Lopende zaken 2020

Essay / 19.03.20

De furie van zonsondergangen

Tjadine Stheeman vertaalt Anne Sexton

Tjadine Stheeman

Bij het vertalen van de poëzie van Anne Sexton

Hoe gaat dat eigenlijk? Hoe ontdek je een dichter en op welk moment besluit je dat zijn of haar poëzie ‘van jou’ is? Ik weet niet goed meer waar en wanneer ik kennismaakte met de Amerikaanse dichteres Anne Sexton (1928-1974). Het kan in een literair tijdschrift zijn geweest, het kan dat haar naam viel tijdens een werkgroep literatuurwetenschap, het kan dat ik haar tegenkwam bij research naar Baudelaire, de Franse dichter die Sexton bewonderde en op wiens Nederlandse vertalingen van* Les Fleurs du Mal* ik ben afgestudeerd. Wat ik nog wel weet, is dat ik haar gedicht ‘Wanting to die’ las en lichtjes verpletterd was. Ik kocht meteen haar verzamelde werk en leerde meer over haar leven, haar huwelijk, haar postnatale depressies, haar therapeut die haar tot dichten aanzette, haar vriendschap met Sylvia Plath, haar instant-succes als dichteres, haar doodsdrang die onafgebroken streed met haar levenswil en uiteindelijk tot haar suïcide leidde.

En hoe gaat dat als je literair vertaler bent? Je wilt toch minstens een poging wagen om de gedichten die je zo diep hebben geraakt in een Nederlands equivalent om te zetten. In de loop van twintig jaar heb ik mijn favorieten van Sexton proberen te vertalen, nooit helemaal tevreden over het resultaat, eindeloos schrappen en finetunen. Soms liet ik de vertalingen jaren op de harde schijf liggen tot ik ze weer eens overlas; elke keer werd ik weer getroffen door de overweldigende beeldtaal van Sexton en bekeek ik mijn vertalingen opnieuw met kritische blik. Overigens bewerkte en herbewerkte Sexton haar eigen gedichten ook constant en was ze zelden helemaal tevreden met het resultaat. Herkenbaar. Schrijven en vertalen blijft werk in uitvoering, je kunt bijna nooit zeggen dat iets af is.

Bij het vertalen van haar gedichten heb ik zoveel mogelijk recht proberen te doen aan Sextons stijl en klankkleur. Haar poëzie uit de jaren zestig is nog vrij traditioneel van structuur, met metrum, rijm en assonantie. ‘De Sterrennacht’ uit 1962 gehoorzaamt nog het meest aan het klassieke schema. Voor de vertaler natuurlijk de ultieme uitdaging: de vorm handhaven zonder afbreuk te doen aan de inhoud.

‘Sylvia’s dood’ heeft Sexton enkele dagen na Plath’ zelfmoord op 11 februari 1963 geschreven, en de woede en het verdriet druipen ervanaf. Sexton voelde zich verraden en in de steek gelaten. Ze noemt Plath in het gedicht een dief, die er met hún jongen vandoor is. Sexton en Plath hadden elkaar leren kennen bij een poëzieworkshop onder leiding van Robert Lowell en na afloop hadden ze het vaak over hun doodsdrift en zelfmoordplannen, zoals andere vrouwen het in die tijd misschien wel over breipatronen of de kinderen zouden hebben. Sexton heeft eens gezegd dat ze had geprobeerd het gedicht in de stijl van Sylvia te schrijven, maar dat er toch weer te veel Anne in was geslopen.

Zowel ‘Sylvia’s dood’ als ‘Verlangen naar de dood’ zijn al wat losser van structuur, het strakke rijmschema heeft plaatsgemaakt voor assonantie, maar nog wel met duidelijke strofen. Voor Sexton is de (zelfverkozen) dood haar eeuwige metgezel, soms de vijand, soms een sadist, een begeerte, een jongen, een gesprekspartner. Sexton zag de dood als mannelijk wanneer die onverwacht kwam om je van het leven te beroven en als vrouwelijk wanneer je er zelf een einde maakte. Vandaar dat ze wisselt tussen ‘hij’ en ‘zij’.

Het gedichtenpaar ‘Furie van zonsondergangen’ en ‘Furie van zonsopgangen’ (1974) is haast parlando geschreven en lijkt bedoeld om in één adem op te zeggen of te zingen, als een psalm. Sexton zocht in de laatste wanhopige jaren van haar leven houvast bij religie en de christelijke God – ze noemde zichzelf grappend Ms Dog – waardoor de gedichten uit die periode vaak een bijbelse, gedragen toon hebben.

Sextons hele oeuvre wordt gekenmerkt door een grote zintuigelijkheid en een geheel eigen metaforiek. Tijdens het vertalen zag ik, als ‘lijder’ aan synesthesie, haar gedichten in kleur voor me en kon ze bijna proeven. Voor mij heeft Sextons taal een eigen smaak. En die elementen heb ik in een even savoureerbaar Nederlands proberen weer te geven.



De sterrennacht

Dat neemt niet weg dat ik enorme behoefte heb aan – zal ik het woord maar uitspreken – aan religie, dus ga ik ‘s nachts naar buiten om de sterren te schilderen…
– Vincent van Gogh, in een brief aan zijn broer

Afgezien van die ene zwartharige boom
die als een verdronken vrouw opstijgt in de hete lucht
lijkt het dorp niet te bestaan.
Het is er stil. Elf sterren zieden in de nacht.
O sterrennacht, sterrennacht! Zo zou ik willen gaan.

Een en al beweging. Alles leeft.
De maan puilt uit haar oranje kluisters,
duwt, als een god, kinderen bij zich vandaan.
De oude onzichtbare slang verslindt de sterren.
O sterrennacht, sterrennacht! Zo zou ik willen gaan:

in het aanstormende beest van de nacht
opgeslokt door die enorme draak, het leven
te verlaten, zonder vlag,
zonder buik,
zonder traan.


Sylvia’s dood

voor Sylvia Plath

O Sylvia, Sylvia,
met een dode kist vol stenen en lepels,

met twee kinderen, twee vallende sterren
op drift in het kleine speelkamertje,

met je mond in het laken,
in de hanenbalken, in het zwijgende gebed,

(Sylvia, Sylvia,
waar ging je heen
na je brief
uit Devonshire
waarin je schreef over
aardappels poten en bijen houden?)

wat hield je staande,
hoe ben je erin gaan liggen?

Dief!
hoe ben je erheen geslopen,

alleen geslopen naar de dood
waar ik al zo lang en zo hevig naar verlangde,

de dood die we beiden beweerden meester te zijn,
die we meedroegen op onze magere borst,

de dood waar we niet uitgesproken over raakten
bij ons derde glas martini, extra droog,

de dood die repte over therapeuten en genezing
de dood die praatte als een berekenende bruid,

de dood waarop we dronken,
de drijfveren en dan de stille daad?

(In Boston verplaatsen de stervenden zich per taxi,
ja alweer de dood,
de rit naar huis met ónze jongen.)

O Sylvia, ik herinner me de slaperige tamboer
die een oud liedje op onze ogen trommelde,

die we zo graag wilden laten komen
als een sadist of een boze fee uit New York

om de klus te klaren,
een noodzakelijkheid: een raam in de muur, een ledikant.

en sindsdien wacht hij
onder ons hart, onze provisiekast,

nu zie ik dat we ze oppotten
jaar in jaar uit, oude zelfmoorden

en bij het bericht van je dood,
besef ik dat ik ernaar hunker, als naar zout.

(En ik, ook ik.
En nu, Sylvia,
jij weer
alweer met de dood,
de rit naar huis met ónze jongen.)

Met mijn armen gestrekt naar die plek van steen,
vraag ik me af of je dood niet iets is wat je altijd had,

een moedervlek die uit
een van je gedichten is gevallen?

(O, vriendin,
nu de maan ongunstig staat,
en de koning dood is,
en de koningin ten einde raad
zou de dronkelap moeten zingen!)

O kleine moeder,
ook jij!
O gekke hertogin!
O blond ding!

17 februari 1963


Verlangen naar de dood

Nu je het vraagt, de meeste dagen gaan gedachteloos voorbij.
Ik loop rond in mijn kleren onaangetast door die reis.
Tot de haast onzegbare lust terugkeert.

Ook dan heb ik niets tegen het leven.
De grassprieten waarover je rept ken ik goed,
de meubels die je onder de zon hebt gezet.

Maar zelfmoorden hebben hun eigen taal.
Als timmerlui willen ze weten welk gereedschap.
Nooit vragen ze waarom bouwen.

Tweemaal heb ik moeiteloos stelling genomen,
heb de vijand veroverd, de vijand verslonden,
zijn vakmanschap, zijn magie overmeesterd.

En zo, zwaar en peinzend,
warmer dan olie of water,
heb ik gelegen, kwijlend uit mijn mondgat.

Bij de prik van de naald dacht ik niet aan mijn lichaam.
Zelfs het hoornvlies en het restje urine waren weg.
Zelfmoorden hebben het lichaam reeds bedrogen.

Doodgeboren, sterven ze niet altijd,
maar verbijsterd, in gedachten steeds het medicijn,
zo zoet dat zelfs een kind het lachend slikt.

Om zoveel leven onder je tong te stoppen! –
dat op zich wordt haast al een begeerte.
De dood is een triest bot; gekneusd, zeg jij misschien,

en toch wacht ze op me, jaar in jaar uit,
om met zachte hand een oude wond te helen,
om mijn adem te bevrijden uit zijn kwade cel.

In wankel evenwicht komen zelfmoorden elkaar soms tegen,
tieren tegen het fruit, een opgezwollen maan,
laten het brood achter dat ze aanzagen voor een kus,

laten de bladzij van het boek achteloos opengeslagen,
iets wat onuitgesproken bleef, de hoorn van de haak,
en de liefde, wat het ook was, een infectie.

3 februari 1964

De furie van zonsondergangen

Er hangt
iets van kou in de lucht,
een zweem van ijs
en flegma.
Overdag heb ik
een leven opgebouwd
en nu zakt de zon om het
af te breken.
De horizon bloedt
en zuigt op zijn duim.
De kleine rode duim
verdwijnt uit zicht.
En ik verbaas me over
dit leven met mezelf
deze droom die ik beleef.
Ik zou de hemel kunnen eten
als een appel
maar liever vraag ik de eerste ster:
waarom ben ik hier?
waarom woon ik in dit huis?
wie heeft daarvoor gezorgd?
nou?


De furie van zonsopgangen

Duisternis
zo zwart als je ooglid,
speldenprikjes van sterren,
de gele mond,
de geur van een vreemde,
dag breekt aan,
donkerblauw,
geen sterren,
de geur van een geliefde,
warmer nu
zo puur als zeep,
golf na golf
van licht
en de vogels in hun ketenen
maken een oorverdovend keelkabaal,
de vogels in hun sporen
krijsen binnenswangs als clowns,
lichter, lichter,
de sterren zijn verdwenen,
de groengehuifde bomen doemen op,
het huis aan de overkant doemt op,
de weg en zijn grauwe steenslag,
de rotswanden verliezen hun pluis,
lichter, lichter,
de hond uitlaten en rond haar poten
de mist zien optrekken,
een dans van tule,
lichter, lichter,
geel, blauw in de boomtoppen,
meer God, meer God overal,
lichter, lichter,
meer wereld overal,
opengeslagen lakens voor mensen,
de vreemde liefdeshoofden
en ontbijt,
dat sacrament,
lichter, geler,
als de dooier van een ei,
de vliegen scholen samen in het venster,
de hond binnen jankt om eten
en de dag begint,
om niet te sterven, niet te sterven,
zoals in de laatste dag die aanbreekt,
een definitieve dag die zichzelf verteert,
lichter, lichter,
de eindeloze kleuren,
de oude vertrouwde bomen die me naderen,
de rots die zijn scheuren onthult,
ontbijt als een droom
en de hele dag om door te komen,
standvastig, diep, inwendig.
Na de dood,
na het zwartste zwart,
al dit licht –
om niet te sterven, niet te sterven –
dat God gewon.

Nadia de Vries schreef een essay over Anne Sexton voor de Internet Gids. Lees het hier.

Tjadine Stheeman (1962) heeft vertaalwetenschap en literatuurwetenschap aan de UvA gestudeerd en vertaalde werk van o.a. Margaret Atwood, Shalom Auslander, Alain de Botton, T.C. Boyle, Michael Chabon, Nicole Krauss, Yann Martel, Ottessa Moshfegh, Jonathan Safran Foer, David Sedaris, Zadie Smith en Fay Weldon. Daarnaast is zij docent aan de Vertalersvakschool.

Meer van deze auteur