Old Man

Toen mijn vader naar Neil Youngs Harvest luisterde had hij een perfect geslepen pony
en een ingestopte blouse.

Ik heb een foto gezien.

Ik zie hem in zijn kamer, zijn zachte buik op het zachte tapijt. ‘Old Man’, hij denkend aan de zijne,
die er niet was.

Ik verbeeld me de vleermuis. Ik verbeeld me het sterven, een ding an sich
omwendend binnen in mij, een herhalende woesj in mijn hoofd en een steek in het hart
zodra het fluisteren eindigt.

(Raden is alles wat ik nu kan.)

Het licht van zakelijk Amsterdam
vervaagt in de weerspiegeling van mijn vader in zijn bed – zijn
vlekkerige armen op de witte lakens die hem bedekken tot aan zijn nek.

Ik probeer mezelf visueel te herschikken zodat ik mijn rechtopstaande voeten aan het einde
van het bed zie, mijn reflectie in het raam, en zodat ik ze allemaal rond het bed zie zitten,
kijkend naar hoe ik langzaam wegglijd.




295.90

Ik was verslaafd (zoals altijd was ik verslaafd) aan het kapje dat me in slaap liet vallen.

Ik vond het zalig, hoe vreemd dit ook klinkt. Omringd door bedden werd ik wakker,
verward, met een pijnlijk hoofd, misselijk – ik wist niet wat er was gebeurd.

Sowieso wist ik niet wat er gebeurde.

Ik dacht dat ik met kabels was verbonden aan de deeltjesversneller van cern,
en niemand kon me overtuigen dat het niet zo was; ik voelde de kabels
uit mijn rug groeien.

Hoe begon het allemaal? Geleidelijk,
en dan opeens. Ik was vijfentwintig toen ik ’s nachts voetstappen op de trap hoorde, de deur opendeed, en niemand zag. Maar de voetstappen werden steeds luider én steeds minder luid;
ze circuleerden.

Een paar maanden later hoorde ik bij het treinstation van Leuven het canonieke gekrijs van
demonen op me afkomen, steeds doordringender, en opnieuw was er niets te zien.

(‘Wij richten ons niet op de zichtbare dingen maar op de onzichtbare’ blijft een spreuk
waar ik tot op de dag van vandaag moeite mee heb.)

Ach, ik was nog jong en dacht aan niets dan meiden en tot poeder gemalen pillen.

Ik had een vriendin in Molenbeek met wie ik snoof en vree. Het was een avontuur
(zoals altijd was ik verslaafd) om bij haar te zijn, en ik dacht aan haast niets
behalve aan onze avonturen.

Nu kan ik me niets meer herinneren van die tijd. Bijvoorbeeld hoe het is uitgegaan;
ik weet alleen dat we ooit een stel waren.

Ik kan me ook niets herinneren van de scheiding tussen mijn ouders, behalve dat mijn broer
huilend uit de kamer van onze moeder kwam. Zijn arm glom met haar tranen.

Ik kan me – helaas – mijn vader wél goed herinneren. Wanneer ik hem mis ga ik op mijn knieën
zitten, kus ik de grond en fluister ik
‘Dank U wel.’

Els, de dichter, vertelde me dat schrijven haar manier van bidden was, maar dat schreef ze
toen ik zelf niet meer kon schrijven. Ik had mezelf een bloedlip geslagen en met het bloed kruisjes
op de muren van mijn kamer getekend, die ik fotografeerde en naar haar toestuurde.
    ‘Mijn kamer is nu een kathedraal,’ schreef ik.
‘Kruisjes van bloed op de muur daar word ik verdrietig van,’
antwoordde ze. En:
‘Zorg voor jezelf zoals je voor mij zou zorgen.’

Ik verloor een vriendin. De laatste keer dat ik haar zag tilde ze me op (ik woog niets) en
fluisterde ze dat het snel beter met me zou gaan en dat ze me op zou komen zoeken – waar
ik ook zou zijn. Beide beloften zijn niet uitgekomen. Ik vergeef het haar

omdat het me anders te veel pijn doet. Vergeef ik mezelf?

Al dat snuiven en slikken en roken – ik dacht altijd dat ik mezelf ziek had gemaakt
en dat dit mijn straf was. Ik ging naar de kerk, zong mee en smeekte om verlossing.
Het lijkt te hebben gewerkt: sinds een paar maanden ben ik helder, of tenminste
helder genoeg om dit allemaal op te schrijven.

Jaren geleden had ik nooit gedacht dat ik dit gedicht zou kunnen schrijven –
en hoe ik het die tijd heb volgehouden? Met mijn sequoia-achtige
resistentie, de liefde van mijn naasten en mijn blijvende hoop
op een eeuwig in begroeting gebogen hemel.

De gedichten van Lars Ruben (1991) zijn verschenen in o.a. De Gids en Tirade. Hij maakte zijn debuut bij het poëziefestival Onbederf’lijk Vers. Tijdens zijn studie aan de Universiteit van Tilburg was hij campusdichter en won hij de essayprijs van De Dag van Filosofie. Hij werkt met plezier op een boerderij.

Meer van deze auteur