Het regende. Wolken waren onstuimig en onrustig. Woorden stonden als een hoop rommel op het papier. Ibrahim staarde naar het papier en het geluid van de regen stoorde hem. Alsof de woorden niet in een rij op het papier wilden rusten. Zijn verhaal was half af, zoals een maan die achter de wolken schuilt en niet tevoorschijn komt. Hij stond op en ging naar het raam. Het dorp was als een vrouw die in een zwarte jurk gezeten huilt en rouwt. Hij dacht dat er nu waarschijnlijk een jammerklacht zou beginnen, maar er was alleen het geluid van de regen. Ibrahim ging aan tafel zitten en wilde net beginnen toen hij onderaan de muur een gat zag. Naast het gat zat een muis, die aan de houten vloer knaagde.

Plotseling hoorde hij Floor schreeuwen, en de muis verdween door het gat. Ibrahim liep naar de slaapkamer, waar ze op bed zat. Ze zweette en staarde voor zich uit. Hij ging naast haar zitten.

‘Er waren twee mensen. Mensen? Nee. Het waren twee geesten. Twee witte geesten. Heel wit,’ zei ze.

‘Maak je geen zorgen. Het was een muis die ontsnapte,’ zei hij.

Hij wist dat zijn woorden nergens op sloegen, maar hij wilde gewoon dat ze zou kalmeren.

Ze ging liggen en fluisterde: ‘Het was zo eng! Ze knabbelden aan Sarah.’ Ze sprong op en liep naar Sarahs slaapkamer.

Het meisje sliep met haar kleine teddybeer in haar handen.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij. Floor zweeg en keek met trieste ogen naar Sarah. ‘Kwade geesten hebben dit huis bezet,’ mompelde ze.

Hij omhelsde haar en zei: ‘Je had een vreselijke nachtmerrie. In dit huis wonen alleen wij. En een muis.’

‘Vannacht wil ik hier slapen, naast Sarah.’

Hij herinnerde zich de woorden die op hem wachtten op het papier en ging terug naar zijn kamer.

Floor keek online. Duizenden beelden van duizenden plekken trokken voorbij aan haar ogen. Kleuren verschenen en verdwenen, de zandkleurige van moskeeën en het wit van vakantiehuizen.

‘Heb je iets gevonden?’ vroeg Ibrahim.

Ze zweeg even en zei: ‘Over exorcisme of voor de vakantie?’

Hij ging naast haar zitten en keek verbaasd naar de scherm. Hij zag foto’s van hotels en foto’s van geesten. ‘Wat ben je precies aan het doen?’ vroeg hij.

‘Eerst moeten we de kwade geesten uit ons huis verdrijven en daarna…’

Hij liet haar niet uitpraten, pakte de laptop, sloot boos alle pagina’s af en zei: ‘We hoeven alleen een muizenval te kopen.’

Voordat ze kon antwoorden, kwam Sarah haar kamer uit. Ze had een papier in haar handen en hield het voor haar moeder omhoog. ‘Mijn kleurpotloden zijn gebroken en ik heb andere kleuren nodig om te tekenen.’

Op het papier was een kapotte brug getekend, en een paar bleke golven.

‘Ik heb geen blauw voor een rivier en ik wil ook roze en geel voor een regenboog,’ ging ze verder.

Floor pakte de laptop terug van Ibrahim: ‘Eerst potloden voor Sarah.’

Floor lag met haar gezicht naar beneden en Ibrahim kroop boven op haar. Ze zweette en het laken was nat. Ze kreunde en hij hijgde luid, maar opeens stopte Floor. Met uitpuilende ogen staarde ze naar de hoek van de kamer.

‘Ben je klaargekomen?’ vroeg hij.

Eerst antwoordde ze niet, toen mompelde ze: ‘Er bewoog daar iets.’

Hij sprong op, stond naast het bed. ‘De muis?’

Ze ging zitten en bedekte haar borsten met haar handen. ‘Geesten!’

‘Waar is mijn broek?’

Zijn penis was gekrompen en verborg zich als een muis onder zijn buik.

‘Die lag bij het bed, maar nu niet meer,’ antwoordde ze angstig.

Naakt liep hij naar de hoek van de kamer.

‘Hier?’

‘Ja,’ zei ze.

Hij knielde neer.

‘Er is niets hier.’

Ze deed haar beha aan, trok haar onderbroek omhoog. In haar witte nachtjapon leek ze een geest.

‘Ik weet zeker dat die muis is teruggekomen,’ zei Ibrahim.

Ze zat op de vloer, bij de muur. ‘Het is geen waanidee. Ons huis is bezeten. Ik voel overal de aanwezigheid van geesten. Het was alsof iemand anders dan jij vannacht op mijn rug lag.’ Ze kraste met haar nagels over de muur en ging verder: ‘Heb jij me vannacht gevingerd?’

‘Nee,’ riep hij verwonderd.

‘Maar ik voelde iets.’

Hij omhelsde haar, maar ze was in gedachten verzonken.

‘We zullen het oplossen.’

Ze pelde met haar nagels schilfers oude verf van de muur af, gooide ze over de vloer.


‘Het is een klein beest. Een soort kobold. Met rode ogen en lange oren. Met een gebogen rug en een grote neus. Omdat hij het liefst foetussen eet, is hij altijd op zoek naar zwangere vrouwen. Eerst scheurt hij hun buik open en daarna pakt hij de foetus en rent hij naar een donkere plek.’

Ze was een kind en zat naast haar moeder, luisterde naar haar stem. Plotseling verscheen Ibrahim in haar droom en zei: ‘Je bent niet zwanger.’ Terwijl hij haar platte buik aanraakte, vervolgde hij: ‘Dit is een oosters verhaal, maar we zijn in Nederland. Hier zijn alleen muizen.’

Floor werd wakker, ze lag op bed naast Ibrahim. Het huis stond vol met muizenvallen.

‘Dus waar is de muis?’ vroeg ze.

‘We moeten wachten. Rustig en geduldig. Zodra het overal stil is, verschijnen er muizen. Ze zijn dol op stilte en duisternis en zoeken altijd naar de gaten. En vannacht ben ik ook een muis. Een wellustige muis.’

Ze begreep zijn grap niet.

‘Een nat en donker gat,’ zei hij en wilde de korte broek van haar benen trekken. Maar ze sprong op, vroeg: ‘Hoorde jij ook iets?’

Hij luisterde aandachtig.

‘Er liep iemand hier, of danste. Misschien wel twee personen,’ zei ze.

Hij glimlachte: ‘De oosterse kobold en zijn vrouw?’

‘Ik hoorde echt een geluid.’

‘Dus de muis is gekomen,’ zei hij en hij keek naar het gat in de hoek van de kamer.

‘Ik moet een exorcist vinden.’

‘We moeten alleen alle gaten dichtmaken!’ zei hij, maar ze hoorde hem niet.

‘Tot nu toe heb ik acht gaten dichtgemaakt,’ zei Ibrahim. Floor stond op.

‘Wat is dat?’ zei ze.

‘Wat?’

Ze wees naar de muur. Toen hij dichterbij kwam, zag hij een verbleekte schildering van twee ogen en een hoorn.

‘Misschien heeft Sarah dat geschilderd,’ zei hij.

‘Sarah schildert nooit op de muren. Dit is een oud schilderij. Waarom hebben we het nog nooit gezien?’

Hij haalde zijn schouders op: ‘Omdat nu de verf van de muur is verdwenen. ‘


Sarah was in tranen. In haar handen had ze een papiertje met een gat.

‘Iemand heeft mijn regenboog gegeten!’ zei ze. Haar ouders keken elkaar zwijgend aan. Floor nam de tekening van Sarah aan.

‘Ik weet het. Een spook heeft mijn tekening opgegeten!’

‘Spoken hebben geen tanden,’ zei Ibrahim en wachtte tot Floor iets zou zeggen.

‘Je kunt een mooiere tekening maken,’ zei Floor.

‘Ik ben de Maashaven vergeten!’ zei Sarah. Ze liep naar het raam en keek naar buiten.

‘De Maashaven?’ zeiden Ibrahim en Floor tegelijk.

‘Ik heb maar één keer de regenboog gezien. Toen het winter was, in Rotterdam,’ zei Sarah. Ze verliet de woonkamer.

‘Hebben we een regenboog gezien in Rotterdam?’ vroeg Ibrahim.

Floor keek verbaasd. ‘We zijn daar nog nooit geweest.’

Floor boorde een gat in de vloer toen Ibrahim aankwam. Hij had een paar doosjes in zijn handen.

‘Wat heb je gekocht?’

‘Wat wil je planten?’

Ze vroegen het bijna tegelijkertijd.

‘Lijm en gif voor de muis.’

‘Zout,’ zei Floor.

‘Zout?’

‘Toen ik klein was, hadden we een kobold in ons huis. Mijn vader groef een gaatje voor de voordeur en deed er wat zout in en een onreine steen. Hij geloofde dat de kobold zo het huis zou verlaten.’

‘Werkte het, verliet hij jullie huis?’

Ze deed een steen en zout in het gat.

‘Iemand moest op een steen plassen om het onrein te maken. Een onrijpe jongen. Maar er was geen jongen in huis, dus ik plaste erop. Daarom dacht mijn vader…’

Hij liet haar de zin niet amaken. ‘Wij hebben ook geen jongen in huis…’

‘Mijn vader dacht dat die kobold zich aan me vastklampte…’

Sarah stond bij het raam van haar kamer. Ze plakte haar schilderij op de ruit en keek naar ­buiten. Ze zocht naar een nieuwe kleur voor de regenboog die ze had geschilderd, maar er was geen lichtstraal en niets dan duisternis te zien door het gat in het papier.

‘Je verhaal heeft geen verbeelding. Het is net als een lege theaterzaal,’ zei Floor en gaf het papier terug aan Ibrahim. Hij en Sarah zaten bij elkaar en zochten op reissites naar hun vakantie.

‘Zon en strand! Zon en strand! Zon en strand! Ik houd er niet van,’ zei Sarah en keek niet meer naar het scherm.

Ibrahim staarde naar het papier.’Het is goed, misschien heel goed. Net als een schilderij,’ bromde hij.

‘Precies! Je hebt een landschap beschreven dat we elke dag zien, maar er zijn dingen die we niet zien. Je moet ze aan ons laten zien.’

Hij grijnsde: ‘Boze geesten?’

‘Misschien een magische kracht. Een engelachtige bijvoorbeeld.’

Ze ging verder: ‘Ik wil jullie een verhaal vertellen dat ik nog niet eerder heb verteld.’ Sarah ging naast haar moeder zitten, wachtte.

‘Ik was achttien en gek op dansen. Ik danste urenlang voor de spiegel. Hoewel ik geen coach had, danste ik geweldig, alsof iemand me leidde. Ik wist precies hoe mijn benen en armen en lijf moesten bewegen en draaien. Mijn vader geloofde dat de duivel met mij danste. En dat maakte me geobsedeerd. Ik heb altijd het gevoel gehad dat er iemand anders in mijn lijf leefde. Een angstaanjagende kracht die me kon vernietigen. Een kwade kracht die ik niet kon bedwingen. Daarom danste ik stiekem, want ik was helemaal bloot tijdens het dansen, zodat ik mijn duivel kon zien. Langzamerhand voelde ik dat ik zelf de duivel was. Dat was wat er in mij verborgen zat, een opstandige engel…’

Plotseling klonk er een stem uit Sarahs kamer, vervolgens een geluid alsof er iets of iemand viel.

De muis zat gevangen in de lijm op het papier. Ze probeerde te ontsnappen, maar de lijm verspreidde zich over haar hele lijf. Ze was haar evenwicht kwijt en kon niet bewegen. Sarah sloeg met haar pantoffeltje naar het dier, ze was meedogenloos. Het bloed van de muis stroomde over het papier en haar handen. Sarah gilde, haar vingers trilden. De muis verdronk in een poel van bloed en lijm.

Er heerste een doodse stilte, de sfeer was weerzinwekkend. Ze zaten alle drie op kinderbed. Het muizenlijk lag in de hoek van de kamer. Het zat vol met bloeduitstortingen. Sarah, die in de armen van haar moeder lag, verbrak de stilte: ‘Waar is de duivel nu?’

Floor schrok.

‘Je eigen duivel…’ legde haar dochter uit.

Ze herinnerde zich haar laatste dans. ‘Ik stond voor de spiegel en kleedde me uit. Mijn lijf werd geleidelijk rood. Ik begon te bewegen en te draaien. Ik was een nieuwe dans aan het ontdekken, zoiets als vliegen. Ik bevond me in de wolken. Mijn nek was als rood marmer en mijn tepels waren twee grote aardbeien! Mijn navel was een kleine edelsteen en ik had een hebzuchtige, wilde tulp tussen mijn benen. Mijn benen waren… Opeens stopte alles. Ik werd opgevangen door de armen van mijn vader. Hij was net zo rood als een ware duivel en zocht met zijn vingers in alle gaten van mijn lijf. Alle negen gaten! Alsof hij de duivel uit mijn lijf wilde krijgen. Ik barstte en de duivel, de dans en alles kwam uit mijn lichaam. Ik zeeg ineen en stond nooit meer op.’

‘Was je vader gek?’ vroeg Sarah.

‘Ik weet het niet. Hij wilde alleen de duivel vernietigen, maar hij verwarde mij met de duivel.’

‘Heb ik het juiste gedaan?’ vroeg het meisje.

Ibrahim wilde wat zeggen, maar Floor was hem voor: ‘Ik slenterde jarenlang als een geest in een nachtmerrie en zocht naar mijn eigen droom, maar misschien lag die voor mijn voeten of in mijn handen of ergens in mijn lijf.’

Sarah zweeg en staarde naar haar schilderij, dat nog tegen de ruit hing.

Het dorpje was kalm en lag in een dichte mist. Ibrahim zat achter het stuur van de auto en wachtte op Sarah en Floor. Het portier ging open en Sarah stapte in. Een beetje mist kwam met haar mee.

‘Goedemorgen, blij meisje!’ zei Ibrahim met een glimlach, en toen ze niet antwoordde: ‘We gaan op een vakantie, dus we moeten vrolijke liedjes zingen.’

Sarah staarde naar het huis en reageerde niet.

‘Ze is dood, Sarah, laat het gaan,’ zei hij. In haar ogen leefde het huis met felle lichten, kleurrijke gordijnen en het geluid van muziek. Floor stapte ook in.

‘Verdomde mist! Op naar de zon,’ zei ze. Ibrahim startte de motor en ze verdwenen in de mist.

Nu was het huis alleen. Er heerste een stilte. Door het papier op de ruit viel een lichtstraal. Uit de vloer kwam een getik. Misschien was er iemand aan het dansen.

Hamed A. Nadoshan (1982) is auteur, dichter en radioproducent. Hij heeft vijf boeken in het Perzisch gepubliceerd. Daarnaast heeft hij toneelstukken en scenario’s voor films geschreven die zijn uitgevoerd en geproduceerd in Engeland en Australië. Hamed woont sinds 2018 in Nederland en schrijft al ruim twee jaar in het Nederlands.

Meer van deze auteur