Lopende zaken 2020

Essay / 19.03.20

Iets om de armbanden warm te houden

Nadia de Vries

Er is een filmopname van Anne Sexton die ik regelmatig bekijk op YouTube. De kwaliteit is erbarmelijk en om onduidelijke reden is de opname van Spaanse ondertiteling voorzien. In de video wordt Sexton thuis bezocht door een journalist. Ten tijde van de opname moet Sexton begin veertig zijn geweest. Haar twee dochters zijn nog jong, de meisjes dartelen in de tuin terwijl Sexton een flesje Budweiser opent en voor de camera een gedicht voorleest. Het is duidelijk dat ze de journalist wel ziet zitten. Ze flirt schaamteloos met hem, probeert het gespreksonderwerp continu op seks te brengen, en als ze hem haar lievelingsmuziek laat horen zegt ze: ‘Het is niet mijn bedoeling om in jouw bijzijn een orgasme te hebben, maar…’ Wanneer de muziek, een of ander klassiek stuk dat ik niet kan thuisbrengen, aanzwelt, gooit Sexton haar hoofd naar achteren en lacht ze extatisch. ‘Deze muziek is zo vol van leven, vind je niet? Het is net als mijn dochters…’

Ik houd van deze video omdat hij de menselijkheid achter de Sexton-mythe toont. Zoals het geval is bij menig suïcidaal schrijver, wordt van Sexton gedacht dat zij een onhandelbare bal van depressiviteit was, gekweld en onuitstaanbaar, die weliswaar krachtige teksten schreef maar desondanks een afkeer van het leven had. Die persoon was Sexton niet. Sexton lachte graag, hield van een biertje en kwam klaar op de muziek die ze mooi vond. Wanneer ik toekijk hoe ze daar op haar divan zit, een sigaret in de hand, een wellustige blik in haar ogen, moet ik denken aan wat de Britse dichter Selima Hill over polsen schreef: soms dienen die niet om doorgesneden te worden, maar om armbanden warm te houden.

Ik lees het betreffende gedicht van Hill (“Wrists”) als een pleidooi tegen zelfvernietiging. Ik vind het mooi dat Hill de menselijke drang naar zelfdestructie erkent zonder het te verheerlijken, en juist een mogelijk alternatief bezingt. Zo kan het ook. Op YouTube kijk ik naar een lachende Sexton in haar woonkamer. Die middag dat de journalist haar bezocht was de afgrond nog poëtisch materiaal voor Sexton. Pas jaren later zou het haar onvermijdelijke heden worden.

In 1967 won Sexton met haar derde boek Live or Die de Pulitzer Prize, de hoogst haalbare prijs voor een Amerikaanse dichter. Ze publiceerde zeven dichtbundels gedurende haar leven en na haar dood kwam daar nog een achtste bij, The Awful Rowing Toward God. Deze laatste verzameling schreef ze tijdens haar opname in een psychiatrisch ziekenhuis en had ze opzettelijk voor een postume publicatie bewaard; ze wilde niet dat mensen door haar archief der waanzin konden bladeren terwijl zij nog in leven was.

Vandaag, meer dan veertig jaar na haar dood, is het bekend dat Sexton veel psychologische pijnen had. Toch voldoet ze niet aan het clichébeeld van de getergde, kluizenaarsachtige poëet. Ze was een charismatische vrouw, een voormalig model, de moeder van twee dochters en de hartsvriendin van Sylvia Plath, die andere grote vertolker van het innerlijke kwaad. Sexton balanceerde haar compagnonschap met de afgrond tegen het gewicht van haar levenslust. Toen Plath haar in de zelfmoord voorafging, uitte Sexton haar ongeloof en verontwaardiging in een gedicht dat leest als een weeklacht: Sylvia, Sylvia/where did you go/after you wrote me/from Devonshire/about raising potatoes/and keeping bees?

Een andere video die mij dierbaar is, en die eveneens op YouTube is te vinden, is “How I Never Became a Dancer” van de Britse kunstenaar Tracey Emin. In deze video vertelt Emin over haar weinig ambitieuze jeugd in Margate, de Engelse badplaats waar ze opgroeide. In haar tienerjaren leefde Emin op zonlicht, patat en seksuele ontmoetingen met jongens, veel jongens, met name oudere jongens die ze in de plaatselijke discotheek oppikte. Naast deze lijflijke escapades (op het strand, in een steeg, in de club) droomde Emin ervan een professionele danser te worden. Op een dag daalde er een televisieploeg neer in Margate voor de opnames van een landelijke danswedstrijd. Emin schreef zich onmiddellijk is maar toen haar moment in de schijnwerpers eenmaal aanbrak, verschenen de jongens uit haar voorgaande zomers alsof ze een leger waren en scandeerden ze slet! slet! naar haar. Van de schrik en de schaamte kon Emin geen dans meer wagen.

Aan het einde van de video, wanneer Emin haar verhaal heeft gedaan, zien we een inmiddels volwassen Emin in een balletstudio, waar ze met een ondeugende glimlach in de rondte danst totdat het beeld zwart wordt. Een charmantere fuck you had ze de belagers uit haar jeugd niet kunnen geven.

Diezelfde levenskracht die ik in de video van Emin zie, herken ik ook in het werk van Sexton. Zelfs wanneer zij over het verlangen naar de dood schrijft gonst er een grootse energie door haar woorden. Het geeft haar poëzie iets gewelddadigs. Sexton doet zelden een beroep op de slachtofferrol in haar schrijven, wat haar stem weinig aaibaar maakt. Ze neemt een lijkvlieg, een eierdooier of een bloedende duim en tovert het om tot een scherpe zin over de kluchtigheid van het bestaan:

The horizon bleeds and sucks its thumb. […]
I could eat the sky
like an apple
but I’d rather ask
the first star:
why am I here?

In de literatuurwetenschap staat ze te boek als confessionele dichter. Maar het zou oneerlijk zijn om Sextons poëzie een vorm van dagboekschrijven te noemen. Daarvoor lijkt Sexton zich in haar werk te bewust van een publiek, en is haar taal veel te trefzeker. Zo ken ik geen dichter die het verlangen naar de dood preciezer, summierder en droger samen weet te vatten dan Sexton in “Wanting to Die,” waarin ze schrijft: But suicides have a special language./Like carpenters they want to know which tools./They never ask why build.

Twintig jaar na haar dood werd Sexton in The New York Times ‘een karikatuur van zichzelf’ genoemd. In haar laatste jaren woonde ze alleen, was ze alcoholist en verslaafd aan kalmeringspillen. De duistere stem die ze jarenlang in haar poëzie had gebruikt was geen literaire modus meer, maar was haar banale alledaagsheid geworden. Op 4 oktober 1974 klom ze in haar auto met een glas wodka, gekleed in de bontjas van haar moeder, haar zelfmoordsmok. Het is het soort mythische droefheid dat haar hedendaagse lezers tatoeages laat zetten. De verdoemde genie, dansend op het randje van een peilloze diepte.

Dit is niet de Sexton die ik mij wil herinneren. Geef mij liever de Sexton die ik ken van YouTube, die met een fles bier in de hand en een vers gedicht in de schoot, vrolijk met haar ondervrager flirt. We kunnen ons suïcidale schrijvers ook herinneren als de levenslustige mensen die ze ooit waren. Ik herinner mij Sexton als een warme pols, iemand die het leven aandurfde. Ik weiger haar nalatenschap als labiele neuroot te aanvaarden. Op YouTube kijk ik naar een vrouw die van zichzelf geniet, de Sexton, zo durf ik te geloven, zoals ze ooit werkelijk heeft geleefd.


Tjadine Stheeman vertaalde gedichten van Anne Sexton voor de Internet Gids. Lees ze hier.

Nadia de Vries is schrijver en cultuurwetenschapper. Ze is de auteur van drie Engelstalige dichtbundels, de kritische memoires Kleinzeer (2019) en de roman De bakvis (2022), die op de longlist van de Libris Literatuur Prijs en de Boekenbon Literatuurprijs kwam. In 2020 promoveerde ze aan de Universiteit van Amsterdam op een onderzoek naar het dode menselijk lichaam op het internet.

Meer van deze auteur