Nimfenlied

NIMFEN

kom zwem met ons ~ Eurydice
vergeet die man in ’t riet
hij is beslist een kijkje waard
maar vloeibaar is hij niet

een meteoor bracht ons naar hier
ook jij bent tritonist
de vruchtbaarheid van ’t levend sop
de fonkelende gist

een vis kan vliegen of hij springt
verlaat de golven nooit
die zanger speelt voor vink en loof
maar is als mens gekooid

EURYDICE

ik wens het jullie toe ~ een hart
dat slaat ~ mijn lief de oestervos
zijn klank kleurt rond in mij
zoals de maan mis ik zijn gloed
hij streelt mij uit de klei

NIMFEN

laat staan ’t sjamaantje met zijn lier
je cyclus kent hij niet
je noemt het liefde maar ’t is pijn
kom plonzen ~ geen verdriet

EURYDICE

ik draag zijn adem naar de zee
voorbij de einder stroomt hij mee
verdubbel zijn gezicht
ik vang zijn ster zoals een meer
zo speel ik met het licht
en wordt mijn glans beroofd
rust in mijn schoot zijn hoofd

    

De laatste droom van Gaston Bachelard

                    geïnspireerd door L’Eau et les Rêves

Wie kabbelt er door mijn hoofd?
Wie sabbelt daar aan mijn hersenstam?
Zie ik niet …
               Eurydice?

~
    ~

‘hoor ik Orpheus zingen
                                zucht ik ~ Eurydice
tussen aarde en vuur
sterf ik elke minuut ~ ieder uur
in het rijzen van het deeg
horizontaal in mijn veelkleurige spiegel
met de geur van een vochtig woud

ik ben niet maar ik word
oneindig in het kleine zwel ik aan
als de stilte na de echo
                                een ruisende fontein
in de schaduw van het lichtspel
wil ik mij ontplooien en zo verschijn ik
bij de natte wortels van een treurwilg

eeuwig vluchtig
                     op 16 oktober 1962
proef ik naar snoek met prachtframboos
mijn borsten roos van de schemering
in het water waar de bomen babbelen
bij de sterrenoogjes van de violieren
die Shelley en Poe versierden kiemend op kwel
waar Narcissus in de ramen van zijn ogen verdronk
ja zulk een jongen zie ik graag

want ik ben verlangen voordat er een beeld is
als ik uit een rivier stijg ~ voor jou
dan doe ik dat met zwanenpen en forellenslag
zoutzacht als een oester ~ zoetzuur als mede
druppelend op de tong van mijn naam
die geen kleine dood sterft maar een grote
telkens weer in de schoot van de oceaan

Gaston jij weet
                 aan ons ~ nimfen ~ is de gratie
wij glijden op de golfslag van een flonkering
wij zijn het die ravijnen maken in het hart

    

    
                                …

                                        …

hoor mij gloe-gloegen aan de zoom van de stroom’

    

    

    

Je zwemt aan mij voorbij, blijf hier aan mijn zij

‘je lier is van goud ~ ooit zal ik je leiden
voorbij de vijftig koppen van Cerberus
nu verleiden je klanken mij en spelen je tenen
in mijn brabbelbruiselement ~ ach schone vreemdeling

lieveling van al wat naar de hemel reikt
ik neem de vorm aan van wat ongrijpbaar is
voel mij tussen je vingers ~ ruik de brasem in het wier

hier straal ik toch en streel je hals ~ je baard en hand
jij wilt een verbintenis terwijl ik al verbinding ben
rimpeling zo oud en jong
jij doet mij trillen ~ laat los
ik ken de betekenis van elke snaar’

    

    

– A …
        a …
                dada …
                        O …
                                oo …

‘mooi zo
      maak er woorden van ~ laat ze rollen over de bodem van de beek

bloep
          gloek

                naar de zwarte kikkers van de Styx
maak je klaar voor je eerste reis en overtocht
naar de Koningin van de Eeuwige Nacht
zie in de verte haar aangezicht
in een mantel van sterren
                        geel
                        maanlicht drinkt je zweemsel op’

Aarde: ’t is puree. Water is haar melk en bloed, het dromenwater.

‘zelfs als zij sterft
                zwartgeblakerd
                        kerft zij zich in het hart
                                        van de stenen
ze stuwt ons als een stad onder de stad
lost je op onder haar bleek gewaad zoals ook fosfor in haar brandt’

Eurydice!

~ ~

Wat … vergeet … ik … te verbeelden?

                    ‘dat ik een traan ben op je wang’

    

Kikkerlied         met de honden van Persephone

zwarte zwarte populier
ik ben een lege stoel ~ uw vriend
en zonder wind
                        trillen toch
                                    uw bladeren

dag geef u maar over aan
de nacht met zwarte sterrenkraag
omhult u
            vuur is sneeuw
                                in het dodenmeer

ivoren lier met gouden draai
planeten vinden zo hun baan
en zwarte gaten
                        ontwaken
                                    Kleine Beer

lampionnen aan de boom
ze wiegen met de onderstroom
in blauwe armen
                        kwaakt het
                                    een eeuwigheid

Peter Holvoet-Hanssen (1960) is dichter-troubadour en voormalig Antwerps stadsdichter. Hij ontving o.m. de Vlaamse Debuutprijs, de Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap, de Arkprijs van het Vrije Woord, de Paul Snoek Poëzieprijs en de Louis Paul Boonprijs 2019. 

Meer van deze auteur