We riepen de rivieren
om ze het verhaal van de zee te vertellen
het vochtige verhaal van vertrek
de rivieren werden maar droge aderen
op het gezicht van een dwalend hoofd
dat draait, draait en nergens aankomt
we waren vissen
met een oude wond op het gezicht, de mond genoemd
verdronken in het zoutgehalte van traan en zweet
om te overleven
moesten we zweten, tranen en zwemmen
een zucht verlichtte ons niet

elkaars taal kennend, ommuurden we ons met accenten
steen voor steen
geloofden we
dat alles wat we in onze handen hadden liggen
ooit een verre droom was, een nachtmerrie dichterbij
vertel me, mijn watergenoten, muurgenoten, buurvis,
wie zal er op ons regenen
als we de seizoenen kwijtraken?
wie zal onze blauwe pijn, die alles als een hemel bedekt heeft, in een potje stoppen
en in de handen van de wind achterlaten?
wie zal de wolken onze stem laten horen
vanonder het zware water
zonder in onze oude wond te willen peuren?
zwem maar door, mijn vergeten visje
de muren zijn maar verhalen
druppel voor druppel.