1.

Er is een moment in de avond dat je de bomen beter denkt te zien dan overdag. De zon is al onder maar de lucht is nog grijs. De drie populieren in het weiland naast het huis staan dan zo scherp, zo ragfijn afgetekend tegen de hemel dat het even lijkt alsof ze uit zwart karton zijn geknipt.

Maar het grijs wordt steeds donkerder en al snel zijn voorgrond en achtergrond ook met de beste wil en de scherpste blik niet meer van elkaar onderscheiden. Alles is zwart.

Waarom valt de gestalte van de bomen, het patroon van stammen, takken en bladeren je pas in de schemering op? Twee van de drie zijn fors en hoog, een meter of twintig, je ziet ze niet makkelijk over het hoofd, en omdat populieren ruimte en licht nodig hebben om te kunnen groeien staan ze niet al te dicht op elkaar. Hun structuur is midden op de dag precies dezelfde als ’s avonds. En aan de achtergrond kan het ook niet liggen want een helblauwe hemel biedt net zoveel of zelfs meer contrast als het deemsterende grijs. Het ligt dus aan jou.

Het zijn vast al die gradaties van groen en geel en bruin die overdag de aandacht afleiden van de vormen. Bij daglicht is er te veel gedoe, aanstellerij, gewemel, gewuif en geruis.

Maar zelfs dan trekken de kleine zwarte vlekjes die af en toe in je blikveld verschijnen toch meteen de aandacht. Het zijn kraaien, wanneer ze neerstrijken in een boom of op het veld. Je ziet ze meteen. De brengers van slecht nieuws, de aanzeggers van de nacht.

De kraai is een symbool voor de altijd nabije dood, zoals de zwarte kat ongeluk voorspelt, de zwarte hond staat voor melancholie, het zwarte geronnen bloed in de oogkassen van Oedipus zijn noodlot bezegelt en de zwarte nacht van de ziel de wanhoop is waar je doorheen moet om alsnog het geluk te vinden. Predikanten, rechters, beulen en sommige monniken kleden zich in het zwart om de onwrikbare ernst van hun roeping duidelijk te maken.

Maar bomen hebben niets overdrachtelijks te melden, ze houden er voor zover bekend in het geheel geen bedoeling op na. Dus wat het is het dan waar je in dat avondlijke moment zo gefascineerd naar kijkt?

Het is verleidelijk om te denken dat een landschap in zwart en grijs tot zijn essentie is teruggebracht. Dat het dan pas duidelijk maakt wat het werkelijk is. Maar waarom zouden de kleuren daarvoor minder wezenlijk zijn?

Iemand schreef ooit: kleur is een gevoel, zwart is een verhaal. Ik sluit niet uit dat die gedachte voortkomt uit gewenning, gewenning aan het lezen van zwarte letters op wit papier, letters die ergens heen gaan, iets vertellen door hun vorm en inderdaad niet door hun kleur. Maar verhalen zijn mensenwerk, geen gegeven in de natuur, je zult ze toch echt zelf moeten maken.

2.

Zwart is geen kleur, het is de afwezigheid van licht.

In zijn boek The Story of Black vraagt John Harvey zich af hoe het dan komt dat we iets wat zwart is toch denken te zien. Waarom vormt het geen gat in onze waarneming, een leegte op het netvlies, een optisch vacuüm dat alleen aan en dus door de randen, daar waar het wel waarneembare begint, zijn aanwezigheid verraadt?

Een verklaring zou kunnen zijn dat ook iets dat we als volledig zwart waarnemen in werkelijkheid nog een paar procent wit licht uitstraalt, we zijn ons daar alleen niet van bewust.

Onder laboratoriumcondities heeft men dit percentage terug weten te brengen tot enkele decimalen en is er een soort verf ontwikkeld die bestaat uit een ondergrond met daarop een woud van nanotubes, zo klein dat de fotonen erin verdwalen en het menselijk oog niet meer kunnen bereiken. Knap werk.

Maar zelfs een stuk schilderslinnen of een willekeurig voorwerp dat met vantablack of superblack is bestreken blijkt daardoor niet te verdwijnen. Door het absorberen van vrijwel alle licht lijkt het vooral alsof er een dimensie mist. Er is geen diepte meer, het voorwerp waar je naar kijkt lijkt plat. Ondanks die verandering, die zinsbegoocheling, kunnen we het nog altijd zien.

Harvey wijst op onderzoek dat aantoont dat cellen in de retina niet minder op zwart reageren maar juist een steviger stimulans ervaren van duisternis dan door licht. Wat heeft dat te betekenen? Misschien dit: volgens sommige evolutiebiologen zou het heel goed zo kunnen zijn dat het voor onze alleroudste voorouders, de micro-organismen, belangrijker is geweest om van het licht naar de duisternis te zwemmen dan omgekeerd. En voor hun verre nageslacht, de mensen en de dieren, om zo’n duistere plek meteen te herkennen, een kuil of een grot diep in een donker woud, die beschutting en veiligheid tegen vijanden biedt.

Het is allemaal mogelijk. Maar toch is het moeilijk de kraaien op te merken en dan ‘goed nieuws’ te denken.

3.

Als kind was je bang in het donker. Zeg maar gerust doodsbang. Op zolder kwamen elke nacht figuren tot leven uit de gravures in oude sprookjesboeken. Tientallen waren het er, je zag ze niet maar voelde dat ze voor je kamerdeur stonden en ieder moment binnen konden komen, de zolder daarachter was in het donker oneindig groot.

De boeken waren nog van je grootouders geweest en zelfs toen je al lezen kon gaven de gotische letters maar moeizaam hun betekenis prijs. De afbeeldingen met hun vele schaduwen lieten daarentegen niets aan de verbeelding over. Er waren struikrovers die hun slachtoffers de hals afsneden, heksen die kinderen vetmestten, kobolden, duivels, reuzen en achter een kastdeur, een boom, een rotsblok of warrig gearceerd struikgewas kon altijd zomaar een knokige gestalte verschijnen, een geraamte dat slechts in een schamele doek was gehuld en akelig wit afstak tegen de donkere achtergrond, met soms een zeis in de hand, maar altijd een grijnslach om de kaken.

De schrik bij het omslaan van een bladzij overdag, het lichte verstijven als de gestalte er inderdaad bleek te staan en ’s nachts de intense angst terwijl je diep onder de veel te dunne dekens lag die elk moment konden worden weggerukt door een vleesloze klauw. Dit alles herinner je je nog, maar bang ben je er niet meer voor.

Herinneringen zijn aan een plek gebonden, ze kunnen niet zonder. Ze zijn niet alleen een gedachteconstructie, ze horen ook ergens in de fysieke wereld thuis. In een boek, achter een steen, op een zolder, op een plaats die ooit zichtbaar en tastbaar is geweest. Zonder die beelden kun je de angst van vroeger niet meer tevoorschijn halen en overigens ook het plezier niet, de verbazing, de ontroering. Maar herinneringen bestaan niet een-op-een. Ze zijn veel kleiner dan het geleefde leven. Het zijn gebeurtenissen die gecomprimeerd zijn, daarna opgevouwen in de plooien van de tijd, die daarmee zelf een soort landschap is geworden, en tenslotte in je hoofd gestopt. Je denkt dat je ernaar kunt terugkeren wanneer je wilt, wanneer je ze zoekt, maar het zoeken heeft niet altijd succes. Soms is die terugkeer ook gewoon iets wat je overkomt, en niet altijd naar genoegen. Maar wat je vindt, gewild of ongewild, is hoe dan ook van gedaante veranderd, niet alleen kleiner, vaak ook anders van toon en tint; het biedt genoeg mogelijkheden in elk geval om er een nieuwe betekenis aan te geven.

Je angst voor het donker is verdwenen. Hij is er nog een tijd als iets ondefinieerbaars geweest, een vage dreiging, zonder de concrete gestalten, iets dat je alleen vanuit je ooghoeken meende te zien maar dat nooit uit de schaduwen tevoorschijn kwam en daardoor des te griezeliger was. Maar geleidelijk maakte die ervaring plaats voor een heel ander gevoel, bijna het tegenovergestelde, namelijk de angst om gevangen te zijn, geen ruimte te ervaren. Opgesloten te zijn in een hermetisch heden, waarin geen verleden weerkaatst, en – vooral - zonder toekomstperspectief.

Wanneer het onbewolkt is ga je nu dus ’s nachts naar buiten om naar de sterren te kijken. Als het zomer is, ga je in het gras liggen en kijkt omhoog. Het licht dat je ziet is oud, uit een verleden tijd die voor jou de tegenwoordige is en voor de sterren zelf hun toekomst is geweest. Het is een besef dat vaak als duizeligmakend wordt omschreven. Jou biedt het troost. De angst om niets van je leven te kunnen maken wordt terwijl je daar ligt even opgeheven door het besef dat het er ook eigenlijk niets toe doet.

En als er een maan is, worden ook de silhouetten van de drie populieren weer zichtbaar. Twee zijn er groot, de derde is omgewaaid en moest toen opnieuw beginnen. Jij weet dat, je was erbij toen het gebeurde, toen de boom viel, en prijst je zelf daar gelukkig om.

Als de nacht niet gewoon zwart was maar hermetisch zwart zou zijn, zonder kieren en nog zwarter dan de zwartste verf, dan zou de hemel als een deksel op de aarde drukken. Dat zou pas griezelig zijn.

4.

De fotograaf werkt in een donkere kamer. Analoog, dus in gradaties. Boven de afbeelding rimpelt de ontwikkelvloeistof en onder haar handen verandert het papier van tint. Wit wordt grijs en zwart. Als ze dat wil verandert de dag in een nacht. Het is zaak niet te vroeg te stoppen maar ook niet zo laat dat het papier egaal zwart geworden is, als in een omkering van het scheppingsverhaal. Ze tekent niet met licht in het donker maar andersom.

Ze heeft veel tijd doorgebracht in de omgeving die ze fotografeert. Het duurt vaak dagen voor ze haar camera pakt - en dan nog soms maar één keer op een dag. Er moet eerst iets gebeuren, er moet een verbinding worden gemaakt.

Met het landschap? Alleen het woord al maakt duidelijk dat het om een interpretatie gaat. Landschap is een stuk natuur in een kader, een uitsnede. In het echt hoort alles bij elkaar. De planten, de bomen, de paden, de aarde, de rotsen en natuurlijk de hemel erboven. De wereld is grenzenloos en open.

Maar de blik is beperkt. Net als het oog van de camera. Gelukkig komt daar in de donkere kamer opnieuw de tijd bij te pas die er daarbuiten is doorgebracht. En ja, de tijd, die moet er in. Dagen worden ogenblikken.

Dan schuift de horizon omhoog of juist lager, de lijst meer naar rechts of naar links, worden de tinten lichter of donkerder. Zelfs als er eenmaal een gefixeerde afdruk is kan die nog met een penseeltje worden bijgewerkt naar de zin van de fotograaf.

Het resultaat is dus veel meer dan het moment van de opname. Het heeft duur gekregen, is groter geworden. En dus doet de naam van de plek waar de sluiter heeft geklikt er niet meer toe, evenmin als de datum.

De foto bevat de samengebalde herinneringen van de fotograaf, waarmee het beeld zoiets als een innerlijk landschap is geworden.
Als hij wil voegt de kijker er zijn eigen kleur weer aan toe.

Maar waarom zou je?

Dit essay is geïnspireerd op het werk van Awoiska van der Molen, gepubliceerd in deze Gids →

Hans Maarten van den Brink (1956) is de auteur van vijf romans, een verhalenbundel en vijf boeken met essays, brieven en reisverhalen. Zijn werk is binnen en buiten Europa in vele talen vertaald.

Meer van deze auteur