Als ik zeg dat mijn moeder helderziend was (en dat zeg ik), zeg ik niet dat zij (glazen bol!) in de toekomst kon kijken, niet volgens de lineaire opvatting van tijd, maar wel dat ze verder, dieper, breder, kortom beter in het heden kon kijken – en daarin ook meer kon zien – dan, nou ja, wij dus. ‘Zien’ niet in de doorsnee betekenis van ‘uit je doppen kijken’ (ook niet weg), maar in de extra- c.q. bovenzintuiglijke zin van ín-, door- en voorzien ineen. Tot op het punt waar de hele bliksemse boel van hoe wij kijken, voelen, begrijpen, kortom ervaren, en datgene wat wij te zien, voelen, begrijpen, kortom te ervaren krijgen, zowel van binnenuit als van buitenaf, van moment tot moment volgens een en dezelfde blauwdruk – noem het ritme, noem het blues – in elkaar wordt gezet. Het punt waar oorsprong, kern, vorm, richting, dynamiek en betekenis van dingen samenvallen – en in die samenhang hun ware gezicht tonen.

Op een of andere manier had mijn moeder daar van huis uit een directe verbinding mee – ja, wás dat misschien wel haar huis. Thuis verwezen we dan gretig naar de wie weet wel ‘indiaanse’ voorouders van haar Chileense vader, een Britse collega had het over ‘soul wisdom’. En ik snap dat: ‘soul’ niet als ding of orgaan, sowieso niets met ‘the’ ervoor, maar als een actief vermogen om zonder poespas door te kunnen dringen tot en inzicht te krijgen in de krachten die achter de schermen ons leven bepalen. Hoe leg ik dat uit?

Misschien aan de hand van een foto. Hier, kijk, deze, eindelijk teruggevonden. Het moment dat mijn moeder, onmogelijk jong nog – onder het toeziend oog van (v.l.n.r., allen in regenjas) tante Rudi, mijn vader (met hoed en dromerige glimlach), onbekende man (met hoed en sigaar), en, altijd sceptisch kijkend, oom Frits – in de schiettent op de kermis een foto schiet. Deze foto dus. Met achterop, in potlood, de datum: 7 juli 1949, ik was nog geen zes maanden oud.

Wat mij als kind aan die foto verwonderde, en mij in zekere zin is blíjven verwonderen, ook toen ik al lang en breed het technische hoe en waarom snapte, was dat hij van schuin opzij was genomen, en dat het oog van de camera – waar de foto die je wilt schieten ‘in zit’, met andere woorden je eigenlijke doelwit – zich dus niet daar bevindt waar je de loop op richt, maar net ernaast. Wat was dan raak, en wat mis?

Het antwoord zit in de blik van mijn moeder. Niet in die van haar linkeroog, dat ze in haar concentratie half gesloten houdt, maar in die van haar rechter, waarmee ze langs en over de loop van de buks heen naar de roos kijkt. Of nee, beter kijken nu, dieper in dat oog, en je ziet dat ze er doorhéén kijkt, naar iets wat de anderen niet zien, iets wat zich in het hart van de dingen bevindt, noem het de roos in de roos in de roos – en dat ze al raak heeft geschoten voordat ze de trekker heeft overgehaald.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur