Self-design, het eerste waar ik bij de klank van dat woord – een van de tachtig miljoen samenstellingen met ‘zelf’ die er inmiddels achter in de moderne zelfhulpcatalogus staan – aan moest denken was vogueing: een op de uitdagend-zelfbewuste poses van de fotomodellen op de cover van de Vogue geïnspireeerde dansstijl, maar dan zonder het bijbehorende element van parodie en ironie. En aan bodyshaping dacht ik, de tegenhanger van self-design in het fysieke domein, en een bepaald soort brilmontuur, raar haar. Maar laat ik anders beginnen.

In de tijd dat ik als bijbaantje op het adminstratiekantoor van een bank werkte zat op de plek naast me een steevast in strakblauw pak en kraakwit overhemd gestoken Hindoestaanse jongen, die na elk telefoontje van een klant of relatie die dringend eergisteren iets uitgezocht wilde hebben, eerst heel behoedzaam, teder bijna, de hoorn op de haak legde, en dan heel hard uitriep: ‘Soek-ma-self-uit!’

Ik kan er nog steeds vrolijk van worden, op dezelfde manier en om dezelfde reden als dat ik dat altijd word van wat detectiveschrijver J.W. van de Wetering in een boek over zijn verblijf in een zenklooster in Kyoto vertelde over een Amerikaanse bezoekster, die zich vol trots tot de plaatselijke meester wendde met de mededeling dat ze er, in weerwil van wat niet al in haar leven, in geslaagd was om haar ware zelf ongeschonden te houden. En hij, zonder een tel te missen: ‘Ja, daar heeft u veel last van.’

Met andere woorden, als het gaat om de vraag wat er toch mis is met al die zelven dat ze zo veel hulp nodig hebben (en dat gaat het), moet het antwoord luiden dat het zelf vooral heel erg lijdt aan zichzelf. Aan het door de zelfhulpindustrie bevorderde idee dat we er, om mee te tellen, alles aan moeten doen om datgene wat wij ons ‘zelf’ noemen groter te laten groeien – sterker, mooier, bekender, belangrijker – door het bij voorkeur zoveel mogelijk los te maken van alle dagelijkse troep. Terwijl juist dát, de beautiful mess van persoonlijke hang-ups, relationeel gemodder en getob over van alles en nog wat, de voedingsbodem en dansvloer vormen van de ziel. Over waar voor je geld gesproken.

Als je je ergens los van zou moeten maken, dan van de opgeblazen egofantasie dat zich ergens diep vanbinnen altijd nog een zuivere versie van jezelf bevindt, die losstaat van hoe je werkelijk bent. Een aardige vraag om mee te beginnen (spoiler: dit is een zelfhulpcolumn) is dan bijvoorbeeld: ‘Wat is nou hetgene waarvoor anderen speciaal bij míjaan komen kloppen?’ En presto, zoals de goochelaar uitroept wanneer er een konijn uit zijn hoge hoed springt: je doel in het leven, je reden van bestaan misschien zelfs wel – zomaar gratis en voor niets, als onderdeel van het oorspronkelijke ontwerp. Waarna je je zelf (c.q. jezelf) kunt gaan zien als iets wat je van moment tot moment kunt uitvinden, uit elkaar laten vallen, en opnieuw uitvinden,

Volgens de taoïsten is er zelfs helemaal niet zoiets als een zelf. Wel een niet-zelf, maar geen zelf. Hoe dat zit? Soekmaselfuit!

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur