Sinds ik gedetineerd ben is er veel veranderd. De wereld is anders, de mensen in die maatschappij zijn anders en ik sta stil, althans voor mijn gevoel. Ik weet wel dat ik ouder geworden ben, maar voelen doe ik het niet. Terwijl de wereld en de mensen voor mij zijn veranderd, is het anders met taal. Taal verandert wel maar ook weer niet.

Ik heb iets met taal, gesproken en op schrift. Net als voor mijn zus was Nederlands een van de vakken die mij makkelijk afgingen. Ook na de lagere school koos ik in mijn pakket Duits, Frans en Engels. Daar kwam je in Europa best ver mee en ik vond het ook echt interessant; deze interesse heeft echter nooit geleid tot het gaan schrijven.

In detentie ben ik gaan stoeien met het op papier zetten van gedachten en ideeën. Het soms dagenlang zoeken naar een juiste zin was een uitdaging, daarnaast was het altijd een nuttig tijdverdrijf, zeker in de eerste twee jaren van mijn detentie met 23 uur per dag op cel.

De gevangenispopulatie is een allegaartje, door Van Dale omschreven als ‘een mengelmoes van ongelijksoortige, zeer uiteenlopende personen’. Bij deze ten volle beaamd.

Allerlei nationaliteiten en verschillende culturen met eigen gewoonten op één afdeling; dan heb je algauw drie tot vier talen om je heen. In Nederland geboren, maar wel van buitenlandse komaf betekent bijna altijd dat iemand ook Nederlands spreekt. Deze mensen redden zich wel, maar zo nu en dan komt er iemand op de afdeling die naast zijn moedertaal slechts zeer gebrekkig Engels spreekt. Er wordt mij dan wel gevraagd te tolken, niet in het Koerdisch, Russisch of Farsi, dat ben ik niet machtig. Wel Duits en Engels en af en toe wat Frans. Tolken is niet alleen nodig om de gang van zaken in de inrichting uit te leggen, ook stukken van een advocaat of een rechtbank zijn voor veel mannen niet te begrijpen en moeten worden uitgelegd, voor zover mogelijk. Dit heeft vaak meer effect wanneer gedetineerden het aan elkaar uitleggen.

Gedetineerden uit het voormalige Oostblok spreken bijna allemaal een vaag soort Engels om zich verstaanbaar te maken. Als ik dan een poging waag om te vertalen, moet ik mijn toch wel redelijke Engels zo aanpassen dat ze mij begrijpen. Mijn Engels is al snel te moeilijk om door die ander begrepen te worden. Wat zich dan voordoet kan vervelend zijn voor die ander, maar ik ervaar het soms ook als komisch. Doordat die ander mijn Engels niet zo goed begrijpt gaat hij proberen dat te corrigeren om het voor hem begrijpelijk te maken.

Deze verschillen in nationaliteit, huidskleur, cultuur en gewoonten verrijken wat mij betreft juist de omgangsvormen; in het gevangenisleven en in de maatschappij.

Armtaligheid ofwel laaggeletterdheid komt relatief veel voor in de gevangenis. Gedeeltelijk omdat mensen van buitenlandse komaf zijn, ook omdat 30 tot 40 procent van alle gedetineerden licht verstandelijk beperkt is, en dan zijn er nog regionale verschillen met een eigen taalgebruik en eventueel een onverstaanbaar dialect.

Mijn uitgangspunt is ‘samen delen’. We delen de inhoud van onze maatschappij en we delen dus ook cultuur en taalgebruik. Taal is dan ook van iedereen, en zoals hij of zij gebekt is. De verschillen in taalgebruik, taalniveau en taaluitingen zijn er nu eenmaal, en dat vind ik interessant. Beter het te omarmen dan erover te oordelen.

Hier spreekt men vloeiend taal duidt er dan ook op dat de grote mix van talen op een heel klein gebied problematisch maar leerzaam kan zijn. Enkele voorbeelden die in de loop der tijd zijn opgevallen en in gesprekken regelmatig aan de orde komen:

  • In de politiek wordt vaak met veel woorden weinig gezegd, in de gevangenis vaak met weinig woorden veel.
  • ‘Ik spreek alle talen behalve betalen’ is een regelmatig gebruikte, inmiddels flauwe uitspraak, in een poging stoer te doen.
  • Sterke taal en sterke verhalen. Je een houding geven, geen zwakte, dit vereist stoer taalgebruik.
  • Hier heeft men het over ‘achter de klep zitten’ – ‘de kluis’ (plek op het lichaam waar spullen worden verstopt) – in het verleden sprak men angstvallig over ‘de fiets’ (een soort veiligheidsbed met riemen om iemand te fixeren)
  • Roma, Sinti en woonwagenbewoners spraken onderling koeterwaals of Bargoens, vooral wanneer iets gezegd werd dat anderen niets aanging. De laatste jaren hoor ik dit veel minder.
  • Anderen hebben hun leven als taal op hun lijven getatoeëerd, variërend van foto’s van een idool tot ‘rust zacht lieve mama’.

Om mij heen gebeurt er van alles op het gebied van taal en sinds er in deze inrichting een schrijfcursus wordt gegeven, zijn er allerlei projecten opgezet die met taal te maken hebben. Ik doe mee, voor zover ik daartoe nog in staat ben.

Ik zeg nog, want zo regelmatig en met voldoening als ik in detentie ooit schreef, zo moeizaam gaat het de laatste zeven jaar. Het lange verblijf tussen de hoge muren heeft mijn wereld verkleind; letterlijk, maar ook in mijn hoofd is er minder ruimte om bepaalde dingen te kunnen doen. Te lang te weinig prikkels in een wereld waar van alles moet en weinig kan, heeft tot gevolg gehad dat bijvoorbeeld een boek lezen inmiddels heel moeizaam gaat. Vaak moet ik na tien pagina’s opnieuw beginnen; om te oefenen lees ik daarom artikelen in tijdschriften. Het schrijven van korte stukjes gaat nog wel, maar met deze twee A4’ tjes ben ik nu alweer drie weken aan het stoeien. Zoiets rolde er in het verleden binnen een dag uit, en beter.

Mijn medegedetineerden hebben soms zo hun taalperikelen, maar zelf worstel ik dus ook behoorlijk met het transporteren van gedachten naar papier en andersom.

Alweer jaren geleden kwam ik in aanraking met het eerste echte schrift uit de geschiedenis: het spijkerschrift. Ontstaan tussen 3300 en 2900 v.Chr. Ik houd me hier tussen de bedrijven door hobbymatig mee bezig, maar om nu te zeggen dat ik daar geen hulp bij nodig heb!\
Hier worden vele talen gesproken, niet perfect maar wel vloeiend.

Groet,

A


L’Europe c’est Deutshland quand tu rate laba tu est foutue mon frère, le reste c’est du fouma-fouma!


Beste A,

Dank voor je inspirerende aftrap voor dit gezamenlijke essay over ‘taal in de gevangenis’! Ieder vanuit eigen perspectief, is de afspraak. Ik ben de ‘buitenstaander’, als schrijver en schrijfgroepbegeleider, ook al voel ik me na vijf jaar inmiddels behoorlijk thuis. In de schrijfgroep dan, die ik als een bijna magische plek ervaar waar tijdens iedere workshop parels worden geschreven, vaak in een heel eigen vorm, waar de door jou benoemde ‘armtaligheid’ of de zogenaamde ‘taalachterstanden’ (door niet-Nederlandse achtergronden of anderszins) niet zelden juist een voordeel blijken, en uitnodigen eigen taal en woorden te vinden om uit te drukken wat je wilt zeggen, en waar je over echt alles kunt praten, liefde, ouderschap, geweld, schuld, pijn, verdriet, seks, vrouwen, mannen, spijt, verlangens, et cetera, et cetera – het leven zeg maar, zonder censuur. Jij hebt weleens gekscherend gezegd: ‘Jij bent de enige van ons die graag in de gevangenis komt.’

In de gevangenis, zeg je, wordt veel gezegd met weinig woorden. Dat klopt helemaal. Vanaf het allereerste begin dat ik ‘binnen’ kwam, merkte ik dat de context van gevangenschap, van beperkingen, onvrijheid, ongelijke machtsverhoudingen, onderdrukking zo je wilt, iets doet met de taal. In mijn laatste roman Een van ons, waartoe jij en de andere mannen van de schrijfgroep me inspireerden, probeerde ik daar al woorden voor te vinden. Omdat ik het op dit moment niet beter kan omschrijven, citeer ik: ‘Er is iets raars met taal hier. Of misschien is het de luchtdruk die aanvoelt als in een vliegtuig. Alsof er geen context is. Of juist te veel. Zodra de laatste dikke stalen deur achter me dicht in het slot valt merk ik dat. Er zijn hier zoveel mensen, zoveel mannen, de meesten hebben banden met buiten, met vaders moeders echtgenotes vriendinnen kinderen vrienden misschien, maar hierbinnen blijft daar niks van over. Je zit in een vacuüm. En alles wat je zegt staat voor iets anders.’

Dit fragment komt uit een roman en is natuurlijk niet absoluut. Maar dat ‘tussen de regels’ praten is wel typisch voor de gevangenis. Een doordeweeks gesprekje over een film of het weer kan een extra lading krijgen doordat de ene gesprekspartner al jaren vast zit, terwijl de ander later gewoon de gevangenispoort uit loopt. Het kan, en dan spreek ik even voor mezelf, een wezenlijk menselijk contact opleveren waarbij lichaamstaal belangrijk is, gelijkwaardigheid een voorwaarde, en zoveel meer wordt uitgedrukt dan uitgesproken: waardering, verwantschap, herkenning, betrokkenheid. Ik voel me soms een boom in de gevangenis. Niet snel om te blazen. Als ik voorlees uit romans of gedichten en de eerste reactie is: ‘Ik begrijp er geen moer van.’ Of er wordt helemaal niks gezegd, terwijl ik een ‘wauw’ verwachtte. Rustig doorademen. De reacties komen vanzelf, weet ik inmiddels, indirect, impliciet of via lichaamstaal. Want vervolgens schrijft men de sterren van de hemel, waarbij de ‘essentie’ vaak wordt verhuld, maar door de context waarin het gedicht of verhaal wordt voorgedragen begrijpen we allemaal precies wat er wordt bedoeld. En krijgt de tekst een universele waarde. Daarom past literatuur zo goed in de gevangenis; in romans en gedichten gaat het vaker niet dan wel om wat er tussen de regels staat. Taal (woorden) proberen te vinden voor wat moeilijk of niet onder woorden te brengen is, het onzegbare. Is dat niet de definitie van literatuur, poëzie?

En juist in die ‘kaalheid’ van de taal, in de afwezigheid van ‘franje’ in het met elkaar omgaan, en tegelijk ook in het ‘om de dingen heen’ praten (en schrijven), zit wat mij betreft een grote rijkdom verstopt. Je komt namelijk al vrij snel tot de ‘kern’. De bullshit valt weg. Ik ben heel erg mezelf in de gevangenis. In Een van ons zegt Katrien, de schrijfgroepbegeleider die ik heb opgevoerd en die niet met mij samenvalt (!!) maar wél trekken heeft van mij, op een gegeven moment: ‘Buiten is binnen en binnen is buiten. […] Hier kom ik thuis. Ik hoef niks op te houden. Iedereen ontvangt bij binnenkomst zijn eigen persoonlijke brevet van onvermogen. Ik net zo goed. Zoiets schept duidelijkheid, en een band. Het praat gemakkelijker. Bepaalde onderwerpen kun je overslaan. Het kwaad hoeft niet per se benoemd.’

Ik heb het natuurlijk over de schrijfgroep, niet over de hele gevangenis, ik heb nooit op een afdeling ‘gewoond’. Ik weet van jullie dat je je daar vooral niet al te kwetsbaar op moet stellen omdat je dat dan ook algauw bént. Dat dat ook te maken heeft met de machocultuur in een mannengevangenis. Mijn ervaringen zijn per definitie beperkt. Veel heb ik van horen zeggen. Wat ik vooral geleerd heb is: taal is nooit neutraal. Wordt altijd gebezigd in een context van machtsverhoudingen. ‘Wil je even meekomen?’ Een zin die op zichzelf ‘neutraal’ lijkt, een vriendelijk verzoek zelfs, klinkt heel anders wanneer de deur van het leslokaal op het re-integratiecentrum waar we zitten te schrijven, zonder kloppen openzwiept en een bewaarder naar een van de mannen wijst. Privacy is een ander ding. Een dagboek waarin je persoonlijke ervaringen, gevoelens en gedachten opschrijft kan altijd gelezen worden tijdens een celinspectie (dan komt er een groep bewaarders in ME-outfit de afdeling op en spit de cellen door op telefoons en drugs en andere contrabande). Dat maakt het lastig om helemaal eerlijk te zijn op papier. Een fictieverhaal kan uitgelegd worden als ‘echt’. Het blijft een gevangenis. Alles kan tegen je gebruikt worden. Je stopt met schrijven of zoekt naar een soort ‘codetaal’. Maar daarom juist is zo’n schrijfgroep zo’n waardevolle plek. In Een van ons beschreef ik het zo: ‘Als een boom met wortels vertakt onder de hele inrichting. Zo communiceren we hier, als bomen, via onze wortels, via de draden van schimmels. Onzichtbaar, onhoorbaar, ondergronds. Bevrijd van taal. In de schrijfgroep proberen we vervolgens de codes te ontcijferen. De taal stap voor stap terug te veroveren. Op onze voorwaarden. Zonder goedkeuring van wie dan ook.’

Maar dit is natuurlijk mijn (beperkte) visie. Ik hoor wel van jullie, A en Khalil, of het zo’n beetje klopt, of niet.

Warme groet,

Christine



Beste A en Christine,

A, jouw brief bracht mij weer terug in de gevangenis. Het bracht allerlei herinneringen weer boven. Ik kon het allemaal weer voor mij zien; jij, A, probeerde in de keuken in je beste Engels een van origine Oost-Europese medegedetineerde uit te leggen dat je alleen in beklag kunt tegen een beslissing van de directeur en dat een opmerking van een PIW’er1 geen beslissing van de directeur is. Lastig uit te leggen.

Je laat meteen zien wat iemand kan met taal. Je laat mij met je brief nostalgisch terugdenken aan de naarste periode uit mijn leven, namelijk de jaren dat ik in de gevangenis zat.

Christine, jouw visie kan ik beamen als iemand die jarenlang op de afdeling heeft gewoond.

Taal is voor mij het Zwitsers zakmes uit mijn gereedschapskist om te communiceren. In de gevangenis is taal tussen gedetineerden onderling niet het primaire communicatiemiddel. Vaak wordt de boodschap non-verbaal overgebracht, in toon of mimiek.

Taal is ook macht in een gevangenis. Het begint al bij het strafrecht: als je in staat bent je eigen dossier te lezen en begrijpen ben je beter in staat jezelf te verdedigen. Woorden als pro forma, pro deo en requisitoir kon ik nog herkennen omdat ik ooit een of andere rechtbankverslaggever bij een talkshow tekst en uitleg had zien geven over een zitting.

Ex nunc, litispendentie en dading – ik had echt geen idee van wat dat zou kunnen betekenen. Je verzoek of klacht goed kunnen formuleren op schrift is weer heel belangrijk in de gevangenis. Of je nou je beklag over de gang van zaken wilt doen of een verzoek tot iets wilt doen, je moet het altijd schriftelijk doen en hoe beter je het kan, des te meer kans op succes. Medegedetineerden zullen natuurlijk ook een beroep op je taalvaardigheden doen. Hierdoor kun je in een positie van afhankelijkheid komen; ik doe iets voor jou, dan doe jij iets voor mij. Dit is niet altijd wenselijk.

Taal is natuurlijk meer dan alleen een brede woordenschat en een motivatiebrief kunnen schrijven. Taal is ook verbaal communiceren; weten wat en met welke woorden je iets moet zeggen tegen een personeelslid of medegedetineerde maakt je leven een stuk makkelijker in detentie. De taal van de ander spreken voorkomt een heleboel misverstanden.

De schrijfgroep haalde de andere vormen van communicatie weg. Non-verbale communicatie of de toon waarop iemand iets zei, kon je alleen gebruiken als je het zou beschrijven met woorden. Omdat er geen andere middelen zijn dan woorden, ga je ook nadenken over woorden. Ik ontdekte dat er een hele gereedschapskist bestond van manieren van schrijven en begon ermee te spelen:


‘Let op, dit wordt een literaire demonstratie:

Door middel van poëtisch machtsvertoon geef ik een kwalitatieve indicatie van ruw talent dat zich met een penslag verheft tot lectuur te indexeren als excellent, onnavolgbaar in complexiteit, diepgang en zo secuur, dit is ongekend.

Aan een spiegel met pek en veren gericht is deze hommage, dito is de ongeremde tentoonstelling van mijn intellectuele bagage.

Ik hoor u denken: ‘dit zijn de woorden van een narcist met een sociopathische perceptie. Een onzalige zelfverheerlijking met een totaal gebrek aan zelfreflectie.

Na deze overkill aan superlatieven ben ik u een mea culpa verschuldigd, namelijk, de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen: dit is een zeer matig gedicht.’


Later leerde ik mijn gevoelens te beschrijven. Door over mijn gevoel te schrijven moest ik er eerst over nadenken en om erover te schrijven, moest ik het ook duiden voor mezelf. De woorden die Christine zei – ‘Het moet schuren als je over jezelf schrijft’ – zijn mij al die tijd bijgebleven.

Die ene zin/opdracht heeft mij zoveel zelfinzicht gegeven. Elk gedicht dat over mezelf ging en hoe ik mij voelde of waar ik naar verlangde begon altijd met een innerlijke worsteling.

Het feit dat ik dan alleen in een cel zat zonder afleiding maakte dat ik mezelf heel goed leerde kennen, begrijpen en accepteren. Ik had alle tijd om de moeilijke weg te kiezen en de confrontatie aan te gaan met mezelf, maar ook met taal. Ik worstelde dan ook om de juiste woorden te vinden die de lading dekten. Ik luisterde soms jaloers naar anderen als zij hun gedicht voordroegen in de schrijfgroep. Een aantal had een veel beperkter vocabulaire dan ik. Dat was juist hun kracht en gaf ook schoonheid aan hun teksten. Zo schreef iemand een gedicht in zogeheten jip-en-janneketaal, het was kort en met zinnen van zes tot acht woorden. De schoonheid zat in de spaties tussen de woorden. Je kon zinnen tussen de woorden lezen, dat maakte het universeel.

Taal gaf mij ook vrijheid. Het schrijven over herinneringen maakte dat ik ze herbeleefde. Ik was dan niet meer in mijn cel, maar in Zuid-Frankrijk, op de achterbank van de auto met mijn ouders onderweg naar Marokko. Ik ben visueel ingesteld en als ik erover schrijf, dan zie ik het weer voor mij. Ik kon daarom door erover te schrijven overal zijn. En in de schrijfgroep kon ik mezelf zijn. Dat is uniek als je leeft in een wereld waar elke dag een rapportage over je gedrag wordt geschreven. Je bent je daar te allen tijde van bewust en dat heeft invloed op je gedrag. De schrijfgroep was een bubbel van privacy, in een wereld die meer voelde als een huis van Big Brother dan als een gevangenis.

Op school hield ik altijd meer van wiskunde dan van Nederlands. Ik leerde liever de stelling van Pythagoras dan ‘t kofschip. Ik kon de schoonheid van wiskunde zien, er zat balans en logica in. Wanneer ik welk lidwoord moet gebruiken weet ik soms nog steeds niet.

Vreemd genoeg ben ik van taal gaan leren houden in de gevangenis. Juist op een plek waar laaggeletterdheid en licht verstandelijke beperkingen oververtegenwoordigd zijn, heb ik de liefde voor taal ontwikkeld. Dat komt, denk ik, omdat ik op school leerde hoe ik taal moest lezen en schrijven en in de gevangenis (de schrijfgroep) zag en zelf ervaarde wat je met taal kunt doen.

Groet,

Khalil



  1. penitentiair inrichtingswerker