I.
Toch heb ik haar schreeuw gehoord
klokslag 0.30 uur
niet haar stem
haar boodschapper streng en schril
sta op dochter
jouw moeder roept
een droom te akelig voor meer woorden dan huiver
en haast
klokslag 9.00 uur was het lijf klaar
het hoofd zwaar van verlangen naar iedereen hing
in de palmen van mijn handen af te koelen
zij keek mij aan geamuseerd en lang
een licht dat traag dooft nee
geen afscheid nam zij
groeten is het geweest.


II.
Want jouw woning aan de snelweg
trappen die jij niet meer kon afdalen niet beklimmen
zonder hulp
o, 95-jarige dame jouw schatkamers
ze zijn ontruimd geholpen door mij en
ook wat jou zo dierbaar is hebben
wij verwijderd soms
vroeg iemand om een herinnering
een foto
een bijbel
een kledingstuk
ik knikte en keek in de spiegeldeur
zag jou waken in mij en begreep niets net als toen ik
uitvond dat de aarde niet vastzat aan de zon noch
hing aan een koord zoals ik hang aan jou om te bestaan
o, een bejaard kind ben ik
geworden
inderdaad roekeloos erin gesluisd als jouw oudste
en ik kom maar niet weg zelfs al ben jij
nooit meer thuis.


III.
Opeens maakt richting geen verschil en gewicht
heeft elk belang verloren
ik wil niet voelen dat mijn vliegangst verdwijnt
instorten zal ik sinds jij nergens wacht
op mij
eerst gaf je mij te drinken en
jij zong mij in slaap
dezelfde vrouw werden wij van vlees en bloed en
van stemming en stem
nu scheur ik jouw brieven stuk en heb
mijn huisraad weggegeven
eerst lag een oceaan tussen ons en
zeeën van tijd maar nu
wurm ik mij naar binnen al werkt een ontbindend
moederlijf niet mee
ik ben bij je.


IV.
Dat ik leef omdat jij bereid was tot bloedens
toe te gaan voor mij en nog
3 anderen en
wat moederkoek was werd melk en stem
en spreken gelouterd tot een oogopslag van naderbij
en een blik die mijn hemelboog is
gebleven
niets dan water tussen ons
nauwelijks vasteland samen en soms
regent het ontstellend
dan weer is het de maan helder als een belofte
zo hard als goud en verjaard tot zwijgen
een grafsteen die schittert en nooit
wil spreken over de 3
anderen en jou.


V.
Zet mijn gedachten in de week
bleek ze
wring ze uit de herinneringen
wil geen nattigheid en niets wat druppelt
ons goed zal als lucht
zijn warm en
opstijgen zonder meer
jouw dood is onverdiend
platvloers en kil:

zie ze wapperen in de wind
onze jaren samen en
smetteloos blijft wat wij
delen
jij en ik.


VI.
Het is als met het aardse
wij vallen er niet af
rondborstig danst het bestormt
zwaar van water het gat
waar duisternis hecht zonder
houvast
geen macht en toch
zij is de moeder die alles ooit tot leven bracht en op
neemt als het sterft:

zo zacht zo vol geheime
kracht
blijf ik met jou bij dag
bij nacht.

Tot nader, zes gedichten van Astrid H. Roemer geschreven op de SchrijversResidentie in Amsterdam tijdens de intelligente lockdown wegens covid-19, 2020.

Astrid H. Roemer (1947, laureaat P.C. Hooft-prijs en Prijs der Nederlandse Letteren) probeert al ruim vijftig jaar taal te maken van wat zij ‘instabiele informatie’ noemt: dingen die zich niet makkelijk onder woorden laten brengen. In 2019 verscheen haar roman Gebroken Wit. In 2023 verscheen DealersDochter. Zij werkt aan een roman en aan nieuwe gedichten.

Meer van deze auteur