Beste Jaguarman,

De afgelopen jaren speelde u een spel met mij. U gaf me tekens en ik heb ze gevolgd. Van Rotterdam naar Paramaribo, van Rome naar Recife. Maar telkens als ik op het punt stond op uw staart te trappen, sprintte u door. We kunnen niet eeuwig zo doorgaan, ik denk dat u dat zelf ook wel begrijpt. Het is tijd om de balans op te maken. Om onze kaarten op tafel te leggen. Vooruit, ik begin: dit is geen verhaal over wit of zwart of Nederland of Suriname, het is ook geen verhaal over mijn vader, al spelen al die elementen een rol. Dit is een verhaal over u en uw kracht. Er is mij verteld dat die kracht iets te maken heeft met mij.

Is dat mogelijk? Is het mogelijk dat mijn leven door uw daden wordt beïnvloed alleen omdat we wat genen delen? Als ik naar mijn vader en mij kijk, dan lijkt het antwoord ‘ja’. Achtentwintig jaar lang was hij geen vader en toch delen we van alles, veel meer dan alleen ons uiterlijk. En als dat zo is, dan is het logisch dat er in mij ook iets van mijn vadersvader zit, en van mijn vaders vadersvader. Een van die vaders bent u. Volgens mijn vader kon u uzelf veranderen in het sterkste en, volgens sommigen, wreedste dier van het Zuid-Amerikaanse regenwoud, de koning van de Amazone: de jaguar. Hoe deed u dat? Wie was u? Waar kwam u vandaan? Hoe kwam u aan uw krachten? En waarom moest ik die krachten volgens mijn vader met rust laten?

Dit is dag één van een zevendaags ritueel om antwoord te krijgen op mijn vragen, zoals dat aan mij werd uitgelegd aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, tien kilometer ten noorden van de evenaar in een klein snoephuisje achter dievenijzers en een rozentuin, in een wijk van Paramaribo genaamd Casaholo oftewel ‘cassavegat’, door de op dat moment negenenzeventigjarige wintipriesteres Misi Elly Purperhart.

‘Is het mogelijk wat mijn vader me heeft verteld?’ had ik Misi Elly gevraagd. Misi Elly had naar iets achter mij gekeken – een geest, dacht ik, maar toen ik omkeek zag ik dat een auto parkeerde aan de overkant van de straat. Ze lachte geheimzinnig en citeerde toen vreemd genoeg de Bijbel: ‘Ik uw God ben een ijverige god. Die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, tot aan…’ – bulderend –’…HET VIERDE GESLACHT!’

Ja, dat was dus mogelijk. Volgens het christendom én volgens het wintigeloof.

Ik lachte nerveus: ‘O, dus ik ben vervloekt?’

Dat wist Misi Elly niet, maar ze wist wel hoe ik erachter kon komen. ‘Ik ga het je zeggen, maar je moet doen wat ik je zeg. Het mag geen fiasco worden. Je moet echt ernstig zijn.’

Zeven dagen zou ik nodig hebben. Zeven dagen geen sigaretten, geen alcohol, geen vlees, geen zout en geen seks. En ik mocht pas terug in Nederland beginnen, want u, Jaguarman, houdt niet van vliegen.

Het is nu maandagmorgen, vijf over halftien, ik zit in mijn vogelneststudio op de tiende verdieping van een flat, uitkijkend over de havens van Rotterdam. De zon valt binnen door de ramen, langs het balkon vliegt een groep meeuwen, buiten klinkt het geraas van de snelweg. Alle deadlines zijn gehaald, alle rekeningen zijn betaald. Ik heb geen sigaretten, mijn telefoon staat op trilstand en mijn e-mailaccount stuurt de komende week een out of office reply. De komende zeven dagen ben ik helemaal van u.

Vanochtend had ik alle spullen die ik volgens Elly’s instructies nodig had in huis, behalve een prapi, want toen ze gister in de winti­winkel op de Kruiskade lieten zien wat dat was, een aluminium teil, had ik al voor tientallen euro’s aan spullen op de toonbank liggen. Dus gebruikte ik vanochtend een blauwe plastic emmer. De emmer waar gisteravond nog sop in zat om mijn huis schoon te maken. Ik hoop dat u dat goed vindt. Ik zette een kruis op de bodem met wit krijt, verpulverde een halve bol pimba, een soort kalk, goot er melasse, een bijproduct van de productie van rietsuiker, uit een plastic flesje overheen, haalde wat takjes met yorkabesi, een soort spinazie, uit een zak in de vriezer, knipte die in stukjes boven de emmer, goot er koud water bij, roerde het met een houten pollepel tot een prutje, en vulde de emmer met heet water. ‘Zo heet als je kunt verdragen,’ stond in de instructies die Misi Elly had opgeschreven.

Het water was inderdaad gloeiend heet en bruin, de stukjes yorkabesi bleven steken in mijn haar. Ik gebruikte een schaaltje waarin ik gister guacamole had gemaakt om het over me heen te gieten, één kopje per keer. ‘Als je daar dan staat,’ had Misi Elly gezegd, ‘blijf dat niet staan als een standbeeld. Praat! Want je woorden nemen vormen aan.’ In haar handleiding stond wat ik moest zeggen:

‘Ik was me om verlicht te worden. Alle vuiligheid die ik op straat, op mijn werk, of elders heb opgedaan, was ik van me af.’ Er was nogal wat vuiligheid om van me af te wassen, dus ik zei het met overtuiging. ‘Alles wat vies is, is nu weg,’ zei ik en ik besefte dat direct achter mijn badkamer de galerij is en dat iedereen die over die galerij liep me kon horen.

Ik verzamelde de restjes yorkabesi en bruin water met een zeem in het doucheputje, spoelde de emmer schoon. Ik zette weer een kruis op de bodem van de emmer, legde daar gedroogde rozen bovenop die ik had meegekregen uit Misi Elly’s tuin, overgoot het geheel met een roodkleurige emulsie genaamd ‘Zeven Geesten’ en vulde de emmer met lauw water. Dit keer zei ik: ‘Ik was mezelf met dit water om mijn lichaam kracht te geven, de kracht die mijn winti’s nodig hebben.’

Raoul de Jong

Zoals Misi Elly me had opgedragen lag mijn outfit voor de komende zeven dagen opgevouwen klaar op mijn bureaustoel: een kraakwit T-shirt en een lentefris wit gymbroekje, of in Misi Elly’s woorden ‘een shortje’. Aangezien een mei in Suriname iets anders is dan een mei in Nederland, heb ik onder de outfit wit thermo-ondergoed aangetrokken, ik hoop dat dat mag.

Toen opende ik het klepje van mijn veel te dure ebbenhouten vintage secretaire van Zweeds design die ik al acht maanden ­geleden speciaal voor deze gelegenheid had ingericht als een altaar met alles wat u, Jaguarman, de afgelopen jaren op mijn pad stuurde. Ik stak een lichtblauwe kaars aan, opende een nieuw schrift, en zei: ‘Gij die mijn voorouder zijt, openbaar u.’

Ik weet niet precies hoe ik me dit moment had voorgesteld, maar er gebeurde niets. Er was geen blikseminslag, ik viel niet in trance. Alles bleef precies zoals het was. Dus hier zit ik dan, klaar om u te ontvangen.

Beste Jaguarman, zolang als ik me kan herinneren waren er mensen die riepen dat ik een boek moest schrijven over mijn Surinaamse ‘roots’. ‘Niet alles in mijn leven hoeft altijd maar een boek te worden,’ bromde ik dan, want ik zag nooit wat ik bij die Surinaamse roots te winnen had. De Amerikaanse geschiedenis is vol met zwarte schrijvers, denkers, helden. Mensen als James Baldwin, Maya Angelou, Martin Luther King, Zora Neale Hurston, Langston Hughes, Malcolm X, Nina Simone. Mensen die over de hele wereld bekend zijn, omdat iedereen begrijpt dat je iets van die mensen kunt leren. Maar als ik dacht aan Suriname dan kwam ik niet veel verder dan Desi Bouterse en broodjes zoutvlees. Ik wist van Suriname wat je van ­Suriname weet als gemiddelde Nederlander: bijna niets. Totdat ik acht jaar geleden voor het eerst in mijn leven mijn Surinaamse vader ontmoette. Tijdens onze tweede ontmoeting vertelde hij me over u, de opa van een van zijn oma’s: een medicijnman met de kracht van de koning van het regenwoud. Volgens mijn vader werden die krachten doorgegeven van vader op zoon en volgens hem was dat geen zegen, maar een vloek. Hij zei dat ik u en uw krachten moest laten waar ze waren, in het verleden, onder de grond, begraven en vergeten. Maar u, Jaguarman, was precies het soort voorvader waarvan ik mijn hele leven had gedroomd. Het tegenovergestelde van de strenge Friese overgrootmoeders van mijn moeder. U was de reden dat ik voor het eerst nieuwsgierig werd naar het land waarin mijn vader werd geboren. Mijn vader kon of wilde mijn vragen over u niet beantwoorden, dus ben ik zelf op onderzoek uit gegaan.

In de afgelopen jaren stuurde u me langs Nederlandse en Surinaamse archieven, langs verlaten plantages en tempeltjes in het Surinaamse regenwoud. U leidde me naar tweedehandsboekenwinkels in Rotterdam, Amsterdam, Parijs, Brazilië en Rome. U bracht me in contact met schrijvers, verzetshelden, politici, wintipriesters, architecten en biologen en meer dan eens eindigden deze ontmoetingen zwetend op een dansvloer. Ik begreep hoe duister de geschiedenis van Suriname was, zo veel duisterder dan ik op school ooit geleerd had. Maar ik begreep ook dat mijn voorouders die geschiedenis op de een of andere manier, door een of ander wonder, hadden overleefd. Mijn vraag aan u is: wat had dat te maken met uw kracht? Was het de kracht van de jaguar waarmee die onbekende voorvader van mij de tocht over de oceaan hadden overleefd, waardoor mijn voorouders de straffen op de plantages trotseerden, waarmee ze de weg door het regenwoud vonden toen ze die plantages ontvluchtten? Was het de kracht van de jaguar die ervoor zorgde dat ze ondanks de zwaarden, de geweren en de sprookjes, ondanks al het geestelijke en lichamelijke geweld, niet knakten? Was het uw kracht, Jaguarman, waaraan ik heb te danken dat ik hier vandaag kan zitten en dit kan schrijven? En zo ja, hoe kan het dan dat die kracht een vloek werd?

Het antwoord schuilt vermoed ik in alles wat u de afgelopen jaren op mijn pad stuurde. Ik kijk ernaar terwijl ik dit schrijf: vijfenveertig boeken, teksten en artikelen geschreven door de Surinaamse versies van James Baldwin, Malcolm X, Martin Luther King en Maya Angelou. Ze heten Anton de Kom, Edgar Cairo, Theo Comvalius, Papa Koenders, de gebroeders Penard, G.G.T. Rustwijk, Leo Ferrier, Astrid Roemer, Rita Dulci Rahman, Bram Behr, Iwan Brave, Sandew Hira, Tessa Leuwsha, Johanna Schouten-Elsenhout, Reinier Artist, Frank Dragtenstein, R. Dobru, Eddy Bruma, Ellen Ombre, Trefossa. U, Jaguarman, heeft wel degelijk gesproken, blijkt als je zoekt. Misschien klopte u bij mij aan omdat u wilde dat ik weet dat ik kan lopen in de voetsporen van helden, als ik moedig genoeg ben om dat te durven.

‘Maar ik wil geen psychose of zo, hè?’ zei ik nog tegen Misi Elly.

Maar Misi Elly leek niets te horen en had alleen maar geknikt: ‘Doe het, doe het, doe het. Je móét het doen.’ Ik zou iets slechts kunnen vinden, zei ze, maar ook iets goeds. Toen lachte ze ondeugend: ‘En als je niets zegt tegen je vader, dat zou veel beter zijn.’

Terwijl we de rozen voor dit ritueel plukten in haar tuin, besefte ik dat ik haar een klein, niet onbelangrijk detail nog niet had verteld. Ik vertelde het haar pas toen we afscheid namen bij het tuinhek: ‘O ja, ik ben dus ook bezig aan een boek.’ Misi Elly leek daar niets duivels in te zien. Ze zei: ‘Dan moet je schrijven.’

Raoul de Jong (1984) is schrijver, danser en columnist. Hij heeft zes boeken gepubliceerd. Zijn recentste boek De grootsheid van het al kreeg een eervolle vermelding van de Bob den Uyl-prijs en werd onderscheiden met het Beste Rotterdamse Boek. Het verhaal ‘Maandag: de zoon’ komt uit het boek Jaguarman, waarin hij een ode brengt aan de helden uit het land van zijn vader (verschijningsdatum: 12 november 2020).

Meer van deze auteur