij. Achter je laptop, op je zolderetage die je loft noemt. Je bent aantrekkelijker geworden met de jaren en dat weet je, het heeft je ziekelijke zucht naar aandacht alleen maar versterkt. Maar met de jaren ben je ook zwakker geworden, altijd twijfelend, treuzelend, alles voor je uit schuivend, je eigen leven, de mensen om je heen. Iedereen staat in dienst van die twijfel, elk persoon een andere mogelijkheid, een leeg canvas voor je narcistische projecties. Je waant je een keizer, een god, maar bent zo behoeftig en hulpeloos als een pasgeboren baby. Je mag even naar me kijken en ik wil misschien best een avondje met je uit, ik laat je niet betalen, zal al je twijfel en aarzeling onmiddellijk in de kiem smoren, ik weet dat je gewend bent je zin te krijgen. Mogelijk krijg je bij mij even het gevoel je best te moeten doen, vlamt er iets van strijdlust in je op, maar meer dan een waakvlam zal het niet zijn, eentje die ik met een verveelde zucht uitblaas.

Op mijn zestiende kwam Henri, op z’n Frans. Mooie, zachtmoedige, wijze Henri. Hij adopteerde me, zo voelde het. Ik maakte huiswerk op zijn kamer in de stad waar ik naar school ging, hij zette thee met een thee-ei, overhoorde me over de woorden die ik voor Grieks moest kennen, masseerde mijn voeten en zoende mijn enkels. Op zijn kamer rook het naar wierrook en wiet, hij studeerde maar was vooral bezig met geestverruimende activiteiten, hij mediteerde, vastte en dronk hallucinogene paddenstoelenthee. Henri kon naar me kijken alsof ik een kostbare schat was.

Nu haak je af zeker? Geen zin in de zoetsappige herinneringen van een tere meisjesziel. Wees niet bang, ik zal je niet teleurstellen.

Vier jaar waren we samen, ik was bij hem ingetrokken en zat in mijn eindexamenjaar. Ik was bezig om een studie in het buitenland te regelen en Henri hielp me, hij had alles wat ik nodig had: ideeën, connecties en bravoure. Toen ik op een middag thuiskwam en ik zijn computer opstartte omdat de batterij van mijn laptop leeg was, kwam mijn leven met piepende remmen tot stilstand.

Henri hield van mijn lichaam. Hij tekende mijn kleine borsten, mijn volle heupen en mijn platte buik op alles waar hij maar op tekenen kon. Ik was precies stevig en zacht genoeg, zei hij altijd. En: je ruikt naar zomerfruit. Ik kreeg geen genoeg van zijn woorden, al deed ik vaak of ik hem niet hoorde.

Haal je maar niets in je hoofd. Zo makkelijk gaat het niet. Woorden betekenis geven is een kunst. En die betekenis is bovendien altijd maar van korte duur, woorden worden snel sleets.

Het meisje op Henri’s computerscherm rook niet naar zomerfruit, dat zag je zo. En je hoefde dat soort dingen niet tegen haar te zeggen. Ook dat was in een oogopslag duidelijk. Dit meisje lag voor het oprapen en dat was precies haar bedoeling.

Jezus, jij hier. De typische klant, die had ik hier niet verwacht. Gebleekte tanden, gelig-gebruinde huid, ex-roker, financieel vrij en verveeld tot in je haarvaten. Je wilt vast ook een keer op een gewone manier aan je trekken komen. Dat begrijp ik. Misschien hoop je op een normaal afspraakje, waarbij je de vrouw naar huis mag brengen en misschien even je handen op haar billen mag leggen, en wellicht nog wel meer. Ben je bevangen door het waanidee dat iemand voor je persoonlijkheid zou kunnen vallen en je geen honderden euro’s hoeft af te rekenen. Dat het om jou gaat. Of misschien wil je ook eens de controle hebben. In plaats van te worden vernederd, al is dat soms juist waar je naar op zoek bent. Maar het is niet altijd een ­zegen om te vinden wat je zoekt, zeker in jouw geval niet.

Dat meisje op je computer veranderde alles, lieve Henri. Ze betekende niets voor je, zei je. Ik hoefde me geen zorgen te maken. Ze bleef me achtervolgen, overal zag ik haar gezicht, brutaal, vrij, onbezorgd. Ik stelde me haar stem voor, net een beetje te luid, een harde lach, vrolijk en ongeremd. Haar geur, dierlijk, warm. Ze rookte vast en at ongezond zonder dat dat aan haar te zien was. Ze bewoog met jaloersmakend gemak en als ze alleen was zag ze er nooit eenzaam uit.


Toen ik haar belde was ze niet verbaasd. Misschien gebeurde het vaker, of was ze het vermogen zich te verbazen kwijtgeraakt. We dronken thee in een café en ik stelde vragen over haar leven waar ze geen antwoord op gaf. Ik verveelde haar overduidelijk en om mezelf niet teleur te stellen stelde ik voor naar huis te gaan. Jij was er niet. We gingen naakt in bed liggen, en ik vroeg me af of ze jou zou ruiken. Of jij haar straks zou ruiken. We zoenden een beetje, ik vond er weinig aan. Zij ook niet volgens mij en misschien was dat de reden dat ze vroeg of ik mee wilde naar haar volgende afspraak. Ze liet me kijken en ik stelde me voor dat jij het was. Achteraf heb ik haar betaald zonder dat ze erom had gevraagd, ze nam het geld aan zonder wat te zeggen.

Het hielp niet. Een week later belde ik haar weer. Dit keer liet ze me meedoen. Nu zou zij mij betalen en ik hield mezelf voor dat ik het geld goed kon gebruiken. Ik gaf over toen het voorbij was maar het voelde als wraak en dat maakte alles goed. Daarom deed ik het nog een keer, en nog een keer. Na een paar maanden was mijn angst verdwenen en kon ik je weer aankijken.

Je stelde geen vragen over mijn ­werktijden, over de blauwe plekken, over mijn lichaam dat vaak te uitgeput was voor jou. We pakten de draad op, ik volgde een studie in Londen, rechten, en kreeg een goede baan. Jij bleef thuis om te schrijven en te mediteren en had het over een kind. Het lukte me niet te stoppen met de afspraken en om mijn groeiende vermogen te verbergen, belegde ik mijn geld in het geheim zodat je niet zou zien hoe rijk we aan het worden waren. Ik kreeg het kind, voor jou.

Het had een keerpunt kunnen zijn. De bevalling een catharsis, vruchtwater en bloed om mijn zonden mee weg te wassen, maar wat overheerste was een diepgevoelde weerzin over het bundeltje behoeftigheid dat tussen mijn benen naar buiten glibberde. Pas bij de geboorte wist ik zeker dat ze niet van jou kon zijn. Als ik blijf zou ik het je moeten vertellen, alles. Nu blijft er tenminste nog iets over. En ik weet zeker dat jullie genoeg zullen hebben aan elkaar.

Je hebt iets van me afgepakt wat je me ook gegeven hebt en ik weet al jaren niet meer of ik boos op je ben. Ik hoop in elk geval dat je boos op me zult zijn als ik je verlaat en het me dan ook weer vergeeft. Ik zou willen zeggen dat ik het je gun dat je gelukkig wordt met een ander, maar dan zou ik liegen. Ik zou willen dat je me terug zou proberen te halen, dat ik daar dan eerst niet en later wel open voor zou staan, volgens het patroon van een goedaflopende film. Chachacha, links-rechts-links. Knock-out. Einde van de dans, einde van het spel. Dan gewoon leven.

Inmiddels beschik ik over voldoende realiteitszin. En kijk ik ernaar uit. Weinig mensen kennen de troost van een man die zich aan je overlevert. Zoals een kat zijn prooi voor je voeten neerlegt geeft hij zijn waardigheid op, en lijkt er nog trots op te zijn ook. Maar toch, mocht er een man zijn die me nog denkt te kunnen verrassen, dan mag hij me een bericht sturen. Ook als jij het bent. Vooral als jij het bent.

Marte Kaan (1977) werkt als psychotherapeut en schrijft. Ze publiceerde de essaybundel Lang leve de liefde, de verhalenbundel Saboteur (genomineerd voor de J.M.A. Biesheuvelprijs en de ANV Debutantenprijs), de roman Wij houden alleen van onszelf en het essay Onderbuik. In januari verschijnt het non-fictieboek Moeder Natuur, over de invloed van onze vroege hechtingsgeschiedenis op onze relaties.

Meer van deze auteur