De roman Een vlucht regenwulpen werd in september 1978 gepubliceerd. Het is bijna niet meer voor te stellen wat een sensatie het boek toentertijd veroorzaakte. Protestant, katholiek, joods; eind jaren zeventig waren wij Nederlanders allemaal calvinisten. Maarten ’t Hart profileerde zich niet als de hogepriester van de ontkerkelijking, maar hij werd wel het nationale symbool van de afvallige die door een strenge calvinistische achtergrond en opvoeding emotioneel gevormd was, of misschien wel misvormd.

Maarten werd dankzij Een vlucht regenwulpen een mediahype. Hij gaf zonder aarzelen toe dat hij tien kilometer omfietste als een krop sla in een ander dorp een dubbeltje goedkoper was. Hij uitte ongebruikelijke ideeën over vrouwen en liefde. In feite gedroeg hij zich op een manier die zeer velen van ons herkenden, al probeerden we het baldadig te ontkennen of te verbergen.

Hoge oplage, succes, sensatie, mediahype; film laat dan niet lang op zich wachten. Toch geloofden wij – wij, dat zijn producent Matthijs van Heijningen en ikzelf – niet dat dit alles zou helpen om de film tot een succes te maken. Het verlangen naar succes was ook niet onze grootste drijfveer. Ook wij waren alle twee opgegroeid op een verstikkende calvinistische wijze (vooral Matthijs kende de gereformeerde leer van voor tot achter). We waren nog jong genoeg om wraaklustig te zijn en Maartens boek was een prachtig handvat. We geloofden dat Een vlucht regenwulpen een mooie, kleine, artistieke film zou worden, waarin we onze gram kwijt konden. En we schaamden ons voor onze achtergrond, dus de film mocht vooral niet ernstig en serieus worden zoals het boek; geen waarheidsgetrouw drama, nee, een ontroerende comedy.

Een comedy gebaseerd op Een vlucht regenwulpen? Toen we dat idee om ons heen wat uittestten, werden we bejegend als ketters, het was vloeken in de kerk. En wie moest het scenario schrijven? In mijn eerste scenarioversie gebruikte ik elementen van Woody Allens Annie Hall – door de volwassen Maarten bij zijn eigen jeugdherinneringen aanwezig te laten zijn – en Jerry Lewis’ The Nutty Professor – door de verlegen Maarten een stoer alter ego te geven. Comedy-coryfeeën zoals Alexander Pola en Annie M.G. Schmidt, en nog diverse anderen, kregen dat eerste script toegestuurd. Zonder uitzondering vonden ze de aanpassingen misplaatst; de echte Maarten ’t Hart mocht dan wel onhandig en vreemd zijn, desalniettemin was humor uit den boze. Hun brieven liggen nu als stille getuigen begraven in het Filmmuseum.

Een filmjournalist – de man is zo’n misbaksel dat zijn naam hier onvermeld zal blijven – herschreef het script en maakte Maarten tot een perverse freak zonder enige menselijke warmte en het calvinisme gruwelijker dan de Inquisitie. De jeugdherinneringen werden verteld in voice-over, en het alter ego bestond niet meer. De ruzies tussen mij en het misbaksel liepen zo hoog op dat hij een fietspomp naar zijn hoofd gesmeten kreeg en zijn script belandde in de prullenbak. Matthijs volhardde. Hij bleef loyaal aan mijn originele scenario, en daarin toonde hij zijn superieure kwaliteiten als producent.

De enorme behoefte tot menselijke interactie doordrenkt alle boeken van Maarten. De calvinistische interactie uit zich in rechtvaardigheid, trouw, loyaliteit, niet in wazige ongrijpbare gesprekken of huilende omhelzingen, geen romantiek, geen kaarslicht of dure cadeaus. We mogen tenslotte nooit vergeten, zelfs al zijn we niet meer gelovig, dat we niet op deze aarde verblijven om gelukkig te zijn. Als je die levenswijsheid niet tot in je botten voelt kan je nooit een boek van Maarten goed verfilmen. (Het zou niet aardig zijn om collega’s af te vallen. Het volstaat te zeggen dat de makers van Het woeden der gehele wereld vermoedelijk deze uitgangspunten niet omarmd hebben.)

Maarten wilde het script nooit lezen. In ieder geval hebben we hem wel voorzichtig voorbereid dat er een alter ego in de film zou komen; twee voor de prijs van één. Hij had geen bezwaren. Ook was het oké dat we situaties uit de verhalenbundels Het vrome volk en Stenen voor een ransuil gebruikten – nu zou je daar meteen een rechtszaak mee uitlokken.

Maarten had geen sterke affiniteit met film. En nog steeds niet. Omdat een artikel zoals dit al snel in de anekdotiek schiet, leek het mij een leuk idee om Een vlucht regenwulpen nog eens in mijn home cinema te vertonen, bijna dertig jaar na de première. Maar Maarten wilde liever niet. Hij gaat elke dag om half tien naar bed – en staat dan om half vijf op – en hij houdt niet van donkere ruimtes. Bovendien wordt de film met een zekere regelmaat op tv vertoond en dan kijkt hij.

Dat hij hem regelmatig opnieuw bekijkt is het grootste compliment over de film dat Maarten ooit rechtstreeks gemaakt heeft. Echt juichend heeft hij zich er nooit over uitgelaten, zoals dat een ware calvinist betaamt. De hemelse muziek van Bach, daar kan hij lovend over spreken. Over de film niet. Hij is er wel vriendelijk over, en gracieus. Zo schreef Maarten een opdracht aan mijn moeder in de filmeditie van het boek (na de release van de film werden er opnieuw meer dan 200.000 exemplaren van het boek verkocht): ‘Voor de mem van Ate gesigneerd met de complimenten voor Ate voor de schitterende manier waarop hij m’n boek heeft verfilmd!’

Maar vindt Maarten het nou een goeie film? Wie weet. Het is voor mij geen issue, toen niet en nu nog niet. Film is niet Maartens medium. Hij leest liever of luistert bij voorkeur naar klassieke muziek. Hij schreef ooit in het filmblad Skoop over zijn filmliefde, Ingrid Bergman in Intermezzo, maar in feite gaat het meer over zijn liefde voor muziek. In april van dit jaar zaten we samen in De Wereld Draait Door in verband met het gerucht dat Een vlucht regenwulpen een Hollywood-remake zou krijgen. (Of dat werkelijk zal gebeuren? De droom is nog te mooi om de ballon te laten ploffen.) Ook toen werd Maarten gevraagd of hij Een vlucht regenwulpen een goede film vond. Maarten antwoordde iets in de trant van: ‘In ieder geval was de film heel succesvol. Dus dan moet er wel iets goed zijn.’ Daarna koppelde hij dat – en terecht – aan de kwaliteiten van het boek.

De standaardvraag van de presentator of een auteur niet zijn ziel en zaligheid verkoopt als er een film naar zijn werk gemaakt wordt, konden we alle twee zonder aarzeling beantwoorden met ‘ja’. En dat hoeft helemaal niet negatief te zijn; een boek is een boek en een film is een film, twee verschillende media met eigen wetten. Maarten erkent dat zonder problemen. Ook persoonlijk voelt hij zich niet aangesproken. In de eerste scène van de film valt de film-Maarten uit bed. Hij draagt een pyjama. Maarten zelf draagt nooit een pyjama. Dus vanaf dat moment was de film-Maarten een ander, vreemd personage voor hem en identificeerde hij zich er persoonlijk helemaal niet meer mee. Overigens vertelde Maarten in een telefoongesprek ter voorbereiding van dit artikel dat hij de onhandigheid van de film-Maarten heel erg herkenbaar vindt. Hijzelf is vaak een onhandige kluns, vooral als hij op vrouwen indruk wil maken, dan wil hij zo graag bewijzen dat hij niet onhandig is, dat ie juist twee keer zo onhandig wordt, en elk glas, elke bloemenvaas, elke vissenkom in de nabijheid tot scherven slaat.

De zoete genade van het vergeten (dat klinkt erg katholiek) verstopt de zekerheid of we de onhandigheid van de film-Maarten zelf verzonnen hebben, of gekopieerd van Maarten ’t Hart. In ieder geval zijn hoofdrolspeler Jeroen Krabbé en ik wel op researchbezoek geweest bij Maarten en zijn vrouw Hanneke. Jeroen, die net het bezuinigingskookboek had geschreven, ging koken met Hanneke. We kregen eerst een rondleiding door het huis. Bij de bezichtiging van de slaapkamer viel het woord ‘kutkaas’ – voor mij een onbekend woord –, dat zou daar gemaakt worden. Ik weet niet meer of Jeroen dit kolderiek provocerend noemde, of dat het Maarten was die het noemde omdat zijn vader dat woord altijd gebruikte. Het waren dit soort opmerkingen – en verhandelingen over druiven, oversprongbewegingen, en banden plakken – uitgesproken met die zachte, heel lieve stem van Maarten, en Hannekes bedachtzame uitdrukking als Maarten ogenschijnlijke intimiteiten prijsgaf, die de meeste indruk op me gemaakt hebben. Volgens Hanneke moesten we niet al te veel waarde hechten aan wat er nou wel of niet echt gebeurd was in het verleden. Een vlucht regenwulpen was een roman. In Hollywood hebben ze daar een prachtige uitdrukking voor: ‘Let the truth never stand in the way of a good story.’

Maarten herinnert zich bij navraag vooral dat we de serie blauwe dozen met de verzamelde Bach-werken in zijn huis zagen en daarna in het decor van de film plaatsten. Als hij de film weer ziet levert het zien van die blauwe dozen hem veel genoegen op, vertelde hij.

Tijdens de opnames en montage van de film bleef Maarten afzijdig. Toen de film eenmaal af was en de release steeds dichterbij kwam, raakte Maarten betrokken bij het publiciteitscarnaval. Hij onderging het niet als een verplichting, al was een zekere ijdelheid hem niet vreemd, hij vertoonde echter absoluut geen buitensporig ellenbooggeduw om vooraan te staan zoals acteurs dat vaak wel etaleren. Maarten leek oprecht te genieten en zoog de situaties en voorvallen op met een niet veroordelende benieuwdheid, zoals een bioloog naar het gedrag van dieren kijkt.

Maarten zag de film ruim voor de première in besloten kring en door de pyjama kon hij ervan genieten zonder zich persoonlijk aangesproken te voelen. Niet lang daarna kwam er een speciale voorstelling in Maassluis. In gebouw De Ark, waar op zondag kerkdiensten gehouden werden, had het gemeentebestuur een speciale screening georganiseerd om na afloop Maarten tot ereburger te huldigen. De projectie was een ramp; de film liep beduidend te langzaam en duurde daardoor zo’n tien minuten langer, de projectielamp werkte op slechts 70 procent, dus alles leek tijdens schemer opgenomen, en het geluid werd helemaal verknald – iedereen sprak met een baritonstem. Als filmmaker sterf je dan duizend doden, en zelfs Maarten was bezorgd – vooral omdat de muziek niet goed klonk. Maar het publiek deerde dit alles niet. Ze vonden het prachtig. Auteur Maarten Biesheuvel zag de film in De Ark. Na afloop complimenteerde hij met de ingetogenheid van de ware calvinist zijn vriend ’t Hart met de film; het was een mooie film. Maartens gezichtsuitdrukking, beginnend met ongeloof overvloeiend naar acceptatie en tevredenheid, maar nooit vreugde, was ontroerend.

(Dit artikel gaat over Maarten en hij moet centraal staan, maar ik kan niet nalaten te noemen dat ook ik door Een vlucht regenwulpen ereburger van mijn geboortedorp Aardenburg geworden ben. Het gaat in Zeeuws-Vlaanderen iets anders, geen penning, of oorkonde – nee, ik ben nu ‘erekikker’, omhangen met een groen lintje waaraan een plastic kikker bungelt.)

De première zelf stelde niet veel voor. Er waren in 1981 nauwelijks galavoorstellingen, en het rode-lopergedoe waar we ons nu standaard aan moeten onderwerpen, bestond nog niet. De Regenwulpen-première was een ochtendscreening voor de pers, waarbij cast en crew en genodigden zoals familie en vrienden mee mochten kijken. Maar na afloop was er een applaus en dat maakte je zelden mee, zeker niet bij een Nederlandse film. Collega-filmers – hoe goed je ook met ze bevriend bent – komen naar een première als moordlustige hyena’s en hun complimenten na afloop zijn doordrenkt met het gif van de paradijselijke slang – want als Regenwulpen zou floppen was hun kans om de volgende keer subsidie te krijgen groter. Bij bevriende auteurs van Maarten was zo’n cut throat-mentaliteit niet te bespeuren.

De reacties waren dus opvallend positief en meer en meer publiciteit begon het publiek te bereiken. Maarten vond dat zeker niet onaangenaam. Hijzelf kreeg flink wat aandacht en de filmeditie van het boek vloog met tienduizenden de winkels uit. Toch geloofde de filmdistributeur nog steeds dat het een ‘kleine’ film was, en de film werd met twaalf kopieën in de bioscopen uitgebracht.

Soms wil het toeval weleens een handje helpen. Een week voordat Regenwulpen in de bioscoop zou komen, draaide Dressed To Kill van Brian de Palma in Tuschinski 1. In die film speelt Michael Caine een psychiater die zich verkleedt als vrouw om dan te gaan moorden. Een feministische groep protesteerde tegen de film en gooide zwarte verfbommen tegen het doek. De film moest weg, of het inderhaast opgehangen reservedoek zou er ook aangaan. Dat kon Tuschinski zich niet veroorloven. Maar, ze hadden geen andere ‘grote’ Tuschinski 1-film. Oké, als opvullertje werden wij voor één week gepromoveerd naar de grote zaal.

Producent Matthijs van Heijningen en ik gingen de eerste vrijdagavond kijken. Er stond bijna niemand bij de bioscoop. Met lood in de schoenen schuifelden we naar de ingang. We vreesden een grote flop, totdat we het bordje ‘uitverkocht’ zagen. Heel Tuschinski 1 bleek ruim voor aanvang uitverkocht, zelfs voor de tweede avondvoorstelling waren er nu al bijna geen kaartjes meer. Na een verbijsterde en ongelovige blik in de uitverkochte zaal geworpen te hebben, gingen we naar een andere film in het gebouw. Die zaal – toen nog Tuschinski 3 – grenst aan de achterkant van de grote zaal. Af en toe hoorden we golven van grommend geluid door de muur in onze zaal doordringen. We waren ervan overtuigd dat de mensen die Regenwulpen zagen massaal aan het boe-roepen waren. Het was geen boe-geroep, het waren lachsalvo’s. En op het einde werd er massaal gehuild. De film werkte als ontroerende comedy. Een vlucht regenwulpen werd een grote hit. De film draaide meer dan een jaar in de bioscoop, en haalde in de Benelux ongeveer een miljoen bezoekers.

Succes is een monster, zeker als je jong bent. Maarten kon de weelde van het succes goed aan. Hij was zesendertig en liet zich niet afleiden door de overdadige aandacht. Voor mij, op mijn zevenentwintigste, was dat moeilijker. Maartens nieuwe boek De kroongetuige werd al voor de drukproeven ter lezing aangeboden. En anders zat er toch zeker een film in De aansprekers, of in Ik had een wapenbroeder. Maarten oefende absoluut geen druk op mij uit. Maartens uitgeverij De Arbeiderspers – vele andere uitgeverijen met andere boeken ook – en diverse filmproducenten wel. Succes bracht onzekerheid. Wat was mijn bijdrage? Zou dat nog weleens lukken? Was het allemaal aan Maarten te danken? Of aan producent Matthijs van Heijningen? Begint het succes eigenlijk wel bij Maarten en zijn boek? Of was het calvinistische geloof nodig om Maarten te vormen? Maar wie vormt dan weer het calvinistische geloof? Zijn we allemaal verbonden door geschiedenis en tijd? Op bladzijde 1 van het boek stelt Maarten Vraag 27: Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods? Oftewel: Niets is toeval, alles is voorbestemd. Was het succes van de film voorbestemd? Mijn onzekerheid verdween pas tien jaar later, na mijn eerste grote Hollywood-succes.

Na Nederland ging de film ook draaien in België. In totale euforie bezochten we en masse de première in Antwerpen. Maarten was erbij, hoofdrolspeler Jeroen Krabbé en zijn vrouw ook, en de inmiddels achttienjarige scholiere die de jonge Martha speelde. Het was een schoolreisje zonder bus maar met privéchauffeurs, zonder slaapzakken maar met vijf-sterrenhotels, zonder oog-in-het-zeil houdende leraren, maar vol lust. De Belgen pakken een première met veel bravoure aan. Diner in een toprestaurant; Maarten at met graagte ook wat overbleef op het bord van Jeroens vrouw en bijna alles van dat van de jonge Martha, die als nukkige teenager hoogstens op een worteltje knabbelde, alles stom vond en overal tegen was, wat haar alleen maar aantrekkelijker maakte. De wijn vloeide meer dan rijkelijk, waarbij Maarten elk glas wijn afwisselde met een glas water zodat hij de anderen onder tafel kon drinken.

De avond was vol paringsdansen – wat konden ons die Belgen schelen, de film was al een hit – waarbij Jeroens vrouw Maarten ‘het hof maakte’, zoals hij dat heel diplomatiek in ons recente telefoongesprek verwoordde. De climax ontvouwde zich in de lift van het hotel ver na middernacht. Jeroen duwde zijn vrouw uit de lift om met Maarten mee te gaan naar zijn kamer, en de jonge Martha nodigde mij uit om met haar mee te gaan. Jeroens vrouw was echter zo onsamenhangend dat Maarten haar via de trappen bij Jeroens kamer een paar verdieping hoger weer afleverde. Dat schijnt wel enige tijd geduurd te hebben en wat er op die trappen en gangen allemaal gebeurd is zal hopelijk ooit door Maarten beschreven worden. En de jonge Martha begon op haar kamer meteen de reproducties en schilderijen opzij te duwen om er met een dikke viltstift schuttingwoorden achter te schrijven. Dat was voor mij genoeg om vroegtijdig de kamer te verlaten.

De volgende dag spraken Maarten en ik af dat Antwerpen het einde vertegenwoordigde van onze Regenwulpen-afleidingen. Het was tijd om weer aan de toekomst te werken.

Iemand vroeg me onlangs: ‘Zou je Regenwulpen nu weer willen maken?’ Uit nieuwsgierigheid heb ik het boek opnieuw gelezen. Het is nog steeds een verbluffend prachtig boek. Maarten toonde een veel dieper inzicht in relaties en menselijke beweegredenen dan de film in mijn herinnering weergaf. Dat zou ik nu, ouder en wijzer, beter kunnen. Als je de film nu zou maken, zou je nog steeds de structuur van het verhaal moeten veranderen. Echter de diepere thematiek in het boek, de invloed van een calvinistische jeugd, is verdwenen uit het centrum van ons collectief bewustzijn, en een nieuwe film, zelfs al zou het een betere film zijn, zou niet meer dezelfde impact hebben.

Na het lezen van het boek heb ik de film in mijn eentje in mijn home cinema opnieuw bekeken. De film houdt uitstekend stand en is een uniek tijdsdocument. Het rare is dat de film perfect past in het tijdsgewricht van zo’n dertig jaar geleden, en toch op een bizarre manier niet verouderd is. De kern van de film is dat vrije wil bestaat, en predestinatie niet. Al die zorgen over de oorsprong van het succes waren misplaatst. De film heeft een duidelijke signatuur.

Het boek Een vlucht regenwulpen verdient een ereplaats in de Nederlandse literatuur en de film verdient dat evenzeer in de vaderlandse cinema.

Dank je wel Maarten, voor je prachtige boek.