And it’s raiiining, all over the wo-o-orld / Tonight / It’s the longest night – Electric Light Orchestra, ‘Showdown’


En het regende inderdaad pijpenstelen toen ik als Jean-Paul Marat met een verband om mijn kop in bad lag en bedacht dat ik bij het ‘lang’ van ‘langste nacht’ altijd meer in termen van afstand dacht dan van duur. De nacht als ruimte – waar je, met dank aan Céline, doorheen kunt reizen. Niet dat we veel keus hebben: het bestaan is één lange, verbeten-wanhopige en hallucinante zoektocht naar een uitgang uit het labyrint van zwarte tunnels dat als een beroete nachtmerrie-kopie van onze dagwereld vlak onder het oppervlak ligt – waarbij het altijd maar de vraag is of het licht dat we in de verte ontwaren het licht aan het eind van de tunnel is of dat van het aanbreken van de jongste dag. Of was dat gisteren al, morgen dan?

En het kan aan mijn aangeboren horror vacui hebben gelegen of aan de bijwerkingen van de Lariam, maar zelden heb ik een reis door de nacht zo intens ruimtelijk beleefd als op mijn eerste terugvlucht vanuit Azië. De nacht was ginder sowieso al van een andere orde gebleken, een andere, dichtere substantie. Zodra de zon onder was gegaan (om nooit meer boven te komen, zo voelde het, voorgoed gedoofd), kleurde de atmosfeer diep donkerblauw en het volgende moment al, zonder fade-out: zwart, hermetisch zwart. Een duisternis waarvan het hart overal was, de omtrek nergens.

Als ik had gedacht er van weg te kunnen vliegen, had ik het mis. Nauwelijks los van de grond werd het vliegtuig al door donker omsloten, en hoe hard en hoog we ook vlogen, we liepen vast in de ons aldoor voorblijvende, immer uitdijende nacht. Alsof de neus van het toestel zich een weg probeerde te banen door de ingewanden van een oneindig groot dood dier. En ik dacht daarbij aan Springsteen, die in een van zijn donkerste songs elk uit het veld geslagen klinkend couplet besluit met de zin ‘And I tear into the guts of something in the night’ – en dan zelf het zwaargewonde gehuil van dat ‘something’ voor zijn rekening neemt. Springsteen ook, die in een bepaalde periode van zijn leven – misschien juist wel weer op zoek naar dat ‘something’ – de gewoonte had om ‘s nachts eindeloos rondjes te rijden door de straten van zijn geboortestadje. ‘Je hebt het idee dat daar iets is dat je recht moet zetten,’ oordeelde zijn psychiater: ‘Well, you can’t.’

‘Ha!’ zou de mijne daar bij wijze van klaroenstoot aan toevoegen.

En dan zijn er – kruis of munt? – nog de nachten (meervoud), die ons juist niet lang en breed en hoog en diep genoeg kunnen zijn, om de extase van alle (met dank aan Kerouac) ‘joy, kicks, darkness’ te bevatten die de nacht (enkelvoud) op elke hoek van de straat te bieden heeft. De nacht als vrijplaats en pleisterplaats voor de ziel. Ruimte om te bewegen en bewogen te worden.

Ga ik nu, nog steeds als Marat in bad, Charlotte Corday roepen om het verband om mijn hoofd te komen verschonen.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur