Een schrijver die een uitstapje maakt vanuit zijn literaire thuisveld en neerstrijkt in een andere socioculturele omgeving debuteert opnieuw, met alle voor- en nadelen van dien. Hij heeft de kans dat na zorgvuldige selectie alleen het allerbeste van zijn productie verschijnt. Maar hij zal ook met de onschuldige ogen van het kind uit Andersens sprookje worden bekeken.

Na ’t Harts debuut in Nederland (1971) was er een vriendelijk aanmoedigend en een misprijzend koor te horen. Dit laatste ergerde zich aan zijn stijl en gaf volgens de regerende trend van academisch getinte kritiek de voorkeur aan het experiment boven ’t Harts realistisch-lyrische weergave van natuur en menselijke gevoelens. Men schreef over ‘Het klompje dat op het water dreef’ en ‘Meesterwerken naverteld door een schooljongen’. Men vond dat de hoofdpersonen onnodig veel in de Nederlandse natuur rondwandelden waarbij de lezer voortdurend les kreeg over daar aanwezige planten en vogels. Gevoelens werden beschreven, niet gesuggereerd: de mogelijkheid tot interpreteren werd de lezer ontnomen. Het telkens terugkeren van de thema’s ‘outsider’ en ‘verlies van het geloof’ werkte irriterend. Daarbij kwam de veelvuldige medewerking van de auteur in de media waarbij hij tot ergernis van het publiek over uiteenlopende gebieden zijn ’t hartige mening sprak. Ook met de feministen kreeg hij het aan de stok, totdat hij bekende dat hij het liefst vrouw was geweest. Na De jakobsladder (1986) gaven zich echter ook felle critici gewonnen, en Het woeden der gehele wereld (1994) bezorgde hem de Gouden Strop voor het beste Nederlandse spannende boek.

Maarten ’t Hart staat in literatuurgeschiedenissen voor schoolgebruik en in naslagwerken. Het tijdschrift Bzzlletin wijdde een themanummer aan hem. Op Nederlandse scholen werden vooral De kroongetuige en Een vlucht regenwulpen veel gelezen, maar op Vlaamse scholen kwam hij nauwelijks voor. Ook bij enkele academische vakgroepen Nederlands figureerde zijn naam onder de aanbevolen auteurs. Bij het grote publiek waren zijn werken een verkoopsucces. Volgens het model van Bourdieu zou hij in Nederland daarom niet tot de gecanoniseerde aartsengelen behoren. Commercieel succes zou volgens de wet van Bourdieu immers omgekeerd evenredig zijn met kwaliteit.

In Zweden wist men daar niets van, maar zat men op hem te wachten. Kjell Peterson van uitgeverij Forum, waar sinds de jaren veertig De Hartog werd uitgegeven en waar in de periode 1973-1987 Wolkers en tussen 1975 en 1979 Boon verschenen, besloot in 1977 een eigen uitgeverij op te richten. Hij zocht daarom ‘een Nederlander’. Een niet-Angelsaksische auteur introduceren is voor een Zweedse uitgeverij iets om trots op te zijn. Kjell Peterson nam met zijn uitgeverij Atlantis in het Zweedse culturele veld een bijzondere positie in. Hij gaf goede boeken in esthetisch volmaakte banden uit; hij gaf niet alleen boeken uit, hij wilde auteurschappen opbouwen. Zijn reputatie werd nog verstevigd door een mooi gebonden klassieke reeks uit de wereldliteratuur waarin overigens ook een nieuwe vertaling van Max Havelaar (1979). Nu wilde deze man dus een ‘Hollander’. Maar wie? Dat was de vraag. Hij klopte aan bij Amy van Marken.

In de jaren zestig en zeventig was er binnen het Nederlands-Zweedse culturele circuit een actief netwerk ontstaan met als doel om eindelijk een Nobelprijs te bezorgen aan een Nederlandstalig auteur. De voornaamste kandidaat was Louis Paul Boon, maar door de inspanningen kreeg een hele reeks andere auteurs de kans om vertaald te worden. De hoogleraren Scandinavische talen in Gent (Bolckmans), Groningen (Amy van Marken) en Amsterdam (Törnqvist) schreven in gezaghebbende Zweedse tijdschriften over Nederlandse literatuur. Amy van Marken werd door cultuurredacteur Kerstin Axberger van Sveriges radio in twee programmareeksen over Nederlandse (1965/66) en Vlaamse (1969/70) literatuur herhaaldelijk geïnterviewd omdat ze zo goed Zweeds sprak. Ook vertalers als Marguérite Törnqvist (Rita Verschuur), Sonja Berg Pleijel en ikzelf droegen een steentje bij door de gepresenteerde teksten te vertalen. Het gevolg was dat de uitgevers bij Kerstin Axberger, Amy van Marken en de vertalers te rade gingen inzake Nederlandse literatuur. Ook Joost de Wit (Stichting voor Vertalingen) speelde een belangrijke rol door de vertaalsubsidie. Deze leidde tot steeds meer vertalingen van goede literatuur uit het Nederlands en zette de ‘de wet van Bourdieu’ buitenspel.

Amy van Marken en Kerstin Axberger spraken tegen Kjell Peterson vriendelijk over Maarten ’t Hart. Van Amy van Marken had ik ooit De ratten van ene Martin Hart gekregen, dat ik hoofdschuddend – want het was geen literatuur – naast me neerlegde, niet zonder het met plezier te hebben gelezen. Nu stuurde Kjell Peterson aan Kerstin Axberger en mij De aansprekers en Een vlucht regenwulpen ter beoordeling. Hij wilde zo graag zijn ‘Hollander’ uitgeven. Zijn enthousiasme was aanstekelijk.

De beide romans hadden op mij niet dezelfde sterke uitwerking als De Kapellekensbaan. Maar de twee oude rotten in het literaire veld, Kerstin Axberger en Amy van Marken, haalden me over om beide werken te vertalen. Ik besloot twee vliegen in één klap te slaan door mijn academische taak te combineren met de culturele. De vertaling werd uitgevoerd in samenwerking met de studente Kerstin Bring. De studenten moesten in het derde semester een werkstuk schrijven en ik had ideeën over een contrastieve beschrijving Nederlands-Zweeds, gebaseerd op vertaalervaringen. Om zo’n contrastieve beschrijving te kunnen maken moesten ze wel een flink stuk tekst vertalen, minstens één boek. Bovendien schonk dit werkmodel de studenten een kans op nieuwe vertaalopdrachten, en het had dus óók een arbeidsbemiddelend effect. Dit moest de studie Nederlands aantrekkelijk maken voor goede studenten.

Na Kerstin Bring hebben nog zes Zweedse studenten leren vertalen op basis van teksten van Maarten ’t Hart. De taal daarin is een alledaags gesproken Nederlands, in de beginperiode nog zonder opvallende dialectale of stilistische kenmerken. Er zit een wolkje humor en gevoeligheid in die de tekst naar een hoger niveau tilt. Het is belangrijk voor de vertaler om dat niet uit het oog te verliezen. Wat de academische en pedagogische kant van de zaak betreft komen er allerlei eigenaardigheden in voor die ideaal zijn om studenten op het rechte pad te houden. Ik denk daarbij aan de planten- en dierennamen die soms bij gebrek aan hulpmiddelen via het Latijn moeten worden achterhaald, aan de muziekterminologie, de citaten, de titels van boeken, de gebeden, psalmen, liederen, versjes, gedichten en aan de zegswijzen en uitdrukkingen van de sprekende personages. Het is opmerkelijk hoeveel zegswijzen er in de taal van alledag voorkomen. Ze hebben met dat wolkje humor te maken waarover daarnet gesproken is. Bij citaten uit de Bijbel moeten de vertalers de moed hebben om net zo vrij te citeren als de personen in de teksten van ’t Hart. Soms berokkent deze dappere beslissing hun een boze lezersbrief aan de uitgeverij, evenals het weergeven van calvinistische psalmen en gebeden die nu eenmaal geen lutherse tegenhangers hebben.

In zijn latere werken geeft ᾽t Hart ook taalregisters van bijvoorbeeld stadswijken in Den Haag weer of mensen met een spraakstoornis. In het eerste geval gaat het om onvertaalbaarheden. De student die een tekst met een stotterend personage vertaalde, ging bij een logopedist te rade om erachter te komen hoe men in het Zweeds stottert. In Het psalmenoproer tracht ’t Hart achttiende-eeuwse taal weer te geven. De vertaler heeft de talrijke ouderwetse uitdrukkingswijzen een beetje beperkt om geen ergernis te wekken bij zijn Zweedse lezers.

Niet alles is in samenwerking met studenten vertaald. Soms ontbrak het op het cruciale moment aan een getalenteerde vertaler in knop (De kroongetuige) en soms hield ik van een boek en wilde het ongestoord vertalen. Het laatste gold voor De jakobsladder en de novellebundel Mammut på en söndag. Omdat de verhalen van ’t Hart zich afspelen in en nabij Delft, waar ik vijf jaar lang als bewoonster van de stad en leerlinge van het Grotiusgymnasium heb ondervonden hoe Nederlanders leven en denken, ben ik de uitgever als vertaler trouw gebleven.

Ik vroeg op een gegeven moment aan Kjell Peterson wat hem in het werk van Maarten ’t Hart boeide. Hij zei: ‘Het is een atmosfeer – de kleine stad. Het is de stem van een mens. Je geeft een auteur uit, niet afzonderlijke boeken. De kleine landen […] Zweden en Nederland […] we hebben veel overeenkomsten […] en ik heb een vertaalster.’ Op mijn vraag of hij een connectie zag met Fritiof Nilsson Piraten, die hij ook met liefde uitgaf – eveneens schilder van een streek (Skåne) en op realistisch-humoristisch-wrange wijze van haar bewoners – ontkende hij dat: ‘Nee, maar wel met Hjalmar Söderberg. Piraten is zo fel – er ligt in zijn werk een intense tragiek besloten die er bij Maarten niet is.’

Voor Kjell Peterson was de esthetica van het boek als object belangrijk: op de kaften en boekbanden stonden schilderijen van Van Gogh, Vermeer, Chardin of Turner, die ofwel een interpretatie van de roman suggereerden of ’t Hart plaatsten in het vak van literair genre- of landschapsschilder. Het riep bij de lezer het aloude begrip ‘holländskt landskap’ wakker. Voor de kaft van Een vlucht regenwulpen van een Zweeds ontwerper sleepte de uitgeverij zelfs een prijs in de wacht.

Nadat de auteur in 1982 met De aansprekers was geïntroduceerd en in 1983 als tweede titel Een vlucht regenwulpen was verschenen, werd ’t Hart door Atlantis naar Zweden gehaald. Het bezoek baarde niet veel opzien, maar leidde wel tot allerlei contacten. In juli 1984 werd ’t Hart opgenomen in de reeks gesprekken met Nederlandse auteurs in een van de twee grote ochtendbladen van Zweden. De anderen waren Jan Wolkers, Oek de Jong en Cees Nooteboom.

Als derde werd najaar 1984 De kroongetuige uitgegeven. Dit boek werd in maart 1985 in de radio-uitzending over spannende literatuur Deadline besproken. Het verscheen in 1985 ook in een met rijkssubsidie uitgegeven serie boeken van goede literaire kwaliteit voor een lage prijs (‘Boek voor iedereen’). Voorjaar 1987 werd de roman als radiofeuilleton uitgezonden. De Zweeds/Finse regisseur Jon Lindström, die ook Een roos van vlees had verfilmd, maakte vervolgens in 1989 een speelfilm van het boek waarvoor hij een reeks befaamde Zweedse acteurs wist te contracteren. Van die film werd ook een huurvideo gemaakt en hij werd in 1990, 1991, 1998, 1999 en 2009 op televisie uitgezonden (tv1, tv3 en tv4). Naar aanleiding van de film bracht Atlantis het boek in 1989 opnieuw uit, met op de kaft een van de populairste acteurs in actie.

Na dit publieksrecord verschenen achtereenvolgens in 1986 Mammut på en söndag (speciaal voor Zweden uitgekozen verhalen, bevat niet dezelfde verhalen als Mammoet op zondag), De jakobsladder (1988), Stenen voor een ransuil (1992) en Het woeden der gehele wereld (1994), dat uitgeroepen werd tot beste buitenlandse detective van het jaar en besproken en aangeraden in het populaire literaire tv-programma Läslustan (‘Leesplezier’). In september van het jaar daarop werd het op de radio in Deadline besproken en in november 1995 als feuilleton voor de radio uitgezonden. Volgens Kjell Peterson verkocht het ook redelijk goed. In 1996 verscheen het bij een pocketuitgeverij.

Er volgden De nakomer (1997), De vlieger (1999), De zonnewijzer (2003) en Het psalmenoproer (2008). Het zijn allemaal de romans van het ‘Hollandse landschap’, andere genres van ’t Hart werden niet vertaald. De regeling van 1997 die de vertaalsubsidie tot slechts twee of drie titels per auteur beperkte, bracht bij Atlantis aarzeling teweeg. Kjell Peterson wist het probleem met eu-middelen op te lossen en voor Het psalmenoproer werd een privémecenaat gevonden. Kjell Peterson was net vóór Het psalmenoproer met pensioen gegaan. Zijn opvolger is meer op geschiedenis gericht. Vandaar misschien dat Het psalmenoproer het bij hem nog net heeft gehaald, en zeer zeker dankzij de geslaagde financiering van de vertaling. Ook maakte de mentoraatsregeling van het Expertisecentrum Literair Vertalen het mogelijk om aan de hand van Het psalmenoproer opnieuw een jonge, begaafde student te coachen bij zijn taak.

Sinds 1982 zijn er dus elf titels van ’t Hart vertaald. Ter vergelijking: van Boon zijn vier titels (1975-1979) in het Zweeds verschenen, van Wolkers tien (1969-1985), van Mulisch drie (1986-2004), van Claus elf (1985-2003) en van Nooteboom acht (1985-2003).

De database www.bibliotek.se toont de geografische spreiding van ’t Hart in Zweden: je kunt er zien in welke openbare bibliotheken en filialen, boekbussen, boekboten, ziekenhuis-, universiteits- en schoolbibliotheken een boek aanwezig is. ’t Hart blijkt in heel Zweden uitgeleend te worden, van het uiterste noorden tot het diepste zuiden. Ik zal u niet vervelen met de aantallen per werk, ik volsta met de mededeling dat er door de Zweedse bibliotheken 300 exemplaren (boeken en geluidscassettes) van De zonnewijzer zijn aangekocht, dat niet eens een groot succes was, terwijl van De aanslag van Harry Mulisch circa 200 exemplaren gekocht zijn. De aanslag werd door opmerkelijk veel scholen aangeschaft. Ook in de bibliotheek van de Svenska Akademien, de Nobelbibliotheek, zijn 19 exemplaren van ’t Harts werken te vinden, originelen en vertalingen in het Zweeds en Duits (www.libris.kb.se). Kjell Peterson constateerde eens dat Maarten ’t Hart een trouwe kring van Zweedse lezers heeft, onder wie veel muziekliefhebbers.

De Zweedse database artikelsök verwijst naar in totaal 131 recensies en artikelen in Zweedse kranten en tijdschriften met betrekking tot Maarten ’t Hart. De aandacht die hem in de pers ten deel is gevallen kan vergeleken worden met Harry Mulisch: 65, Nooteboom: 147, Hugo Claus: 213. Claus werd tot zijn dood in de Zweedse pers regelmatig als mogelijke Nobelprijskandidaat voorgesteld en Nooteboom figureert nog steeds als mogelijk ontvanger van de prijs, vandaar de grote aandacht.

Wat schreven nu de recensenten, de beroepslezers, over hem? Welke trekken vielen op, wat trok aan of stootte af?

Iedere recensent spiegelt zichzelf in het gelezen boek, de een minder, de ander meer. Daarom lijkt een samenvatting van de reacties onbegonnen werk. Maar als je een heleboel recensies leest treedt er ondanks alle verschillen toch een beeld naar voren van hoe Maarten ’t Hart in Zweden wordt gelezen.

Een van de critici schreef (1992) dat er in het proza van ’t Hart een Scandinavische trek van weemoed en een verlatenheid van de held te vinden zijn waardoor zijn succes in Zweden te verklaren zou zijn. Ik meen dat je bij deze beide kenmerken ook zijn verbondenheid met de natuur moet voegen om te begrijpen hoe het komt dat hij in Zweden als geestverwant wordt ervaren. Juist met die natuurliefde werd in de Nederlandse kritiek de spot gedreven. In Nederland heerst een stadscultuur. Van de eigen Nederlandse natuur genieten komt veel intellectuelen lachwekkend voor. Die natuur vinden is in sterk geïndustrialiseerd Nederland niet gemakkelijk, en een Zweed, wandelend met ’t Hart door het Nederlandse landschap, zou het opvallen hoe klein die gebieden zijn. Maar het gevoel is hetzelfde.

De meeste critici gaan in op het calvinisme in Nederland waarbij vaak het seksuele taboe wordt genoemd. Er wordt geschreven dat Wolkers en ’t Hart beiden de stempel van dat calvinisme dragen maar dat ze qua temperament en stijl sterk verschillen: Wolkers is ‘levendig’ (blodfull) en ‘sterk emotioneel’, terwijl ’t Hart wordt voorgesteld als ‘ingetoomd’ en ‘met ingehouden pijn schrijvend’. Velen merken op dat ’t Hart etholoog is, wetenschapper.

’t Hart wordt zeer vaak vergeleken met Hjalmar Söderberg, waarschijnlijk omdat de schrijver zelf heeft gezegd dat hij door hem is beïnvloed. Andere associaties gaan naar Lubbe Nordström (realistisch schilder van het leven van gewone mensen), Robert Musil: de jonge Adriaan wordt met de jonge Törless vergeleken, André Gide en Marguérite Yourcenar: Stenen voor een ransuil wordt vergeleken met L’immoraliste en Alexis. Als thema’s worden onder andere genoemd ‘een weergave van de klassenmaatschappij’ (echt Zweeds!), ‘het Hollandse landschap’, ‘de kindertijd’, ‘de eenzaamheid van de mens’, ‘het verlangen van de outsider naar liefde en tegelijkertijd zijn vrees daarvoor’ en tot slot ook ‘de angst voor de dood’. Vaak wordt opgemerkt dat de alter ego’s van de auteur in de natuur en de muziek kracht scheppen om door het leven te gaan. Herhaaldelijk wordt gewezen op schuldgevoelens en remmingen van de hoofdpersonen ten gevolge van het calvinisme. Door Mammut på en söndag en De jakobsladder ontdekken de critici de humor van de auteur.

Men is diep onder de indruk van de manier waarop ’t Hart stemmingen, gevoelens, natuurimpressies, mensen en milieus weet weer te geven. Men schrijft over ‘het Hollandse licht’, het vlakke Nederlandse landschap’, ‘stille humor en inlevingsvermogen’, ‘grote precisie in de weergave’, ‘warmte en humor’, ‘zacht en teder verhaal’, ‘tragiek zonder sentimentaliteit’. Een enkeling ergert zich in de besprekingen van Stenen voor een ransuil over het engelachtige hoofdpersonage en naarmate er meer romans verschijnen worden een paar critici het calvinisme en Maassluis een beetje beu.

Over de stijl van de auteur wordt eveneens positief geoordeeld. De taal van ’t Hart wordt beschreven als, ‘fris en veerkrachtig’, ‘teder en gevoelig’, ‘helder en mooi’, ‘nadenkend en weemoedig’, ‘veeleisend en zonder een woord te veel’ (sparsmakad), ‘scherp geslepen’, ‘suggestief geladen’, ‘soepel en ongedwongen, maar desondanks nooit praterig zoals Wolkers’ (!), ‘trefzeker’, ‘zuiver en helder’.

Je mag wel de conclusie trekken dat het Zweedse uitstapje de auteur zonnig weer heeft geboden. Bij verschijnen van Het woeden der gehele wereld riep een criticus zelfs dat ’t Hart nu ‘helaas zijn kans op de Nobelprijs had vergooid’ en ‘nu bleef er van de Nederlanders alleen Nooteboom over’. Deze kreet moet als uiting van zeer hoge waardering worden opgevat. De meest positieve kritiek kreeg Een vlucht regenwulpen, het minst positief beoordeeld werden De vlieger en De zonnewijzer. Maar zelfs bij dit laatste verhinderde het respect voor de schrijver dat er al te veel negatiefs werd gezegd. ’t Hart laat daar een gezicht zien dat niet in het Zweedse verwachtingspatroon past. Het psalmenoproer heeft dit weer goedgemaakt.

Opmerkelijk is dat kenmerken waar Nederlandse critici moeite mee hadden door Zweedse collega’s juist werden gewaardeerd.

Wat er in het vervolg met Maarten ’t Hart in Zweden gaat gebeuren ligt in handen van de opvolger van Kjell Peterson bij Atlantis. Je moet er begrip voor hebben dat opvolgers graag een eigen profiel scheppen. Of de auteur in dit profiel zal passen hangt af van de kwaliteit van het toekomstige werk.