De wereld zoals je die leert kennen in je eerste levensfase is de normale orde. Alles wat je vervolgens tussen je vijftiende en vijfendertigste ontdekt, is nieuw, spannend en revolutionair. De technologie die na je vijfendertigste ontstaat, ervaar je als een bedreiging van de natuurlijke orde.

Ik citeer hier sciencefictionschrijver Douglas Adams over onze verhouding tot technologie. Het lijkt alsof deze regels ook toepasbaar zijn op taal. Oké, ik ben dan nog geen vijfendertig (bijna), maar ik ervaar taalverandering als een gevaar voor de natuurlijke orde. Mijn persoonlijke natuurlijke orde. Voor mij verbindt taal mij met mijn Surinaamse identiteit, het geboorteland van mijn ouders – iets wat je vaak ziet bij tweedegeneratiemigranten. De cultuur van je ouders wordt doorgegeven door middel van het eten, tradities, symboliek en door taal en muziek. Er ontstaat wat de Amerikaanse antropoloog Benedict Anderson een imagined community noemt,een sociaal geconstrueerde gemeenschap, ingebeeld door de mensen die zichzelf zien als behorend tot die groep.

Maar wat als je taal gesproken wordt door mensen die niet tot jouw imagined community behoren? Waar ik hier op doel, is straattaal. In Rotterdam hoef je je wijk niet te verlaten om in contact te komen met culturen uit de hele wereld. Met rond de 170 nationaliteiten en met iets meer dan de helft van de inwoners met een migratieachtergrond is taalverandering onvermijdelijk. Die mix creëert een taalverandering met woorden die voornamelijk uit het Surinaams afkomstig zijn. De taal die voorheen binnenshuis werd gesproken, vindt zijn weg naar de straat en naar de hiphopscene. Ik ervaar dat als een gevaar voor mijn natuurlijke orde.

    (Tekst gaat onder de afbeelding door)

Lotte Schröder

De zoektocht naar de oorzaak van mijn frustratie begint bij mijn identificatie met Suriname. Voor een tweede- of derdegeneratiemigrant met een niet-westerse achtergrond is het soms ingewikkeld om het contact en de cultuur van je ouders of voorouders in stand te houden. Je creëert een nieuwe identiteit, waarmee je switcht tussen de verschillende rollen die jou door de maatschappij worden aangedragen: de rol van de ‘buitenlander’, ‘Nederlander’, ‘tweedegeneratiemigrant’. Op deze manier geef je betekenis aan je roots en je identiteit in de Nederlandse maatschappij. Het spreken van Sranantongo (het Surinaams) is een belangrijk onderdeel van mijn identiteit. Het verbindt mij met mijn ouders, mijn familie in Suriname en andere Surinamers in mijn omgeving.

Tegelijkertijd ben ik opgegroeid met allerlei verschillende etnische groepen om me heen. Ik draag Marokkaanse kleren, luister naar Antilliaanse muziek en eet heerlijke Turkse gerechten. In mijn stad Rotterdam geniet ik van die ‘multiculturaliteit’. Ik voel mij hier niet de ‘ander’, wit zijn is niet de norm, iedereen is welkom. Wij, tweedegeneratiemigrantenkinderen, creëren een nieuwe identiteit, die wordt gevormd door verschillende sociale en culturele identiteiten.

Vanzelfsprekend maakt ook taal daarvan deel uit. De huidige straattaal bestaat niet alleen maar uit de Surinaamse woorden, er komen ook woorden in voor uit het Marokkaans, Turks en Papiaments. Toch overheersen in straattaal woorden uit het Sranantongo. Die worden echter vaak verkeerd uitgesproken, in de verkeerde context gebruikt en zonder enige kennis van de herkomst ervan uitgesproken. Zo zat ik aan de lunchtafel in het creatieve bedrijf waar ik werkzaam was. Het ene na het andere verhaal werd verteld door mijn collega’s, doorspekt met straattaal, om de verhalen extra ‘saus’ te geven. Het woord pisi (dat ‘stukje’ betekent) werd overmatig gebruikt in de verkeerde context. Bijvoorbeeld: Ben je een pisi boos? Een woord dat, zodra je het letterlijk vertaalt, natuurlijk niet klopt, maar kennelijk verward werd met ‘beetje’.

Ik verlies mijn taal aan een subcultuur. Mijn angst is dat ik daardoor de band met het land van mijn ouders verlies en ‘vernederlands’, in een land waar ik niet als volledig Nederlands gezien word. Huidskleur en etniciteit creëren een ‘wij /zij-gevoel’ bij sommige witte Nederlanders. Daardoor is het moeilijk voor veel mensen met een migratieachtergrond Nederland te ervaren als hun eigen land en verlangen ze naar een plek waar ze wel volledig geaccepteerd worden. Waar je niet de ander bent. Terwijl ik, in alle eerlijkheid, in Suriname gezien word als ‘Nederlander’.

Als tweedegeneratiemigrant behoor ik niet helemaal tot de ene wereld, maar ook niet tot de andere. Het is mijn angst om door geen van de twee geaccepteerd te worden. Het idee dat ik een deel van mijn identiteit langzaam verlies, wordt versterkt door de huidige ontwikkelingen in straattaal. Het is alsof het laatste beetje houvast dat ik ontleen aan mijn afkomst wordt afgepakt en misbruikt door mensen die er geen enkele band mee hebben. Zoals die keer in mijn studententijd toen ik tegenover een witte studiegenoot stond die spontaan tegen mij in ‘straattaal’ begon te praten. Hij had blijkbaar het idee dat ik alleen op die manier met hem zou kunnen communiceren, want ik ben tenslotte van Surinaamse komaf en dat is toch hoe wij praten?


Het Sranantongo is een creoolse taal, hoofdzakelijk gebaseerd op het Engels en Nederlands. Verder heeft de taal invloeden uit het Portugees en Afrikaanse talen. Het was aanvankelijk de taal die werd gebruikt tussen tot slaaf gemaakte Afrikanen en planters, maar in de huidige Surinaamse samenleving wordt Sranantongo door alle bevolkingsgroepen gesproken, naast het Nederlands als de officiële taal en de taal van de verschillende etnische groepen in Suriname, zoals het Sarnami Hindoestani.

Als het om een multicultureel samenleven gaat, loopt Suriname voor op Nederland. Tijdens de slavernij en erna zijn verschillende bevolkingsgroepen naar Suriname gebracht en min of meer gedwongen er samen te leven. Die verschillende culturen hebben samen de Surinaamse identiteit gevormd. Hoewel ik niet denk dat de Nederlandse identiteit eenzelfde toekomst te wachten staat, is het wel interessant te weten dat ook Sranantongo voortkomt uit een mengelmoes van de verschillende bevolkingsgroepen. Het Sranantongo zou je bijna een straattaal kunnen noemen.

Dat Sranantongo op zijn beurt weer een plek heeft veroverd in de Nederlandse straattaal, biedt perspectief voor onze multiculturele samenleving. We zien de straattaal nu zelfs evolueren in een breder geaccepteerde taal, geassocieerd met stedelijke jongeren. Als voorbeeld hebben we in Rotterdam het arbeidsbemiddelingsbureau Wrokko. Wrokko betekent in het Surinaams ‘werk’, maar in de omschrijving van het bureau wordt blijkt het woord wrokko vooral geassocieerd te worden met ‘jongeren’, niet zozeer met ‘straattaal’ of ‘Sranantongo’. Wrokko noemt zijn vrijwilligers geen buddy’s of mentoren, maar matties (‘vrienden’ in het Surinaams). Wrokko zet zich in voor kansengelijkheid van young professionals. Het bureau gebruikt straattaal om jongeren te bereiken. Maar kan het dan nog wel straattaal worden genoemd? Is het dan niet gewoon jongerentaal geworden?

Mijn zoektocht begon bij een kleine, maar vaak terugkerende irritatie. Maar als ik uitzoom en naar het grotere plaatje kijk, zie ik dat culture identiteiten en taal constant verbonden en in beweging zijn. Wellicht klamp ik me te veel vast aan het Sranantongo, een taal die nota bene zelf is ontstaan uit een mengelmoes van talen. Ik besef dat ik onderdeel ben van een geschiedenis die zich herhaalt. Het Sranangtongo als hofleverancier van de straattaal is als het ware de testfase, het is een kwestie van tijd voordat woorden eruit in de Dikke van Dale worden opgenomen. Mooi dat ik dit proces van taalverandering kan meemaken. Aan mijzelf de taak om zowel deze verandering te omarmen als een manier te vinden om het Surinaamse deel van mijn identiteit te koesteren en over te dragen.

Kesia Smit (1987) heeft culturele antropologie gestudeerd aan de Universiteit Utrecht. Na haar studie is zij werkzaam geweest als onderzoeker in de muziekindustrie. Nu werkt zij als programmamaker voor talentontwikkeling en muziekeducatie bij stichting Music Matters en is zij dj met een eigen event in Rotterdam.

Meer van deze auteur